Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.

Raming

Uit De historische en eigentijdse encyclopedie van Eindhoven
Ga naar: navigatie, zoeken

Raming, manufacturenhandel

Johann Clemens Raming werd in 1866 geboren in het Duitse Ankum, ten noorden van Münster, waar zijn ouders een horecabedrijf bezaten, annex een winkel in koloniale waren en een boerenbedrijf.
In maart 1889 vestigde hij zich vanuit Gouda in Breda, waar hij een manufacturenzaak opende. In oktober kwam ook zijn zes jaar jongere broer Johann Bernhard naar Breda, maar het lijkt erop, dat die er vooral de Nederlandse taal onder de knie heeft willen krijgen, want in februari 1891 vertrok hij weer, om in Nijmegen te gaan werken in de manufacturenzaak van Bruns aan de Lange Hezelstraat 38 en later bij diens concurrent Bahlmann aan de Korte Burgstraat.

Op 29 juni 1896 opende J.C. Raming ook een winkel in Eindhoven. In het pand had tot kort daarvoor notaris E.J.C.M. de Kuijper gewoond. De gebeurtenis wordt met een opvallende advertentie in de krant aangekondigd, maar de pers schonk er in haar kolommen verder geen aandacht aan. Afgezien van het algemene woord “manufacturen“ werden in de advertentie geen producten genoemd: blijkbaar was dat niet nodig. Wel vond Raming het verstandig zijn toekomstige klanten er nadrukkelijk op te wijzen, dat zijn artikelen werden verkocht tegen “buitengewoon lage, doch vaste prijzen, uitsluitend à contant, zonder eenige korting”.

De leiding van de nieuwe winkel kwam in handen van broer J.B. Raming, die enkele weken eerder vanuit Nijmegen naar Eindhoven was verhuisd. Het lijkt daarom heel aannemelijk, dat het nieuwe verkooppunt een gezamenlijke onderneming is geweest van de twee broers samen, die hiervoor dan een nieuwe zelfstandige firma zullen hebben gesticht met hen beiden als firmanten. Over de inhoud van hun overeenkomst is echter niets bekend.

Reclame uit het weekblad Roomsch Leven van 1919. (afbeelding archief Hüsken)

De Eindhovense nevenvestiging zou niet de enige blijven. In de Venlose kranten van 31 maart 1900 is een paginagrote advertentie opgenomen voor de zaak aan de Vleesstraat daar. Waarschijnlijk is die geplaatst ter gelegenheid van de opening. Uit de aankondiging blijkt, dat inmiddels ook in Oosterhout nog een winkel bestond.

De uitbreidingen
Alle winkels werden een succes. In Eindhoven werd de zaak in 1901 vergroot en in 1904 nogmaals. Vermoedelijk is bij deze gelegenheid de tuin bebouwd. Intussen was in 1903 aan het bedrijf een behangerij en stoffeerderij verbonden, die zo goed liepen, dat in december twee halfwas knechten moesten worden gevraagd om de behanger te assisteren. De stoffeerders zorgden niet alleen voor het hangen van gordijnen of het leggen van tapijt, maar ook voor het bekleden van stoelen en zelfs het repareren en opnieuw met kapok vullen van matrassen.
In 1908 is opnieuw sprake van een grote uitbreiding. Nog later werd van A. Meulemans de grote remise van de Stad Rotterdam aan de Markt gekocht, die bij het magazijn werd getrokken.

Het personeel
Zeker bij grotere zaken was het personeel dikwijls intern. De meeste winkeljuffrouwen van Raming kwamen van elders en woonden onder toezicht van de bedrijfsleider boven de zaak, waar een slaapzaaltje was ingericht en een huiskamer. Tot de sloop van het oude pand in 1928 werd aan dit systeem vastgehouden. J.B. Raming had de naam dat hij zijn personeel terdege selecteerde en veel ouders vonden het dan ook een geruststellende gedachte dat hun dochter die in de stad in betrekking ging, bij Raming kon gaan werken.

Eigendomsverhoudingen
Over de eigendomsverhoudingen van de afzonderlijke vestigingen is aanvankelijk niets bekend. In 1908 werd een tipje van de sluier opgelicht, toen de twee broers de oude Venlose firma omzetten in de Venlose Manufactuurhandel van J.C. Raming N.V. Het gestorte aandelenkapitaal van ƒ 50.000,- bestond behalve uit contanten, ook uit hun activa in de oude firma J.C. Raming, terwijl J.B. Raming nog de huur inbracht voor het pand Vleesstraat nr. 9, dat hij in gebruik had.
In 1921 waren daarnaast in totaal nog voor ƒ 34.000,- aan schuldbrieven uitgegeven. Het lijkt niet al te gewaagd om te veronderstellen, dat dit geld gefourneerd is geweest door J.C. Raming, die zo een deel van het geld dat hij wilde investeren veilig belegd zag. Uit de statuten blijkt, dat de Venlose winkel tot de oprichting van de Vennootschap vanuit Eindhoven was gedreven. In de nieuwe constructie werd H.J. Baten directeur en benoemden de twee broers zichzelf tot commissaris.
Baten was in 1877 in Gendringen geboren en al in 1903 vanuit Amsterdam naar Venlo gekomen. Hij noemde zich daar aanvankelijk winkelbediende, maar al spoedig daarna “chef confectiezaak”. Met dat laatste is ongetwijfeld de winkel van Raming bedoeld geweest.

