Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.

Eindhovense Bad- en Zweminrichting: verschil tussen versies

Uit De historische en eigentijdse encyclopedie van Eindhoven
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Geen bewerkingssamenvatting
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 37: Regel 37:
<br />
<br />
Jan Spoorenberg<br />
Jan Spoorenberg<br />
in: 't Gruun Buukske 1986
in: 't Gruun Buukske 1986-30


[[categorie:Zakelijk]]
[[categorie:Zakelijk]]

Versie van 7 mrt 2016 21:05

De Eindhovense Bad- en zweminrichting

Inleiding
Tegenwoordig beschikt Eindhoven over twee gemeentelijke zwembaden en nog een particulier natuurbad. Niet altijd is de stad zo rijk geweest. Eeuwenlang hebben de Eindhovenaren zich tevreden moeten stellen met het (toen nog schone?) water van de Dommel, de Gender en de stadsgrachten. Helaas is er uit die vroege tijd weinig over de watersport bekend. De oudste vermelding dateert pas uit 1804. Veel Eindhovenaren ergerden zich toen aan de jonge lieden die met naakte lijven baadden en zwommen in het Molenwater, de Baaijplaats en de stadsgrachten.
Het stadsbestuur achtte het daarom nodig maatregelen te nemen tegen dit zedenkwetsend gedrag en stelde er een boete op van drie gulden. Dat was een forse som, want het gemiddeld dagloon van een arbeider bedroeg toen niet meer dan zestig cent.

Het tweede bericht dateert van bijna dertig jaar later. In verband met de afscheiding van België lagen er toen veel militairen in de regio ingekwartierd. In 1831 schreef de plaatselijke militaire commandant aan het stadsbestuur, dat het al enkele malen was voorgekomen, dat een militair bij het zwemmen bijna was verdronken. Hij verzocht daarom een veilige zwemplaats aan te wijzen en die ter voorkoming van ongelukken af te bakenen. De man was blijkbaar een onbekende in de stad, anders hadden de vroede vaderen hem niet op de Baaijplaats behoeven te wijzen.
Die Baaijplaats lag aan de Wal, bij de monding van de stadsgracht in de Dommel. Ze werd in 1698 al zo genoemd. In het begin van de jaren tachtig gingen enkele Eindhovense middenstanders zomers in de Elzent zwemmen. Daar lag aan de Dommel de bleekgrond van Bisdom. Op de bleek woonde W. van de Laar met zijn gezin. De watersporters, waaronder Toon van Agt, Harrie van de Ven (uit de Gouden Leeuw), Johan Swinkels, J. Rijken, H. Keunen, Jacq. Derpen, H. Bergstein, H. Koenen en K. van Bakel, mochten zich in zijn "goeie kamer" omkleden. Tijdens het zwemmen hield Van de Laar een oogje in het zeil.

In die tijd achtte sigarenfabrikant A. de Block het nuttig dat ook zijn zoons Alex en Adriaan leerden zwemmen. Hij kocht daarom van Rijkswaterstaat een eilandje in de Dommel. Dat lag ongeveer op het einde van de Jan Smitzlaan. Er werd een spoorwegwagon heen gesleept, die als kleedlokaal dienst moest doen. Huisonderwijzer J. van Boxel werd tot zwemleraar aangesteld.(1)

Een luchtopname ban het Dommelzwembad in 1924. (foto van gemeente Eindhoven DSOB, archief Hüsken)

De Vereeniging Bad- en Zweminrichting
Al spoedig ontstond er contact tussen de De Block en de watersporters bij de bleek. In 1884 rees bij hen het idee om een echte zweminrichting te gaan aanleggen. Om de interesse daarvoor te peilen, plaatsten zij in de Meierijsche Courant een advertentie waarin zij alle belangstellenden opriepen om op 18 februari eens te komen praten in de achterzaal van W. van der Harten. De oproep was ondertekend door J. van Boxel, J. Keiser, H. Koenen, H. Bergstein, J. Rijke en J. Sligcher.
De belangstelling voor het idee bleek voldoende. Er werd een vereniging opgericht die het moest gaan verwezenlijken. Van Boxel, Keiser, Koenen, Rijke en Sligcher werden tot bestuurslid gekozen. Van Boxel werd president en Koenen secretaris.

De bestuurders waren jonge mensen. Onderwijzer J. van Boxel was in 1855 in Dongen geboren, provinciaal opzichter H. oenen in 1858 in Veghel, apotheker J. Rijke in 1849 in Boxmeer, sigarenfabrikant J. Sligcher in 1859 in Monnikendam en kassier J. Keiser in 1853 in Eindhoven. Drie bestuursleden waren rooms katholiek, J. Keiser was jood en J. Sligcher doopsgezind. Toch een gemêleerd gezelschap dus.

De plaats voor het zwembad was snel bepaald, want A. de Block bleek bereid zijn eiland aan de vereniging te verhuren. Het benodigde geld voor de aanleg van de inrichting werd bijeengebracht door de uitgifte van 120 aandelen van tien gulden. Afhankelijk van de financiële resultaten zouden elk jaar een aantal aandelen worden afgelost. De eigenaars kregen dan daarvoor in de plaats een bewijs van deel- en stemgerechtigdheid en behielden zo toch hun oude rechten.(2) Behalve Sligcher, Rijke, Koenen en Keiser treffen we onder de aandeelhouders nog andere bekende namen aan zoals E. en F. van Dissel, Th. en W. von der Nahmer, A. Borrenbergen, A. Sinkel, J. Fens, A. de Block, H. van den Briel, H. Bergstein, I. Hertzberger, A. Schellens, A. van Moorsel, C. Rédelé, R. Mignot en I. de Haes.
Op 15 maart 1884 verscheen in de krant een advertentie waarin de aanbesteding werd aangekondigd van het egaliseren van de dode Dommelarm bij het eiland, het bouwen van kleed- en badkamertjes met privaat en het maken van een afscheiding tussen de bassins. Op 7 mei kon de krant berichten, dat de bad- en zweminrichting haar voltooiing naderde. De veertien kleedkamertjes en de twee badhuisjes waren bijna klaar en ook de egalisatie van de Dommel en de ophoging van het terrein waren vrijwel gereed.

