Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.

De hygiëne bij melkverkopers en zuivelfabrieken rond 1900: verschil tussen versies

Uit De historische en eigentijdse encyclopedie van Eindhoven
Ga naar: navigatie, zoeken
 
Regel 28: Regel 28:
 
J. Spoorenberg<br />
 
J. Spoorenberg<br />
 
in: 't Gruun Buukske 1992-9 e.v.
 
in: 't Gruun Buukske 1992-9 e.v.
[[Categorie:Mensen]]<br />
+
[[Categorie:zakelijk]]<br />
[[categorie:Handel en industrie]]
+
[[categorie:(Detail)handel]]
 
[[categorie:Zuivelindustrie]]
 
[[categorie:Zuivelindustrie]]

Huidige versie van 25 feb 2016 om 17:17

Een enkel woord over de hygiëne bij melkverkopers en zuivelfabrieken

Overheidscontrole op het verkoopapparaat en de productie bestonden aanvankelijk niet. Pas in 1906 werd door de Eindhovense gezondheidscommissie een onderzoek gedaan naar de kwaliteit van de melk. Allereerst werd daarbij een bezoek gebracht aan de boterfabrieken, daarnaast werd aandacht besteed aan de hygiëne bij de vele melkverkopers.

De toestand in de Strijpse melkinrichting werd gevaarlijk geacht voor de gezondheid in verband met de aanwezigheid van stallen, mesthopen en ander vuil tegen het fabrieksgebouw. Er bleek ook geen behoorlijke afwatering te zijn, de kwaliteit van de vloer van het bedrijfsgebouw werd 'ellendig' genoemd en het personeel, de inrichting en het vaatwerk 'zeer vuil'. De centrifugelijm, een restproduct dat overbleef na de boterfabricage, werd op de mesthoop buiten het gebouw gestort; deze werd tweemaal per jaar geruimd.
In Woensel was de toestand wat beter. Hier bestond een afvoer naar een loopje op korte afstand van het fabrieksgebouw, maar helaas bood dit niet voldoende mogelijkheden. De vloeren van het bedrijfsgebouw waren hier tamelijk goed, maar het vaatwerk was ook hier vuil. De centrifugelijm werd in Woensel aan de varkens gevoerd.

Bij 32 melkverkopers in Eindhoven en omliggende gemeenten werden in 1906 monsters genomen. Slechts veertig procent bleek te voldoen aan de eisen die de commissie meende te moeten stellen. Er waren twee mogelijkheden om hierin verbetering te brengen: of de verschillende gemeenten vaardigden op lokaal niveau verordeningen uit, of de Gezondheidscommissie nam zelf de controle op zich. De gemeentebesturen kozen voor het laatste. Hierop werden de melkverkopers uitgenodigd hun naam en adres aan de commissie door te geven. Een subcommissie zou dan een onderzoek instellen; bij voldoende resultaat werd daarvan een schriftelijk bewijs afgegeven, terwijl het resultaat ook in de plaatselijke pers werd gepubliceerd. Begin oktober hadden zich al 40 handelaars aangemeld, in de volgende weken kwamen er - al dan niet onder druk van de consumenten - nog 34 bij.

Ook in de volgende jaren werden onderzoeken bij de melkverkopers ingesteld: het percentage goedgekeurde melk steeg in die tijd tot 66% in 1911. Daarna werd pas in 1915 een nieuwe proef genomen. Het percentage goedgekeurde monsters bedroeg toen 75%. Ofschoon de commissie van plan was toezicht te blijven uitoefenen, is daar in de praktijk niets van terechtgekomen. In 1919 zou deze taak worden overgenomen door de Keuringsdienst van Waren. De bonafide melkhandel stond positief tegenover de activiteiten van de gezondheidscommissie. Een goedkeuring van de commissie was immers een reclame voor de onderneming. In 1910 vroeg de Eindhovense melkinrichting van De Winter zelfs om speciale controle van de melk die aan haar werd geleverd en stelde dit bedrijf geld beschikbaar voor boeren die het best de 'Wenken voor de veehouders en melkers' bleken na te komen. Dit werkje was een uitgave van de gezondheidscommissie.

bronnen:
- De vele kranten, in bezit van het RHCe, die door mevrouw P.C. de Haas — van den Boer geïndiceerd zijn.
- RHCe: de administratieve archieven van Eindhoven en de verschillende voormalige gemeenten, met name in de landbouwverslagen en de hinderwetten.
- De Nederlandsche Landbouw in het Tijdvak 1813-1913 ('s-Gravenhage, 1913).
- H. van Velthoven, De Vestiging van de Moderne Zuivelindustrie In Noord-Brabant en Limburg (In: Tijdschrift voor Economische Geographie, vijftiende jaargang, 1914, 175-185).
- Mr. J.J. Wintermans, Geschiedenis van den Noordbrabantschen Boerenbond N.C.B, (z.pl., 1946).
- Een eeuw boeren op papier, tentoonstelling over de archieven van drie landbouwcoöperaties In het zuiden: Camplna, CHV, Suiker—Unie ('s-Hertogenbosch, 1988).
- J.C. Dekker, Het ontstaan van de zuivelcoöperaties in het zuiden van Nederland (In: Industriële Archeologie nr. 40 (1991).
- Martijn Bakker, Boterbereiding in de late negentiende eeuw (Zutphen, 1991).
- De jaarverslagen uit de beginjaren van St. Joseph en St.Petrus, die aanwezig zijn in de bibliotheek van het RHCe.
- Informatie van de familie Bannenberg en de heren J. Adang en L. Vrijdag.

J. Spoorenberg
in: 't Gruun Buukske 1992-9 e.v.