Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.

Stratumse stellingmolen: verschil tussen versies

Uit De historische en eigentijdse encyclopedie van Eindhoven
Ga naar: navigatie, zoeken
Regel 1: Regel 1:
[[bestand: Molen Stratum EI.jpg|thumb|right|400px|Foto uit de Eindhovensche Illustratie van 14-2-1930]]
+
[[bestand: Molen StratumEI.jpg|thumb|right|300px|De molen nabij het Stadswandelpark. Foto uit de Eindhovensche Illustratie van 14-2-1930]]
 
<big>'''De Stellingmolen van Van Grotel'''</big><br />
 
<big>'''De Stellingmolen van Van Grotel'''</big><br />
  

Versie van 2 jan 2019 om 10:40

De molen nabij het Stadswandelpark. Foto uit de Eindhovensche Illustratie van 14-2-1930

De Stellingmolen van Van Grotel

Nadat J.Th. Smits de Stratumse watermolen had gekocht om die op te nemen in zijn fabriekscomplex, besloot hij in Eindhoven of Stratum een nieuwe windgraan- en schorsmolen te bouwen. Deze molen zou in 1817 gereed moeten komen. Ongeveer tegelijkertijd verzochten W. en A. van der Grinten om in Stratum een roskorenmolen te mogen bouwen. Of een van de twee partijen ook inderdaad een molen heeft gebouwd is onduidelijk, maar gebouwd werd er wel, want in 1821 stonden er in Stratum een windkoren- en schorsmolen en een rosmolen, die gemeenschappelijk eigendom waren van rechter A.G. Spoor en landmeter P. van Driel. Wellicht waren ze gebouwd door de Stratumse molenmaker Renier van Driel. De molens vervingen de oude watermolen, want de pachter was verplicht om dagelijks, uitgezonderd op zon- en feestdagen, met kar en paard door Eindhoven te laten rijden om bij bakkers en anderen graan en schors op te halen en thuis te brengen.

In 1831 blijkt de windmolen
“ten deele in hout, ten deele in steen gebouwd zonder omgang, van onderen met een koppel steenen tot het malen van schors, van boven met twee koppelen die gelijktijdig kunnen werken tot het malen van granen, goed onderhouden en gunstig gelegen. Deze molen welke in huur wordt gebruikt door Jacobus Smits en waarvan de voorwaarden mondeling zijn medegedeeld, is op grond daarvan en naar evenredigheid van de andere verhuurde molens in den omtrek begroot na aftrek van een derde voor onderhoud en herstel op ƒ 500,-.
en de rosgraanmolen
“welke bij den windgraan en schorsmolen behoord en verhuurd is, doch welke alleen bij aanhoudende stilte gebezigd wordt - dezelfde is in een tamelijk ruim en goed onderhouden houten lokaal geplaatst - heeft een koppel kleine steenen en is zuiver geschat op ƒ 16,- (huurwaarde).

Foto genomen in de toren van de St.Joriskerk in 1955. Rechts is de romp van de molen nog te zien. Foto uit archief familie van Bergeijk.

Na de dood van P. van Driel kwam diens aandeel in bezit van R. van Driel. De gehele molen werd toen getaxeerd op een waarde van ƒ 3.520,-. Na de dood van S. van Driel ging diens aandeel in 1855 over naar zijn dochter W. van Driel. Omstreeks dezelfde tijd overleed ook A.G. Spoor, die sinds lang lid was geweest van de Hoge Raad. Zijn erfgenamen en W. van Driel verkochten de molen daarop aan de Eindhovense rentenier J.H. Keunen. De koopsom bedroeg ƒ 2.025,-. De molen was toen verhuurd aan G. van Hirtum.

De nieuwe eigenaar zou de oude standaardmolen hebben vervangen door een nieuwe stenen stellingmolen. Volgens de aantekeningen van P.J. van Poppel zou enige tijd later de molen zijn aangekocht door de Valkenswaardse geneesheer J.H. Gijsrath. Deze zou dan in 1880 op zijn beurt de molen verkocht hebben aan molenaar J.W. van Heeswijk, die het gebouw in 1886 doorverkocht aan P.J. Mannaerts. Deze laatste was toen molenaar in Gestel.

De nieuwe eigenaar kon nauwelijks aan zijn financiële verplichtingen voldoen en verkocht zijn bezit daarom in 1890 aan P. de Visscher, die molenaar was in Goirle. Het bedrijf was toen ingericht als graan- schors en bloemmolen. Het was uitgerust met drie koppel Duitse maalstenen en een zuiveringstoestel met buil. In 1892 werd de molen verkocht aan W.L. Verheggen, een achternaam die ons aan een molenbrand in Gestel doet herinneren. “En ziet, prompt brak in juni 1895 ook in Stratum een brand uit. De oorzaak werd toegeschreven aan het heetlopen van de as; er was de avond voor de brand nog tot acht uur gemaald. De schade werd door de verzekering gedekt”.

In 1906 kwam de molen in bezit van J. van Grootel, die de molen uitrustte met een petroleummotor van 20 pk. In de jaren twintig en dertig raakte de molen in verval. De laatste restanten werden omstreeks 1955 gesloopt.

Jan Spoorenberg
in: 't Gruun buukske 1981, 58, 79 1982, 20
Jos Hüsken 2014