Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.

De botermarkt

Uit De historische en eigentijdse encyclopedie van Eindhoven
Versie door Jfmhusken (overleg | bijdragen) op 6 jan 2019 om 17:42
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Ga naar: navigatie, zoeken

De botermarkt

Het belangrijkste product op de Eindhovense markt was met zekerheid het graan, maar dat werd direct gevolgd door de boterhandel. Die handel was in Eindhoven oud.

Al in 1562 is sprake van de kleine of boterwaag, die zijn naam ongetwijfeld te danken heeft gehad aan het product dat er het meest en in latere tijd zelfs als enige werd gewogen. Ook uit een heel andere bron wordt het belang van de boterhandel duidelijk.
Toen in 1685 door de Admiraliteit op de Maas in Rotterdam een verordening werd uitgevaardigd over de routes die het grensoverschrijdend vrachtvervoer diende te volgen, werden daarin de karren met lijnwaad en boter van Eindhoven naar Antwerpen met name genoemd.

In 1723 werd een nieuwe verordening op de waag uitgevaardigd. Daarin werd bepaald dat de pachter van de kleine waag partijen boter onder de 25 pond mocht wegen, vanaf 25 pond diende dat in de grote waag te gebeuren. Alle andere` producten werden blijkbaar alleen in de grote waag gewogen. In 1727 klaagde de pachter van de kleine waag, dat die van de grote waag zich niet aan de regels hield. Het stadsbestuur bepaalde hierop, dat de pachter van de kleine waag alleen onder de lindeboom mocht wegen (een plaats die al in 1648 de Botermarkt werd genoemd) en niet in particuliere huizen en alleen boter in hoeveelheden tot 60 pond. Hoeveelheden boter vanaf 25 pond mochten echter ook in de grote waag gewogen worden.(1)

In 1728 besloot het stadsbestuur op het “overwelfsel” en langs beide zijden van de Gender lindebomen te planten en voortaan daaronder de botermarkt te houden. Het is nog onduidelijk tot wanneer de markt daar heeft plaatsgevonden. In het jaar 1800 was dat in elk geval niet meer het geval, want toen besloot het gemeentebestuur het rijtje lindebomen op "de voormalige botermarkt" te verkopen.(2)

In 1768 greep het stadsbestuur in tegen de prijsvorming op de botermarkt. De boter werd in die tijd bij de boerinnen besproken of van hen gekocht tegen een prijs die afhankelijk was van het hoogste bedrag dat dezelfde dag geboden zou worden. Nu waren er opkopers die kleine hoeveelheden boter kochten voor een hoge prijs, waardoor de bonafide handelaars verplicht waren voor hun boter te veel te betalen. Dat was voor de boterhandel ene grote handicap.
Het stadsbestuur bepaalde daarom, dat de prijs in de toekomst afhankelijk zou blijven van de hoogst betaalde prijs, maar dat hierbij gedurende de zomermaanden van eind maart (in de resolutie staat abusievelijk februari) tot eind november alleen rekening zou worden gehouden met het bedrag dat betaald werd door opkopers die ten minste 400 pond boter hadden gekocht. Voor de rest van het jaar gold een hoeveelheid van 200 pond. Het werd boterhandelaren en burgers verboden een hogere prijs te betalen, of "borgermarkt" te beloven.
Toch betaalden burgers een stuiver meer, maar dat was voor de keur. Op overtreding van de bepalingen stond een boete van drie gulden.(3) Uit de resolutie blijkt overigens, dat er door het stadsbestuur al eerder maatregelen waren getroffen. Maar hoe die luidden weten we (nog) niet.

In 1769 ondervonden de weekmarkten van Eindhoven en Helmond ernstige schade van winkeliers en andere kooplieden op de omliggende dorpen die boter en andere waren opkochten. Bedroeg de boteromzet volgens het stadsbestuur vroeger 30 tot 40.000 pond, nu was dat 2/3 minder. Daardoor kwamen er natuurlijk ook minder mensen naar de Markt, wat weer nadelig was voor de overige handel. De schaarste veroorzaakte in de steden een prijsstijging, terwijl de geringere afzet ook negatieve gevolgen had voor de opbrengst van de waag.
De Staten-Generaal verboden daarom in 1769 deze praktijken op straffe van een boete van 50 gulden bij een eerste overtreding en 100 gulden voor een volgende maal.(4) Het besluit werd in alle steden en dorpen van de Meierij bekend gemaakt, zodat iedereen er van op de hoogte kwam. Maar het lijkt er op, dat de publicatie niet veel effect heeft gehad, want in 1778 vroegen de vijf ambachtsgilden aan het stadsbestuur de Staten-Generaal te vragen beter op de naleving van het verbod toe te zien.

Ook het gemeentebestuur van Helmond klaagde in die tijd over het verval van de markten door de handel op de dorpen en daarom wendden de steden zich samen met een verzoek tot de Staten-Generaal. Maar ook dit keer zonder blijvend resultaat, want in 1790 bleek het nodig het verbod nog eens opnieuw af te kondigen.

Toen de bekende dominee Hanewinkel Eindhoven op het einde van de 18e eeuw aandeed, bezocht hij ook de weekmarkt. In zijn bekende brieven schreef hij, dat de botermarkt werd gehouden onder een boom op het einde van het markplein; daar werd de boter ook gewogen. De botermarkt was zo belangrijk, dat de prijs zich in een groot deel van de Meierij richtte naar die van de Eindhovense markt.
Het viel Hanewinkel op dat er op de markt boerinnen rondliepen met een mand met boter op hun rug, iets wat zij met een zekere deftigheid deden, zoals hij liet weten. Boterkopers spraken de boerinnen aan, wisselden enkele woorden met haar en schreven daarna met een stuk krijt een letter op haar borst. Desgevraagd werd Hanewinkel uitgelegd, dat de opkopers de boter zo voor zichzelf reserveerden. Niemand had daarna nog het recht die te kopen, met uitzondering dan van de Eindhovense burgers, maar die moesten dan wel een of twee duiten per pond meer betalen.(5)

noten:
1- H.A.M, de Wit, "Financiën en fiscaliteit in het achttiende eeuwse Eindhoven", J.Spoorenberg en H.A.M, de Wit, Eindhoven door de Eeuwen, 90 e.v.
2- RHCe Administratief Archief Eindhoven (AAEi), Inv. nr. E16, resolutieboek stadsbestuur 1799-1801, 261.
3. RHCe Administratief Archief Eindhoven (AAEi), Inv.nr.7, resolutieboek stadsbestuur 1757-1773, pag. 128 e.v.
4- L.G.A. Houben, "De geschiedenis van Eindhoven”, tweede deel, 278.
5- Steph. Hanewinkel, “Reize door de Majorij van 's-Hertogenbosch in den Jaare 1798-1799”, 349 e.v.

Jan Spoorenberg
in: ’t Gruun Buukske 1992, 83