Erg groot was de inrichting niet. Het zwembad was vier meter breed en twintig meter lang. Maar binnen deze ruimte was een diep en een ondiep bassin en zelfs nog een springplank. Daarnaast waren er nog de twee badhuisjes, ruimten waarbinnen de gebruikers ongezien door anderen een bad konden nemen. Op 14 mei maakte het bestuur bekend, dat de bad- en zweminrichting vijf dagen later zou worden geopend. Tegelijk werd het entreegeld bekend gemaakt.
Er waren twee tarieven, één voor het gebruik van de bassins en één voor dat van de bassins en de badhuisjes. Personen boven de vijftien jaar betaalden voor een bassinabonnement ƒ3,-, een tweede lid uit het gezin ƒ2,-. Kinderen van abonnees die nog geen vijftien jaar oud waren betaalden ƒ 1,50 en kinderen van niet-abonnees ƒ 2,-. Voor niet-abonnees werd ƒ 0,25 per keer berekend. Abonnementen voor de bassins en de badhuisjes kostten voor het eerste lid uit een gezin ƒ 5,- en voor elk volgende ƒ3,-. Niet-abonnees betaalden ƒ 0,35; bezitters van een bassinabonnement die een bad wilden nemen moesten ƒ 0,10 bij betalen.
Omdat van degenen die maar een enkele keer gingen zwemmen niet kon worden verwacht dat ze over badkleding beschikten, was in de enkele tarieven het gebruik van een badbroek en een handdoek inbegrepen. De Stratumse nachtwaker "Toon de Pruis" werd tot badmeester aangesteld.

In 1889/90 wordt J.Keiser als directeur van de inrichting genoemd. Of er vóór en ná die tijd ook een directeur is geweest, is niet bekend. Het zwembad was natuurlijk alleen zomers geopend. De openingsdatum werd elk jaar kort ervoor in de krant bekend gemaakt. Tegelijk werden dan ook de openingstijden gepubliceerd. Die waren aanvankelijk alleen voor de heren van belang, want de dames werden in de vorige eeuw nog niet geacht de watersport te beoefenen.

Zo was de bad- en zweminrichting in 1899 op werkdagen voor heren geopend van 6.00 tot 9.00 uur en van 16.00 uur tot zonsondergang en 's zondags van 7.00 tot 10.00 uur. In 1900 werd de eerste stap gezet op weg naar de emancipatie. Op werkdagen konden de heren gaan zwemmen van 6.00 tot 8.00 uur en de dames van 8.00 tot 9.00 uur. Vervolgens waren de heren weer welkom van 16.00 tot 20.00 uur. Op zon- en feestdagen bleef de inrichting alleen voor heren toegankelijk.

De volksbaden
De opening van de bad- en zweminrichting betekende niet, dat iedereen voortaan daar ging baden en zwemmen. Daarvoor waren de toegangsprijzen te hoog. Zo kon de Dommel in juli 1884 opnieuw haar tol eisen. De broers Ties en Bram Smeele waren op de oude plek bij de bleek aan het baden, toen een van hen dreigde te verdrinken. Zijn broer probeerde hem te helpen, maar ook die raakte in nood. Daarop schoot Van de Laar te hulp. Die wist Bram op het droge te brengen, maar toen hij Ties wilde redden, greep die hem zo ongelukkig vast, dat beiden verdronken. De redactie van de Meierijsche Courant vond het een droevige zaak, dat na de opening van de bad-en zweminrichting nog steeds op gevaarlijke plaatsen in de Dommel werd gezwommen. Ze vroeg zich af, of de directie van de bad- en zweminrichting het tarief niet voor bepaalde dagen en uren wat kon verlagen.
In 1897 werd in de Peel- en Kempenbode aandacht gevraagd voor de hoogte van de toegangsprijzen en de vraag om de onbemiddelde werklui gratis toegang te verlenen tot het zwembad. De Bad- en Zweminrichting reageerde daarop met de mededeling, dat de kosten voor de Vereniging te hoog zouden oplopen. Er zou een kleedinrichting moeten worden gebouwd en badbroeken en handdoeken moesten worden aangeschaft die alleen voor de werkman bestemd zouden zijn. Na herhaalde inspanningen van de vereniging "Eindhoven Vooruit" en met hulp van particuliere bijdragen slaagde dit initiatief uiteindelijk in 1900.

Een gemeentelijke zweminrichting
Intussen werd de druk op de gemeente Eindhoven opgevoerd, om te komen tot een gemeentelijke bad- en zweminrichting. Het College en de Raad vertraagden de uitvoering ervan, door de wens om eerst een waterleidingnet aan te moeten leggen. Dat gebeurde in 1905. Daarna werd nog jarenlang gepraat over een geëigende plaats voor het gemeentelijke zwembad. Uiteindelijk is de knoop doorgehakt in 1916. De gemeente kocht het oude zwembad aan en zou het nieuwe bad op dezelfde plaats (een klein stuk stroomopwaarts) aanleggen.
In augustus 1920 was de inrichting gereed. Lang zou ze geen dienst doen. In 1929 werd de IJzeren Man opengesteld om het al weer vervuilde nieuwe Dommelbad enigszins te ontlasten en een jaar later sloot de inrichting definitief haar poorten.

Jan Spoorenberg
in: 't Gruun Buukske 1986-30