Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.

Beeldje van een martelaar van Gorkum

Uit De historische en eigentijdse encyclopedie van Eindhoven
Ga naar: navigatie, zoeken
Afbeelding van de H. Leonardus van Veghel door A.P. Hermans. Verzameling mevrouw Dirven-Windt. Foto: P. Bersch.(afbeelding kopie uit 't Gruun Buukske 1979)
Bij een tentoonstelling over 19e- eeuwse kunst

In september en oktober 1979 werd in het Noord-Brabants Museum te 's-Hertogenbosch een tentoonstelling gehouden die gewijd was aan de kunst in de 19e eeuw. Daarbij viel op, dat de plaats Eindhoven bij de kunstproductie niet de minst belangrijke positie in heeft genomen.
Dit geldt zeker voor de tweede helft van de in de titel genoemde eeuw. Wellicht niet het meest bekende maar zeker een uitermate boeiend facet van die kunstproductie hier ter stede is de edelsmeedkunst geweest. Wie Karel Vermeerens "Eindhoven tussen gloeikouske en gloeilamp" heeft gelezen is daar ongetwijfeld de figuur van Toon Hermans tegengekomen. Als goudsmidsleerling vestigde Toon Hermans zich rond het midden van de vorige eeuw te Eindhoven. Hij ging werken bij zijn broer Wilhelmus Theodorus.
Het is rond deze tijd, dat de neogotische stijl zijn intrede doet in oostelijk Noord-Brabant. Zo ook in de edelsmeedkunst. In het tijdschrift "De Godsdienstvriend" van 1852 (dl.69 p.148-149) wordt van de gebroeders Hermans een monstrans in "den spitsbogen of Gotischen stijl" beschreven. Met name aan veel kerken in het Brabantse hebben de gebroeders Hermans kunstwerken geleverd.

Een fraai en vroeg voorbeeld van de door een van hen - Antonius Petrus - gemaakte voorwerpen is het beeldje, dat de Heilige Leonardus van Veghel, een van de martelaren van Gorkum, voorstelt. Een kopie van een foto is hierbij afgebeeld. De Heilige is herkenbaar aan de strop om de hals en het monogram LM op de stola. Toon Hermans heeft er zijn meesterteken (AP boven een kroontje in een vierkantje) dat hij gebruikte tussen de jaren 1854-1860 ingeslagen.
Daar een jaarletter ontbreekt is het beeldje niet nauwkeuriger te dateren. Terwijl het zeszijdige sokkeltje, dat uit twee geledingen bestaat, al geheel neogotisch is, vertoont de afbeelding van de Heilige, die staande, met zijn hand wijzend op een opengeslagen boek dat ligt op een bidbank, is weergegeven, nog neobarokke elementen (zie kleding en plooival). Dit is eveneens het geval met de hoge slanke zuiltjes en de Geestesduif van het bidbankje. In het beeldje is dus duidelijk de overgang van neobarok naar neogotiek zichtbaar. Mogelijk is het vrij kort na 1854 ontstaan.
Het beeldje was in het bezit van mevrouw Dirven- Windt, die in het pand woonde dat eens door architect P. Cuypers voor A.P. Hermans is gebouwd (Keizersgracht 15). Zo bevond het kunstwerkje zich dus in het huis van zijn maker.
In de loop van de tweede helft van de 19de eeuw nam de vraag naar met name kerkelijk edelsmeedwerk toe. Daarmee samen hangt een toenemende productie door de gebroeders Hermans. Niet alleen zij, echter ook anderen, zoals H. van Gardinge en W. Manders, profiteerden van deze verhoogde vraag. Het vroege werk van deze edelsmeden blijft, vanwege de relatieve zeldzaamheid en het vaak stereotiepe karakter van latere producten, voor ons interessanter.

A. Jansen en H.A.M, de Wit
on: ’t Gruun Buukske 1979, 47