Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.

Oude akkermaten tot 1816

Uit De historische en eigentijdse encyclopedie van Eindhoven
Ga naar: navigatie, zoeken

Oude akkermaten tot 1916

Tegenwoordig gebruiken we alleen vierkante lengtematen, vroeger waren er meer mogelijkheden en kon de grootte van een oppervlakte ook worden aangegeven in een van een korenmaat en zelfs van een tijdsduur afgeleide oppervlaktemaat.
Blijkens het resultaat van een onderzoek in 1811 was de kleinste maat in de Meierij van Den Bosch toen de vierkante Bossche roede. Vijftig vierkante roeden vormden een lopenzaad (ook lopens of leupens en in sommige streken vat of vatsend genoemd,) en zes lopenzaad een morgen.

Hiermee hebben we dan van elk van de drie genoemde mogelijkheden een voorbeeld, want de vierkante roede was afgeleid van een lengtemaat, de lopenzaad was (oorspronkelijk) een oppervlakte die met een lopen(1) roggezaad kon worden bezaaid en de morgen was (oorspronkelijk) de oppervlakte die in een morgen met een span ossen kon worden beploegd.(2)

In de streken waar zestien lopens een mud vormden, gingen ook zestien lopenszaad in een mudzaad, terwijl daar waar een mud uit twaalf lopens bestond, twaalf lopenszaad een mudzaad vormden. In de streken met de kleine lopensen vormden zestien lopensen een mudzaad.
Behalve de lopenzaad en de mudzaad werden ook andere van de korenmaten afgeleide maten gebruikt, waarvan de sesterzaad en de kop- of spijntzaad wel de bekendste zijn. De sesterzaad was twee lopenszaad groot en de kopzaad (of kop of kopsent) was even groot als de spijntzaad (of spintzaad, spint of spijnsen) nl. een kwart lopen. Bij een recent onderzoek is gebleken dat de korenmaatbenaming spijnt vooral in Kempenland en de naam kop voornamenlijk in Peelland voorkomt. Eindhoven ligt op de grens en beide termen werden daarom in onze stad gebruikt.

Behalve de Bossche, Eindhovense en wellicht nog andere inheemse stelsels van vierkante roeden, lopenszaad en morgens, was ook een stelsel bekend, dat gebaseerd was op de Rijnlandse roede. Dit stelsel was van Hollandse oorsprong (Rijnland is de omgeving van Leiden).
Honderd Rijnlandse roeden vormden een hont (hont betekent honderd), zes hont een Rijnlandse morgen en zestien morgens een hoeve. Omdat Hollandse ingenieurs van dit stelsel, gebruik maakten, onder meer bij het aanleggen van vestingwerken, raakte het hier in de loop van de Tachtigjarige Oorlog langzaam bekend.

Toen op het einde van de 17e eeuw de belasting van de bezaaide morgen op basis van de Rijnlandse morgen werd ingevoerd, bleek het echter moeilijk om de inheemse maten in Rijnlandse om te rekenen, zodat de noodzaak dreigde geheel de Meierij opnieuw op te meten. Om dit gigantische karwei te voorkomen, bepaalde de Raad van State in 1700, dat de Rijnlandse morgen voor de belasting van de gemene middelen geacht moest worden 257 Bossche roeden groot te zijn.
Het is de vraag in hoeverre deze bepaling de waarheid benaderd heeft. Zo waren sommigen in die jaren van mening, dat de Rijnlandse morgen slechts 238 Bossche roeden groot was. Knoop/Morgenster gaf in 1744 nog steeds 259 Bossche roeden aan. Daarnaast moeten we ook niet vergeten, dat de Raad van State geheel de Meierij over één kam schoor en geen rekening hield met plaatselijke afwijkingen. De Rijnlandse morgen zou volgens Knoop/Morgenster bv. slechts 250 vierkante Eindhovense roeden groot zijn geweest.

Hoe dan ook, door de Resolutie van de Raad van State kreeg de Bossche roede haar definitieve lengte, want de slechts voor de gemene middelen bedoelde maat, werd tenslotte ook op andere terreinen als de enige juiste erkend. Tevens heeft de resolutie vermoedelijk het einde betekend voor de Eindhovense maat, waarvan de juiste lengte nooit precies had vastgelegen, maar die in feite weinig van de Bossche afweek.

Van de inheemse maten die nog niet zijn genoemd, is de bunder ongetwijfeld de belangrijkste geweest. De oppervlakte van deze maat varieerde in Vlaanderen en Brabant tussen 1,20 en 1,45 ha. Bij een recent onderzoek(3) bracht de meerderheid van de ondervraagden in de Belgische provincies Brabant en Antwerpen deze maat nog steeds in verband niet een oppervlakte van ongeveer 1,33 ha. Dat de meeste ondervraagden in onze provincie van mening waren, dat de bunder slechts l ha. groot was, is ongetwijfeld een gevolg van de wet waarbij in 1817 de hectare werd ingevoerd onder de nog lang gehandhaafde naam "bunder", want uit de archieven blijkt duidelijk, dat de bunder in onze streek voordien 400 vierkante roeden, of ook ongeveer 1,3 ha. groot was. Toen de rentmeesters van Brabant in de middeleeuwen gronden ter ontginning uitgaven, gebeurde dat meestal in eenheden van ongeveer twaalf bunders. Deze oppervlakte was zo groot dat een familie ervan kon bestaan en werd "hoeve" genoemd.

Het is niet bekend, of de rentmeesters- met de bovengenoemde bunder hebben gerekend, of met de maat, die in de vijftiende eeuw "oude bunder" werd genoemd en die slechts 300 of 350 vierkante roeden groot was. Toch zou het interessant zijn het antwoord op die vraag te kennen. Zou bv, de "oude Bossche bunder" 350 in plaats van 400 vierkante roeden groot zijn geweest, dan had de "oude Bossche hoeve" een oppervlakte van 4.200 vierkante Bossche roeden. Nu was volgens Knoop/Morgenster de Rijnlandse morgen 259 vierkante Bossche roeden groot en de Rijnlandse hoeve dus 4.144 vierkante Bossche roeden.
Het verschil tussen de Rijnlandse en de "oude Bossche hoeve" zou dan slechts ruim één procent bedragen. Als we nu weten, dat de lengte van de Rijnlandse roede, die aan de Rijnlandse morgen en hoeve ten grondslag ligt, in de Karolingische tijd of misschien nog vroeger al vastlag, lijkt er een goede kans aanwezig, dat de oorsprong van de "oude Bossche hoeve" deze maat een zeer nabij familielid van de Rijnlandse hoeve is geweest.

noten:
1- een lopen is een stedelijke inhoudsmaat voor droge waren
2- Op de regel dat vijftig vierkante roeden een lopenzaad vormden, waren een tweetal uitzonderingen: in St.-Michielsgestel, Gemonde, Heeswijk, Schijndel en Maasland werd met kleine lopenszaad van 33 1/3 Bossche roeden gemeten en in Boxtel, Liempde en enkele omliggende plaatsen met kleine lopensen van 36 Bossche roeden.
3- zie Woordenboek van de Brabantse dialecten, aflevering 2

Jan Spoorenberg jr
in: ’t Gruun Buukske 1976