Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.

Tongelre volgens Hanewinkel

Uit De historische en eigentijdse encyclopedie van Eindhoven
Ga naar: navigatie, zoeken

Beknopte beschrijving van Tongelre door Steph. Hanewinkel in 1803.

Tongelre, oudtijds Tonghelroy en thands gewonelijk Tongeren geheten, moet men niet verwarren met Tongelray in Oppergelderland; Tongerlo ene Abtdij in Brabant bij Herenthals; Tongren ene stad in Luikerland; Tongeren ene buurt bij Eepe op de Veluwe, noch met andere plaatzen van bijna gelijkluidenden naam. Dit Meiërijsch Tongelre is een klein en arm dorp, waar niets opmerkelijks te zien is, het ligt ene grote halve uur oostwaards van Eindhoven. Voorheen was dit dorp veel groter dan tegenwoordig, doch het vervalt van tijd tot tijd. Er ligt hier ene matige kerk met enen zwaren toren, gedekt met ene lage spits, welke meer dan eens, zelfs nog laatstmaal in 1802, door den bliksem getroffen is; ook ligt 'er ene herenhuizing, het Hof genoemd, doch van zeer weinig belang, en een raadhuis, voor weinige jaren gebouwd, maar ook niet schoon.

De voornaamste buurten zijn: Klein Tongelre, liggende ten halve wege van dit dorp en Eindhoven; Kol, waar een koorn- en een oliemolen op de Rul, welke rivier Nunen van Tongelre scheidt, ligt; en Urkhoven. Men heeft in dit dorp, op bepaalde dagen, drie jaarmarkten, waarvan verhaald wordt: dat die van Tongelre deze jaarmarkten van Nunen zouden hebben gekocht; dit laatste dorp heeft ten minsten gene jaarmarkten, schoon bijna alle, zelfs zeer kleine plaatzen in de Meiërij, op gestelde dagen jaarmarkten hebben. Misschien ( zo dit verhaal waar is, waar aan echter met recht wordt getwijfeld) heeft Tongelre, toen het van Nunen, waarmede het ene heerlijkheid heeft gemaakt, werd gescheiden, gemelde jaarmarkten behouden. Het getal der inwoneren dezes dorps, hetwelk, naar zijne grootte, zeer veel in de 's lands lasten moet dragen, is 746 zielen. Tongelre is met Nunen en Gerwen, als heerlijkheden, verpand geweest; doch in 1357 weer gelost, en, zo 't schijnt, niet meer verpand, dewijl Jonker Jan van Eyck naderhand Nunen, Gerwen, Op- en Nederwetten zonder Tongelre in pandschap heeft bezeten. In 1470 hoorde Tongelre ook nog tot de domeinen van den hertog, dewijl in dat jaar 'hertogs rentmeester, Goossen Heym, ene pootkaart, dit is: een voorrechtsbrief om bomen op de gemene gronden en wegen te mogen planten, aan dat dorp vergunde.

De naam Tongelre schijnt nog de heugenis te bewaren van die oude volken, welken bij ons bekend zijn onder de naam van Tongers, en van welke verscheidene plaatzen hunnen naam schijnen ontleend te hebben.
Dat de storm van 9 november 1800, gelijk men in de nieuwspapieren en andere schriften heeft op- gegeven, zulke ontzaglijke verwoestingen, meer dan op andere dorpen, heeft aangerigt, is ver bezijden de waarheid. (1)

noot 1: In de Haarlemsche Courant van 13 Novemb. 1800 leest men: “Te Tongelre zijn op den zelfden dag (9 november 1800) de helft der huizen vernield, onder sommigen van welken het vee verpletterd en vele ongelukken aan menschen wedervaren zijn”.
In de beschrijving van den stormen van den Negenden November des Jaars 1800, bl. 30 vindt men : Te Tongeren (Tongelre) drie vierde uurs van Eindhoven werden vele huizen geheel vernield, en kostte veel vee het leven, terwijl verscheidene menschen min of meer gekwetst zijn geworden”. Beide verhalen zijn waarschijnelijk van ene hand, en dus beiden even leugenachtig. Tongelre leed niet meer dan andere dorpen. Waarom vergroot men toch de geduchte natuurverschijnselen?

Bron: (Steph. Hanewinkel, H.C.Fil., Geschied- en Aardrijkskundige beschrijving der stad en Meiërij van 's-Hertogenbosch, pg. 357 e.v., Nijmegen 1803.)

Nota bene: Dominee Hanewinkel beschreef de Meierij en de Kempen in 1803, zoals hij zelf schrijft, geheel onpartijdig en onbevooroordeeld (“met de nauwkeurigste onzijdigheid”. ”Het stonde niet aan mij om het gebeurde naar mijn welgevallen te schetsen….. ja ik mag mij beroemen, dat de volmaakte onzijdigheid door mij is in acht genomen”).

Aan deze onpartijdigheid mag getwijfeld worden. In andere geschriften van zijn hand liet hij zich wel bijzonder laatdunkend uit over de lokale bevolking, met name over de katholieken onder hen. “Onder de Roomschen is volstrekt geen geleerdheid te vinden”, zo schreef hij, “wijl zij allen op den ellendigen Akademie van Leuven gestudeerd hebben”. De Roomsche godsdienst bestempelde hij als”bejammerenswaardig”en de preken van de priesters “allerrampzaligst”. Hoe kon het ook anders, aangezien zij “zoo dom waren als hunne leken”. (bron: wikipedia.org)