Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.

De Tafel van de H. Geest: verschil tussen versies

Uit De historische en eigentijdse encyclopedie van Eindhoven
Ga naar: navigatie, zoeken
Regel 27: Regel 27:
 
Dit artikel verscheen eerder in 1972 als inleiding tot de inventaris van het archief van de Tafel van de H. Geest te Eindhoven.<br>
 
Dit artikel verscheen eerder in 1972 als inleiding tot de inventaris van het archief van de Tafel van de H. Geest te Eindhoven.<br>
 
De noten bij de tekst zijn hier niet opgenomen; zie hiervoor de inventaris. Red.)
 
De noten bij de tekst zijn hier niet opgenomen; zie hiervoor de inventaris. Red.)
 +
[[categorie:Zakelijk]]
 +
[[categorie:Geschiedenis]]
 +
[[categorie:Eindhoven voor 1920]]

Versie van 26 jun 2022 om 17:00

De tafel van de H. Geest te Eindhoven

Over het ontstaan van de Tafel van de H. Geest1 te Eindhoven tast men, wat bronnenmateriaal betreft, in het duister.
"Tafel" was aanvankelijk de benaming voor "inkomsten van een stichting", later van de stichting zelf. De H.Geest werd in de Middeleeuwen aanbeden als Vader der armen (Pater pauperum) en Schenker der liefdesgaven (Dator immerum). De naam zelf duidt dus al op een kerkelijke oorsprong.
Dat de secularisatie zich in het laatste kwart van de vijftiende eeuw reeds voltrokken had, blijkt uit de oudste in Eindhoven aanwezige stukken. De Tafel is dan echter nog niet volledig ondergeschikt aan de magistraat. Zij treedt zelfstandig op in allerlei rechtshandelingen. Geen enkele aanduiding van lastgeving is in de stukken uit die tijd te vinden. De rekeningen werden echter al wel door de schepenen afgehoord, soms uitgebreid met de burgemeesters, raden en "andere naegebueren".
Op welke wijze en door wie de H. Geestmeesters aangesteld werden, is ook onbekend. Wel ontvingen ze oorspronkelijk ieder een loon van 12 gulden, 10 stuiver uit de inkomsten van de Tafel. Dit was omstreeks 1600 niet meer het geval.
De Tafel zelf was bloeiend te noemen. Naast vele inkomsten uit renten, jaargelden, chijnsen in geld en natura en vele giften, bezat ze onroerende goederen, die verhuurd werden. Haar voornaamste eigendom was het stadhuis of gasthuis, waar normaal de uitdelingen werden gedaan. Alleen in tijden van belegeringen gebeurde dat in de St. Catharinakerk, "op die kyste".
Verder konden er reizigers en pelgrims overnachten, kraamvrouwen en zieken verpleegd worden en arme gezellen werk krijgen. Er was een kapel, een brouwerij en een herberg in gevestigd, en misschien ook de lombard. Het bood plaats voor de vergaderingen van de burgemeesters, schepenen en anderen. Op de zolders werd het geïnde koren opgeslagen.
Op den duur werd het grootste gedeelte van het stadhuis ter beschikking gesteld aan de magistraat (schepenkamer, secretarie, gevangenis etc.), terwijl een ander gedeelte verhuurd werd aan een herbergier. In 1805 werd een deel ingericht als onderkomen voor de Nederduitse school, naar aanleiding waarvan in 1812 door het Bureau Auxiliaire nog moeilijkheden werden gemaakt.

Aanvankelijk waren er ieder jaar twee H.Geestmeesters, die ook wel provisoiren genoemd werden, in tegenstelling tot de zeventiende eeuw, wanneer hiermee de magistraat bedoeld wordt. Zij bezaten als zodanig ook een zekere politieke macht, juist vanwege het feit, dat ze een groot deel van de bevolking moesten onderhouden, en wel dat deel, dat het snelst geneigd was zijn 'Ontevredenheid op niet altijd vreedzame wijze te uiten. Corruptie en bevoordeling moesten zoveel mogelijk tegengegaan worden, met andere woorden, de vrijheid van de H. Geestmeesters moest beknot worden door middel van controle en bevoegdheden om tegen hen op te treden.

In 1541 bij de "Blider Inkomste" van Maximiliaan van Egmond als heer van Eindhoven werd door hem het voorschrift gegeven, dat de H. Geestmeesters hun rekening binnen een jaar na afsluiting van hun dienst moesten overgeven aan de schepenen, op straffe van een boete van 10 Carolusgulden. De schepenen werden verplicht de desbetreffende rekening binnen zes maanden te zuiveren en, indien nodig, de H. Geestmeester(s) op de eerste gerechtsdag na dat half jaar ter verantwoording te roepen, voor rekening van de gedaagde.
Dit voorschrift werd niet nauwkeurig opgevolgd blijkens het "charter der curatoren", in naam van Philips Willem in 1574 door Karel van Berlaymont en Philips Ongnyes gegeven. Zij verordonneerden, dat de rekening binnen zes maanden na afsluiting van het jaar gesloten moest worden, eveneens op pene van een boete van 10 Carolusgulden. Bovendien constateerden zij, dat de onroerende goederen, de Tafel toebehorende, niet altijd tot het meeste profijt van de armen verhuurd of verpacht werden. Zij verklaarden al dergelijke verpachtingen te niet en bevalen, dat de betreffende onroerende goederen opnieuw en nu in het openbaar aan de meestbiedende verhuurd moesten worden.
Daarnaast werden de H. Geestmeesters verplicht lijsten aan te leggen van alle armen van de Tafel. Dit had een tweeledig doel; de bedelingen zelf bleken niet altijd naar evenredigheid te hebben plaatsgevonden, wat ontevredenheid in de hand werkte. Bovendien mochten de H. Geestmeesters ".... dengenen, die van de alde Catholike religie ende gelove gescheyden oft met eenige ketterije besmet sijn, geene aelmoessen oft distributiën van de voorsz. Heyligen-Geestgoederen geven nog deylen....".
Deze eis van geloofsovertuiging werd natuurlijk ook aan de H. Geestmeesters gesteld.


Mevr. A.M.W. Demarteau-v.d. Moosdijk.
In: 't Gruun Buukske januari en maart 1975

noten:
1. Uit de Tafel van de H. Geest is via het Bureau Auxiliaire de Bienfaisance het Algemeen (Burgerlijk) Armbestuur voortgekomen, de voorganger van de tegenwoordige Sociale Dienst.

Dit artikel verscheen eerder in 1972 als inleiding tot de inventaris van het archief van de Tafel van de H. Geest te Eindhoven.
De noten bij de tekst zijn hier niet opgenomen; zie hiervoor de inventaris. Red.)