Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.

Godefridus van Itter: verschil tussen versies

Uit De historische en eigentijdse encyclopedie van Eindhoven
Ga naar: navigatie, zoeken
 
Regel 80: Regel 80:
  
 
[[categorie:Mensen]]
 
[[categorie:Mensen]]
[[categorie:Godsdienst, religie]]
+
[[categorie:Kerk en religie]]

Huidige versie van 29 jun 2016 om 21:40


Verweer van Godfried van Itter, pastoor te Eindhoven, tegen de verdenking van ketterij.
Datering: vóór 15 februari 1538.

In 1566 vond in Eindhoven de beeldenstorm plaats; een reactie van de hervormingsgezinde burgers op de vele negatieve uitwassen van de Katholieke kerk. Reeds 26 jaar vóór die gebeurtenis stuurde keizer Karel V twee dienaren naar Eindhoven om pastoor Godfried van Itter te arresteren en voor een verhoor naar Brussel te brengen. Men krijgt de indruk, dat de pastoor aan gevangenneming ontkwam, mede door toedoen van de gravin van Buren, moeder van Maximiliaan van Egmond, heer van Eindhoven, waarna hij naar zijn geboorteplaats Neeritter vluchtte. Dit alles gebeurde, omdat pastoor Godfried, "openlijk in zijne sermonen de valsche stellingen, op Duitschen bodem gekweekt, te Eindhoven trachtte over te planten".(1)
Welke stellingen dit volgens zijn tegenstanders waren, staat in een stuk, dat bewaard wordt in het Rijksarchief in Den Haag. Omdat het behoort tot de papieren van de Nassause Domeinraad en ongedateerd is, is het naar alle waarschijnlijkheid een afschrift van de verdediging van pastoor Godfried, dat aan de heer van Eindhoven of aan zijn moeder ter hand is gesteld.
Het bevat de beschuldigingen, die voor Godfried in de volkstaal vertaald zijn en zijn antwoorden daarop in het Latijn, gericht aan de Luikse bisschop Erard van der Marck, die 17 februari 1538 overleed.
Hier volgt de inhoud, die m.i. een goed beeld geeft van de tegenstellingen, al zal pastoor Godfried uit angst voor een zware straf zijn afwijkende mening wel zo miniem mogelijk, hebben voorgesteld. Het latijn is door de schrijver van dit verhaal vertaald om ook niet-latinisten te informeren. Het 16e-eeuwse Nederlands zal wel geen moeilijkheden opleveren.

Aan de Hoogeerwaarde Vader in Christus en heer, heer Erardus van Marcka, kardinaal-priester van de Heilige Roomse Kerk onder de titel van de heilige Crisogonus, aartsbisschop van Valentia, bisschop van Luik, hertog van Bouillon en graaf van Loon enz. zeer geliefde dienaar Gods, een nederig en bescheiden antwoord in het Latijn van de pastoor van Eindhoven, op de artikelen voor hem in de volkstaal vertaald.

Eerste artikel.
Ten irsten heeft hij gepredickt, dat wes (=tot) nu tot -sijnder tijt toe, dat Evangelie gods, noch die heilige schrifft noyt te recht gepredickt en sijn. Ende dat dat meeste deel van der werelt verlaten hadde dat waarachtige fundament ende hebben genomen kromme weghen ende besijden.
Antwoord:
Het eerste deel is door bedrieglijke woorden onduidelijk en staat van het door mij geleerde ver af. In werkelijkheid heb ik gezegd, dat de heilige en onfeilbare Schrift reeds sedert lange tijd niet zo rijk en nauwkeurig uiteengezet is. Het tweede deel van het artikel nl. "Ende dat dat meeste deel etc", zoals het hier boven staat, verdient ontkenning en ook herinner ik mij niet van deze woorden ook maar iets gezegd te hebben.

Tweede artikel.
Ende dat het nyet wel gedaen en is aenroepen die heiligen om hulpe. Ende dat sij nyemant helpen en moeghen (=vermogen) met hoeren (=hun) bidden aen (= tot) Gode, want sij hebben haer guede werken gedaen op dese werelt voor sich selven ende nyet voer iemants anders.

Antwoord:
Het tegendeel van dit artikel is aan alle hoorders van het goddelijk woord duidelijk bekend, omdat er geen preek door mij wordt gehouden waarin geen aanroeping van de heilige (divae) Maagd Maria en van alle heiligen plaats vindt, opdat zij voor ons bidden, in het bijzonder in het uur van onze dood. Want de verering van de gestorven heiligen heb ik altijd goedgekeurd, het bijgelovige waarmee de grote massa besmet is, afgekeurd.

Derde artikel.
Seghet hij, dat die beelden doode goeden (=goden) sijn. Ende dat het gheene, dat die kercke den aengaende tot nu toe gehalden heeft, is afgoderye.

Antwoord:
Het is zo, dat ik gezegd heb, dat die beelden dode goden zijn, maar toch verwerp ik ze niet. Integendeel, ik handhaaf ze, omdat ze volgens het getuigenis van Gregorius voorbeelden voor de leken zijn. Ik ontken ronduit, het volgende deel van dit artikel nl. "Ende dat datghene, dat die kercke" etc., dat ik dat gezegd heb.

Vierde artikel.
Sprekende over den vierdaghen, vasten ende abstinentie van vlees, seghet hij, dat dat wael gedaen is ende dat men schouwen (=schuwen, vermijden) moet erghernisse ende scandalen, maer dat sij doer die heilige schrifft nyet bevoelen en sijn, daer uyt ghevende te kennen, dat het geboth van den menschen nyemants en verbindt; 't welck is te nyet doen die overheyt soe waell vander kercken als van der wereltlicheyt. In manieren, dat elck soude willen wesen meyster ende heere.

