Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.

Het opknappen van de Eindhovense kasteelwal in maart 1593

Uit De historische en eigentijdse encyclopedie van Eindhoven
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Het opknappen van de Eindhovense kasteelwal in maart 1593

Voor vrijwel geen archeologische vondst gedaan op het Heuvelterrein is er gelijktijdig schriftelijk bronnenmateriaal voorhanden. Een uitzondering vormen de tijdens de opgraving aangetroffen plaggen waarmee ooit een gedeelte van de stadswallen is verstevigd. In de loop der tijden is er heel wat aan die wallen geklust. Jan Melssen heeft daar ooit een handig overzicht van gemaakt1.
Voor het laatste kwart van de 16e eeuw zou het op bevel van Parma tot een algehele ontmanteling van de stad zijn gekomen als Berlaymont daar niet met succes tegen geprotesteerd had. In juni van het jaar daarop gaf Parma opnieuw opdracht tot ontmantelen en deze keer ging het wel door. Eerst in 1646 zouden er vervolgens weer wallen worden opgeworpen. In het navolgende zal worden aangetoond, dat er ook voor de tussenliggende jaren in de bronnen sprake is van een wal. Te weten de kasteelwal, die in 1593 met duizenden plaggen moet zijn verstevigd.
Of het deze plaggen zijn die nu zijn aangetroffen laat ik graag ter beoordeling aan de opgravers, maar als leek lijkt het me niet onmogelijk. De gebruikte gegevens komen uit het Algemeen Rijksarchief in Brussel, maar dan wel via-via, namelijk uit de eertijds aldaar door Cuypers van Velthoven gemaakte afschriften van op Nederland betrekking hebbende stukken2.
In maart 1593 liet Jan Baptist du Bois, voorheen drossaard van Eindhoven, maar op dat moment gouverneur van de stad en het kasteel van Weert, vanwege de precaire militaire situatie op dat tijdstip aan de toenmalige militaire opperbevelhebber weten, dat het er met de wal van het kasteel van Eindhoven hopeloos voorstond3.
Samengevat kwam het er op neer dat er een gedeelte van de kasteelwal was ingestort, met het daarop staande staketsel. De daardoor ontstane bres was zo groot, dat de 26 soldaten die gewoonlijk op het kasteel lagen er geen houden meer aan hadden. Met de vijand op mars was er haast geboden een en ander te herstellen. Omdat Du Bois niet wist aan wie hij dienaangaande een verzoek kon doen toekomen en door uitstel de stad verloren zou kunnen gaan, had hij intussen het karwei zelf al laten uitvoeren. Daarbij waren verschillende 'russtekers' en karren ingezet, alsook een timmerman voor het staketsel. Graag zag hij nu een opdracht aan de schout van Kempenland, Van der Cluse, tegemoet, om de gemaakte kosten over het kwartier om te slaan. Daar was het kasteel per slot van rekening in gelegen.
Door wie is niet duidelijk, maar op 19 maart 1593 werd in Antwerpen op het verzoekschrift van Du Bois aangetekend, dat hij een overzicht van de gemaakte kosten kon indienen en tevens een lijst van de dorpen waarop hij die dacht te gaan verhalen. Waarop Du bois niet nagelaten heeft voor de schepenen van Eindhoven de nodige verklaringen te laten opstellen4.

De eerste werd gedaan door de soldaat Symon Aertssen van Weert en luidde als volgt:
Alsoo in de maent van Martio van desen tegenwordigen jaere 93 notelycke reparatie gedaen is aen het casteel van Eyndhoven met oprossinge vande grave of walle daer achteraen gelegen dwelcke aen diverse canten ingevallen ende nedergeschoten was ende tot meer plaetschen scheen gescapen te sijn voorts inne te vallen, alsoo dat het staecket oyck mede soude hebben gevallen soe men daer aen geen reparatie en hadden gedaen ende deselve reparatie bij eenen met name Peter Steenbiers is als meester van dyen werck gedaen geweest, soo is voer scepenen der stadt Eyndhoven gecompareert Symon Aertssen van Weert, verclarende opten eedt die hij de Con. Maj. als soldaet gedaen heeft dat hij aen 't voors. werck selver gewrocht heeft seven dagen ende noch andere vier soldaten elck eenen dach maeckende tsamen ellef dagen. Actum den 25. juni 1593. Voor scepenen Aert van Hoef ende Aert Henrickssen. Mij present als secretaris der stadt Eyndhoven, Guilhelmo Loneo.

Een tweede verklaring werd afgelegd door de pastoor van de Catharinakerk, een kanunnik van het kapittel en de rentmeester van de Prins van Oranje, ook op 25 juni 1593:
Wij Aert Aertssen van Hoefve ende Aert Henrickssen, scepenen der stadt Eyndhoven, doen condt eenen iegelycken, certificerende waarachtich te sijn hoe dat ter instancien van Sr. Geleyn Brugmans, commanderende opten castele van Eyndhoven, voer ons gecompareert ende erschenen sijn dese E. ende discrete personen naergescreven, heer ende mr. Sebastiaen van Kessel, priestere ende vicedeken ende pastoer der kercken van Eyndhoven, item heer Johan van Eeckart, priester ende canoniek des capittels der voers. kercke ende Mr. Laureys Triest, rentmeester van ons gena. heer prince van Oraengien, grave van Bueren, etc. alle gerequireert ende versocht om der waerheyt getuyghenisse te geven ende hebben de voers. personen verclaert ende geaffirmeert warachtich te sijn, dat alsulcke reparatie als in martio nu lastleden van desen tegenwordigen jaere van 93 aen den alle aen het slott van Eyndhoven is gedaen geweest doer oprussinge ende opgravinge vanden selven, seer notelyck is geweest, midts denselven walle tot diversche plaetschen was nedergevallen ende apparentelycken gescapen was voorts neder te vallen met den staeckette dat daer op was staende, tot meerderen coste ende groten perickelicke van den voers. castele ende hadde mendaertegen nyet versien met der reparatie voers. Desen 25. junii Anno 1593. Loneus, secret.