Nieuwe ontwikkelingen in Eindhoven
In 1928 werd de oude winkel gesloopt en vervangen door een nieuw gebouw met in totaal drie verdiepingen; alleen de magazijnruimte bleef bestaan. Een jaar later besloot W. Bodar aan de Markt om een nieuw winkelpand te bouwen. Omdat het aan de achterzijde aan het pand van J.C. Raming grensde, bood dit de firma Raming een uitgelezen kans de bedrijfsruimte nogmaals te vergroten. De benedenverdieping van Bodars nieuwbouw werd veranderd in een elf meter diepe etalagepassage die uitkwam in het pand aan de Rechtestraat, terwijl de bovenverdieping bij de verkoopruimte werd getrokken.

Intussen was J.B. Raming in 1928 overleden, waarna zijn vrouw de leiding had overgenomen. In 1929 werd de Eindhovense firma J.C. Raming omgezet in de N.V. Eindhovensche Manufacturenhandel v/h J.C. Raming. Op een na alle aandelen kwamen in bezit van mevrouw A.M.C.H.V. Raming-Ariëns, die directrice bleef, terwijl haar oudste zoon het laatste aandeel kreeg. Zwager J.C. Raming werd commissaris.

Uit het voorgaande blijkt, dat inmiddels een verdeling had plaatsgevonden tussen de Eindhovense en de Bredase tak van de familie. Daarbij waren de winkels in Eindhoven en Venlo aan de Eindhovense tak toegevallen. Door het vertrek in 1930 van J.C. Raming als commissaris van de Eindhovense en Venlose vennootschappen, werd de laatste band tussen de bedrijven Breda/Oosterhout en Eindhoven/Venlo verbroken. J.C. Raming overleed in 1933.
Intussen had zoon Johan Clemens Eduard na het overlijden van zijn vader zijn rechtenstudie in Leiden afgebroken om de leiding in Eindhoven over te nemen. Na in Breda de kneepjes van het vak te hebben geleerd en een stageperiode bij de firma Spruit in Alkmaar, werd hij in 1934 tot directeur aangesteld. Zijn moeder werd commissaris.

Inwoning van Lambers- Van Driel
Tijdens de oorlogsjaren werd de verkoopruimte weer wat ingekrompen, toen het bedrijf na het bombardement op 6 december 1942 gastvrijheid bood aan de herenkledingzaak van Lambers- Van Driel, die voordien aan de Demer gevestigd was geweest. Befaamd was de slagzin, waarmee deze Demeriaan reclame maakte : “En tenslotte koopt u bij….Lambers- Van Driel”. Dit bedrijf kreeg een noodwinkel in de vleugel aan de Markt. In 1950 keerde het (als eerste!) naar de Demer terug.

De na-oorlogse bloeiperiode
Ook in de volgende jaren bleef J.C. Raming een bloeiend bedrijf, waar alle rangen en standen zich thuis voelden. Want dat was een van de kenmerken van de winkel. Het bleef ook een zaak, die aan de weg wist te timmeren: in het Eindhovens Dagblad stonden o.m. berichten over een mode-, stoffen- en knippatronenshow in de zaak (1950), modeshows in hotel Limburgia (1954), café-restaurant Old-Dutch (1956) en hotel de Bijenkorf (1957) en badpakken- en foundationshows in Limburgia (1959).

In 1954 vond in Eindhoven opnieuw een verbouwing plaats; daarbij werden de pui en de etalages aan de Rechtestraat gerenoveerd. Dat was een voorbode voor een nieuwe, grote verbouwing in de jaren 1955/1957, waarbij na versterking van de fundamenten een nieuwe verdieping op het pand werd gezet. En dat terwijl de verkoop gewoon doorging! Door de uitbreiding steeg het oppervlak tot ca. 3.000 vierkante meter. Het magazijn verhuisde hierna naar boven en op de vrijgekomen ruimte werd een nieuwe meubelafdeling ingericht.

De Venlose winkel
De contacten met de zaak in Venlo waren intussen hecht gebleven. In 1933 was Joseph Camille Maria Theodor, een broer van Joseph Clemens Eduard, naar Venlo verhuisd, waar hij een jaar later de leiding van het bedrijf van H.J. Baten had overgenomen.
In 1937 werd een extra kruisverband gelegd tussen de Eindhovense en de Venlose zaak, toen J.C.M.Th. Raming benoemd werd tot directeur van de Eindhovense vennootschap, terwijl zijn broer J.C.E. Raming omgekeerd directeur werd van de Venlose vestiging. Daarnaast werd ook Albert Joseph Landwehr directeur van de Venlose vennootschap. Hij was opgegroeid in het gezin van de Ramings in Ankum en was procuratiehouder in de Eindhovense winkel. Landwehr verliet het Ramingconcern in 1940 en werd niet opgevolgd.

In 1948 overleed J.C.M.Th. Raming. Zijn zuster, mevrouw mr. J.C.E. Raming, nam daarop de leiding in Venlo over. Zij zou de directie voeren tot het besluit viel de winkel te sluiten. Ultimo mei 1961 gingen de winkeldeuren voor het laatst dicht.

De opheffing
In 1961 sloot ook de winkel in Eindhoven. Tijdens de eerste zaterdag van de finale opruiming was er zoveel belangstelling van het publiek dat de politie moest worden ingeschakeld om rijen te vormen bij de ingang. Met vijftig mensen tegelijk werden de bezoekers binnengelaten. Op 13 december gingen de deuren definitief dicht. Op dat tijdstip waren er nog ongeveer 110 van de 150 personeelsleden in dienst.
In 1962 werd in het pand een filiaal geopend van de exclusieve kledingzaak Nieuw-Engeland, een bedrijf uit de Vendex-familie, dat later zou worden overgenomen door de kledingzaak b.v. Hout-Brox.

Jan Spoorenberg 1993