Antwoord:
Dit vierde artikel bevat vele en op zich verschillende clausules. Opdat dan alle samen en ieder afzonderlijk afgehandeld worden: ik heb altijd in het openbaar en openlijk geleerd om de feesten, de vasten, de keuze van spijzen - de melk- en visspijzen - en een ingetogen levenswandel, overeenkomstig de kerkelijke ritus op te volgen.
Ook moet op gelijke wijze altijd nu eens aan de kerkelijke, dan weer aan de wereldlijke macht gehoorzaamd worden, (zoals) in ’t bijzonder in deze zinsnede van Mattheus geschreven staat: Geeft de Keizer wat van de Keizer is, en God wat van God is. Ja zelfs dat zelve bevestigend op gezag van St. Paulus, waar het staat in Romeinen 13 en (in de brief) aan Titus het derde en laatste hoofdstuk.

Vijfde artikel.
Hij prijst en recommendeert zeer dat gelove, maer aangaende den goeden wercken, die en acht hij nyet 't welck is den rechten ganck van de ketters.
Antwoord:
Ik heb altijd dat levend geloof geleerd, dat in liefde werkzaam is, omdat het geloof zonder werken (naar de getuigenis van Jacobus) dood is, want het is onvermijdelijk, dat een goede boom goede vruchten voortbrengt.

Zesde artikel.
Hij predickt openbaerlyck datter anders gheen sonde en is dan ongeloevicheyt offt ongeloeve.
Antwoord:
Wie van de stervelingen is er zo matig van geest en bekrompen, dat hij niet erkent, dat de verschillende soorten zonden evenwel uit één enkele bron van ongeloof voortvloeien en oorsprong vinden?

Zevende artikel.
Hij seghet ende predickt: Soe wanneer een mensche gedaen hadde alle dat quat vander werelt, is hij verkoren van Gode, hij sall salich sijn. Ende all hedde hij oick gedaen alle dat goet vander werelt, soe sall hij verdoempt sijn, ten sij dat hij verkoeren sij.
Antwoord.
Onbegrijpelijk en onnaspeurlijk is de uitverkiezing Gods, want wie kan ze meten? Niemand kent de bedoeling Gods en daar is niemand ooit in zijn raadsvergaderingen geweest. Juist dit artikel, zoals het er ligt, gaat én wat de zin, én wat de geest betreft duidelijk tegen mijn leer in en is er in al deze opzichten regelrecht mee in strijd. Want ik heb altijd geleerd, dat hij zalig zal worden, die volhardt tot het einde, zoals staat bij Mattheus 10.
En ik ben altijd met de grootste ijver en zorg door predicatie en voorbeeld de aan mijn hoede toevertrouwde en opgedragen schapen voorgegaan en heb hun geleerd, dat elke uitverkorene wordt gekend uit zijn goede werken en dat het nodig is zich op het goede toe te leggen.

Achtste artikel.
Prekende van den heylige sacrament soe predickt hij dair aff onverstendich ende duyster, soe dat het devote volk nyet en weten, wat hij seggen wil. Ende die Lutheranen ende ketters bekennen, dat hij van hoere secten is.

Antwoord:
Ik heb de eerste brief van Paulus aan de Corinthiërs (hoofdstuk XI) geleerd: "Want ik heb ontvangen van de Here" enz. Verderfelijke en meningen van ketters ben ik altijd ontvlucht, noch heb ik ook maar enige omgang met hen gehad of mijn studiebeoefening uitgewisseld met hen, die ik als Lutheranen of ketters ken. God is mijn getuige.

Negende en laatste artikel.
Doer sijn predicatien heeft hij soe getroubeleerd, dat gerheyn (gewoon) ende sympel (eenvoudig) volck, dat sij niet en weten wat sij geloeven sullen.
Antwoord:
Ik onderwerp mij aan het oordeel van goede en betrouwbare mannen, ermee instemmend, dat zij over mij een oordeel vellen, of ik een stichter van verwarring voor het woord Gods ben geweest, of veeleer een prediker van vroomheid, vrede en rust. Bovendien ben ik bereid mijn aanklagers in Eindhoven, waar ik openlijk en duidelijk heb onderwezen, te antwoorden, waar allen aanwezig zijn, die mijn preken hebben gehoord, die met weinig moeite over mij getuigenis zullen geven, of ik goed of slecht heb onderwezen.

Conclusie.
Dit is, Hoogeerwaarde Vader, wat ik op de mij aangeboden artikelen had te antwoorden. Indien ik hierin ergens heb gedwaald, of niet verstandig genoeg of minder weloverwogen door mij is geantwoord, dit alles onderwerp ik aan het oordeel van Uwe Vaderlijkheid (2) en van andere rechtzinnige geleerde mannen, dringend vragend, dat zij mijn antwoord met welwillendheid en rekening houdend met de mate van inzicht mij door God toebedeeld, voor lief willen nemen en rechtvaardig beoordelen.
Ditzelfde tracht ik door mijn smeekbeden bij de Allerhoogste, door een voortdurende en onvermoeibare ijver voor Uwe Vaderlijkheid te verwerven, wat Christus de Heer niet beneden zich heeft geacht voor óos allen en voor het heilige Christenrijk bloeiend en ongeschonden te verwerven.
Van Uw Hoogeerwaarde Vaderlijkheid de nederige en toegewijde dienaar Godefridus Itter, onwaardige pastoor van Eindhoven.

Drs. T. Klaversma.

bron: ’t Gruun Buukske 1975

Noten:
-1 L.G.A. Houben, Geschiedenis van Eindhoven I, blz 94 e.v.
-2 dit is een titel