Als laatste was Peter Willems van Riethoven komen opdraven, die later Loneus zou opvolgen als secretaris. Hij had kosten gemaakt met het aanschrijven van de bij het karwei in te schakelen dorpen. Waar het wel negen gulden had gekost al die brieven rond te brengen, zou vier gulden schrijfloon voor hem zelf geen overdreven vergoeding zijn:
Ten dage voers. is noch voer ons scepenen voers. gecompareert Mr. Peter Willemssen van Rythoven, verclarende dat alsoo hij de briefven heeft gescreven aen de dorpen die souden comen met hennen carren russen halen, elcken dorpe ende vlecke op besondere dagen die men hen stelde, verscheyden boden tot diverse ende vele reysen hebben omme gedragen, alsoo dat haer loon daeraf wel is bedragende ende ascenderende ter sommen van negen gl. of daer omtrent. Item, dat de russesteecker gearbeyt hadde achtien dagen en de hem gelooft was sdaechs thien stuivers, mede verclarende de voers. comparant dat hem voer sijn scrijven om diverse ende veele messyfven aende dorpen te scrijven om te komen met de karren, de somme van vier gulden wel soude toecomen. Loneus, secret.

Afgehandeld werd de zaak eerst in september 1593, in Brussel. Du Bois had wel eigenmachtig gehandeld, maar op goede gronden: afweer van de mogelijk opdagende vijand. De kosten konden dus vergoed worden. Ze hadden in totaal 65 gulden en 18 stuivers bedragen, berekende men op 45 september. Een dag later kreeg Hubert van der Cluse, de reeds vermelde schout van Kempenland, opdracht dat bedrag nu op de onderdanen van zijn district te gaan verhalen.
Kort nog even de verschillende verklaringen naast elkaar gelegd. Tot twee keer toe is er sprake van 'oprossinge', 'oprussinge', het versterken met russen, plaggen of heidenzoden dus.
Volgen de laatste verklaring heeft één russensteker 18 dagen plaggen staan steken. Gesteld dat hij er 200 op een dag heeft gedaan, dan zijn er inderdaad duizenden bij de versterking gebruikt. Mogelijk moet er vanwege het meervoudige 'maistre^ a tailler' uit het eerste stuk aan meer stekers gedacht worden. Hoe dan ook, plaggen moeten er heel wat vervoerd zijn.
Daarvoor werden in de omgeving karren gevorderd. Vrijwel zeker ook in Tongelre. In de borgemeestersrekening van dat dorp over pasen tot Bamis 1593 komen acht posten voor van uitgaven voor 'een dach pionyeren aent casteel tot Eyndoeven, met naam en toenaam van de arbeiders5. Pasen, de begindatum van de rekening, viel dat jaar weliswaar op 18 april, maar de rekening bevat ook posten over maart en de in, maart begonnen werkzaamheden kunnen gezien het aantal, werkdagen van de genoemde russteker, goed in april pas zijn afgerond.

Noten:
1. J.Th.M. Melssen, Verslag van de gevonden gegevens over de kastelen van Eindhoven, de wallen en de bebouwing in de omgeving van de kastelen (typeschrift, 1980).
2. Idem, pag. 3.
3. A Son Excellence
Remonstre en toutte humilité Jehan Baptiste du Bois, gouverneur des ville et chateau de Weert, qu'estant tombe une pièce du rampart du chateau d'Eyndhoven avecq l'estacade quy asseuroit ledict lieu par derriere, tellement que l'on y povoit librement entrer par cest endroict sans qu'il y eust aulcun moyen que vingst et six soldats d'ordinaire en garnison audit chateau fussent vastans le povoir garder sans estre racommadé, pour estre l'ouverture et ruyne trop grand, or estant l'ennemy lors en campaigne et ne scachant ou il se debvoit jecter le remonstrans pour le grande service de Sa Majesté et de Votre Excellence, sans aulcun ordre d'icelle craindant de perdre par le moien la place et nullement mancquer a son debvoir, s'est a toutte diligence hasté de faire raccomader ledit rampart et a cest effect forcé d'y emploier quelques maistres a tailler, wagons et ung charpentier pour le particulier de l'estacade, il supplie partant tres humblement votre dite Excellence quelle soit servie d'ordonner et commander bien expressement a Hubrecht Clusius, escoutette de la Campigne, qu'il trouve moien de paier lesdicts ouvriers sur le district de la dicte Campaigne, attendu que ledit chateau en est du resort et y scitué Sy ferez, etc.
4. Rijksarchief in Noord-Brabant, Collectie Cuypers van Velthoven, inv. nr. 2986, de stukken 1,2 en 13
5. RHCe, Oud Archief Tongelre, inv. nr. 41, fol. 14.

J.W. Hagen
in: ’t Gruun Buukske 1990, 76