Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.

Engelbertus van Hurne en zijn nakomelingen

Uit De historische en eigentijdse encyclopedie van Eindhoven
Versie door Jfmhusken (overleg | bijdragen) op 11 feb 2021 om 14:02
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Engelbertus van Hurne en zijn nakomelingen

Door Hans Vogels

De oudste bekende Van Horne was een "Engelbertus van Hurne", die in een oorkonde van de abdij Thorn uit 1102 de laatste edelgetuige is. In deze oorkonde was de graaf van Gelre degene die de schenking bekrachtigde.(28)
In 1122 vaardigde de aartsbisschop van Keulen een oorkonde te Rees uit. "Reginbaldus van Hurnen" en zijn zoon waren hierbij getuigen, tussen twee andere herengetuigen uit de Betuwe, samen met alle broeders van de Mariakerk van Rees.
In deze oorkonde was sprake van enkele plaatsen bij Rees die door de graaf van Kleef en graaf Gerard van Hochstaden werden lastig gevallen.(29) In een Keulse oorkonde die op 1138/1139 te dateren valt was een "Engelbertus van Hornin" getuige in een ruilverdrag van de Mariakerk van Rees.(30)
In 1166 trad een "Engilbertus van Hornin" op als getuige in een oorkonde van de familie van Hochstaden.(31) Een Hendrik van Horne was van 1169 tot 22 feb.1197 abt van het klooster St. Pantaleon te Keulen. Klaversma ziet in hem een waarschijnlijke broer van Willem sr. en Engelbert van Horne.(32) Mijns inziens komt hij gezien zijn vermeldingsperiode meer in aanmerking als oom van Willem sr. en Engelbert.
In 1189 stond "Wilhelmus van Hornen" vooraan als getuige in een oorkonde van Dirk van Duras, aartsdiaken van Luik. Deze beoorkondigde een schenking door zijn verwant Rutger van Merum aan de abdij Camp. Willem van Horne staat hier als derde getuige, achter Dirk, proost in Oldenzaal en graaf Floris III van Holland, maar voor Dirk van Altena en diens zoon Boudewijn, de voogd van Roermond, Herman van Holcho en twee ministerialen.(33)
In 1191 getuigden "duo fratres de Hornen", twee broers Van Horne, in een oorkonde van graaf Otto van Gelre ten behoeve van de abdij van Werden.(34)
In ca.1196 was Engelbert van Horne getuige in een oorkonde van de graaf van Gelre.(35) Een "Ingelbertus de Horne" was prominent aanwezig in een oorkonde die op of kort na 1 oktober 1203 werd uitgevaardigd door graaf Otto van Gelre. Deze oorkonde betekende de definitieve regeling van alle geschillen na de schermutselingen, tussen de hertog van Brabant en de graaf. Engelbert van Horne stond hier als derde getuige achter graaf Hendrik van Kessel en Rutger van Merum en voor 22 andere edelen.(36)
Diverse malen zijn de bovenstaande Van Horne's geheel of gedeeltelijk in een stamboomschema weergegeven.(37) Deze schema's schitteren door hun minimale gegevens. Ten behoeve van dit artikel wil ik toch proberen om iets meer over deze personen te deduceren zodat ze in plaats van namen met data, wat meer personen van vlees en bloed worden.

Familieverband tussen de oudste Van Hornes

Het blijft echter een persoonlijke gis, die door andere onderzoekers op basis van dezelfde gegevens wellicht anders samengesteld kan worden.

Toelichting Generatieduur zie noot (38)
De heren van Altena bezaten diverse goederen in Eindhoven en naaste omgeving, alsmede de heerlijkheid Kortessem in Belgisch Limburg. Klaversma vermoedt dat dit eerstgenoemde bezit, dat de graven van Duras geroofd zullen hebben van de abdij van St. Truiden,(39) alsmede de heerlijkheid Kortessem, via hun verwanten de heren van Kortessem en Borne, door huwelijk aan Boudewijn van Altena is toegekomen. (40) Aangezien ook Rutger van Merum een verwant was van Dirk van Duras, aartsdiaken van Luik, zal de aanwezigheid van de Van Altena's in de oorkonde van 1189 te verklaren zijn uit een gezamelijke afstamming uit de graven van Duras.
De prominente plaatsing van Willem van Horne sr. voor de Van Altena's zal veroorzaakt zijn doordat Willem een nadere verwant was van Rutger van Merum. Te denken valt dan aan de mogelijkheid dat Rutger met een zuster van Willem was gehuwd. Een opvatting die ik deel met Goldeweij.(41) Deze opperde in zijn publicatie de mogelijkheid dat de vrouw van Rutger een Van Horne of een Van Altena was. De laatste mogelijkheid is niet van toepassing, want dat zou slechts betekenen dat de verwant schap tussen Willem en Rutger slechts veroorzaakt werd door Willems huwelijk met (Margareta) van Altena. In dat geval had Willem in de getuigenlijst achter de Van Altena's moeten staan, hetgeen niet het geval is.

noten:

28. Klaversma (1978) 34; Dekkers (1994T 42.
29. Klaversma (1978) 36 noot 149.
30. Aldaar.
31. Aldaar en Dekkers (1994) 42.
32. Klaversma (1978) 38.
33. Klaversma (1978) 13-14; J. LInssen, "Een verkenning van de heren van Mereheym", PublicatIons de la Société Historique et Archeologique dans Ie Limbourg XC-X1 (1954-1955) 163-164, 181.
34. Dekkers (1994) 42, 45; Klaversma (1978) 49.
35. Klaversma (1969) 10 en Klaversma (1978) 49.
36. Dr. H.P.H. Camps, Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312, deel 1 (1979) nr 99.
37. Klaversma (1969); W.M. van de Boel, "Het Wapen der Hornes", Publications de la Société Historique et Archéologique dans le Limbourg CX (1974) 271; Dekkers (1994) 43.
38. Gewoonlijk hanteert men een generatieduur van 30 à 40 Jaar of wel gemakshalve drie generaties per eeuw. Wie de genealogische publicaties doorbladert, zal tot de conclusie komen dat lang niet iedereen zich daaraan conformeert. Dit zal ook sterk afhangen van de beschikbare informatie die over een persoon of familie is bewaard gebleven, alsmede van de historische achtergrond waartegen zij figureren.
Zelf vind ik in vele gevallen een generatieduur van 25 a 30 jaar een werkbare richtlijn. Dat geldt ook voor de regel dat de oudste zoon naar grootvader van vaderskant wordt genoemd. In gevallen waar we dat niet kunnen constateren hebben we waarschijnlijk te maken met een vroeg overlijden van de jonge naamdrager.
De generatiebreedte tussen het huwelijksjaar van de ouders en dat van de "oudste" zoon zal dan rond de 30 jaar liggen.
39. Klaversma (1978) 8-9.
40. Klaversma(1978) 17.
41. Coldeweij (1981) 109 noot 283.

Dit artikel is integraal overgenomen uit 't Gruun Buukse, 1983 pg 75 ev JH 2021