Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.

Textielindustrie in de 19e eeuw in Gestel: verschil tussen versies

Uit De historische en eigentijdse encyclopedie van Eindhoven
Ga naar: navigatie, zoeken
 
Regel 23: Regel 23:
 
J. Spoorenberg<br />
 
J. Spoorenberg<br />
 
in: ’t Gruun Buukske 1980-55<br />
 
in: ’t Gruun Buukske 1980-55<br />
 +
[[Categorie:Mensen]]
 +
[[categorie:Handel en industrie]]
 +
[[categorie:Textielindustrie]]

Huidige versie van 20 aug 2015 om 21:33

De Gestelse textielindustrie in de eerste helft van de 19e eeuw

Volgens de Beschreeve Staat van de Meijerije(1) was de toestand van de Gestelse en Blaarthemse textielindustrie ronduit slecht. In Blaarthem zouden op het einde van de Generaliteitsperiode slechts twee wevers hebben gewoond en in Gestel enkele wevers en nog drie of vier fabrikeurs. Ook hier zal de toestand echter wel wat al te somber zijn voorgesteld, want dominee Hanewinkel schreef in' 1803, dat de inwoners van Gestel zich sterk op het linnenweven toelegden en Servaas van de Graaff bevestigde dit enkele Jaren later met de mededeling, dat er in Gestel veel linnenwevers woonden.

In het patentregister over 1806 vinden we vier linnenfabrikeurs vermeld die zes à zeven personen in dienst hadden, drie fabrikeurs die minder dan vijf personen in dienst hadden en 21 wevers.
Volgens het patentregister over 1810 waren er toen nog twee fabrikeurs met minder dan twaalf knechts, zes fabrikeurs met minder dan vijf knechts en 17 wevers. Als we bedenken hoe groot het verschil was tussen de cijfers uit het Strijpse patentregister en die uit het bevolkingsregister, dan lijkt de nodige achterdocht tegenover de Gestelse gegevens wel gerechtvaardigd. Deze achterdocht wordt gevoed als we in een opgave uit 1816 lezen, dat er toen 225 mensen voor de zeven fabrikeurs werkten(2).
Natuurlijk zal dat aantal niet uitsluitend uit inwoners van Gestel en Blaarthem hebben bestaan, maar de Gestelse en Blaarthemse wevers zullen omgekeerd ook niet allemaal voor hun dorpsgenoten hebben gewerkt. Als we daarnaast zien, dat Gestel meer en grotere fabrikeurs telde dan Strijp en dat het behalve door Servaas van de Graaff(3) ook door Hanewinkel werd vermeld, dan kunnen we tot geen andere conclusie komen, dan dat het hoogst waarschijnlijk is, dat Gestel en Blaarthem, die in 1806 tezamen ongeveer evenveel inwoners telden als Strijp (819 tegen 896) ongeveer evenveel, maar waarschijnlijk meer wevers onder de bevolking zullen hebben geteld.

Einde 1819 zouden er in Gestel en Blaarthem in totaal 55 spinners en 18 wevers hebben gewerkt, opnieuw een onwaarschijnlijk laag aantal, zeker als we in A. van Zutphen lezen, dat er in 1820 in Gestel even keurige linnens werden gemaakt als in Woensel en als we weten dat Van Zutphen de Strijpse industrie het vermelden blijkbaar niet waard vond.

Godefridus Kerssemakers
Na 1820 vernemen we tot 1830 nauwelijks meer iets over de Gestelse textielnijverheid. Dan stelt Godefridus Kerssemakers een stuk superfijn linnen tentoon op de nijverheidstentoonstelling in Brussel. Volgens het dorpsbestuur was de kwaliteit ervan niet afwijkend van wat voor de normale handel werd vervaardigd en muntte het uit door "desselfs kunstmatige en fijne bewerking". Het was geheel afgewerkt in de fabriek van G. Kerssemakers en vervaardigd van inlands vlas. Het dorpsbestuur liet verder nog weten, dat buiten Kerssemakers’ fabrieksgebouw nog 80 mensen voor hem werkten, dat de productie voor een deel in Amerika werd afgezet en dat Kerssemakers’ bedrijf al 65 jaar oud was.
Over dit laatste punt was het dorpsbestuur blijkbaar niet goed ingelicht, want in 1955 verscheen in de Philips Koerier een artikel waaruit blijkt, dat er toen nog een commissieboekje uit de jaren 1751/1762 werd bewaard. Ongetwijfeld mede door de politieke situatie braken er na 1830 magere jaren aan. Uit het patentregister uit 1835/36 blijkt, dat er toen twee linnenfabrikeurs in Gestel woonden, nl. G. Kerssemakers en J. Hompelmans. De eerste was gepatenteerd als fabrikeur zonder knechts (exclusief de thuiswerkers natuurlijk), als bleker met één knecht en als winkelier, de tweede als fabrikeur zonder knechts.

Uit het gemeenteverslag over 1853 blijkt, dat er toen nog één fabrikant over was, nl. G. Kerssemakers, die in zijn bedrijfsgebouw 2 mensen aan het werk had en erbuiten nog 15 thuiswevers. Zijn productie bedroeg dat jaar 30.000 meter. Het aantal wevers onder de bevolking van Gestel en Blaarthem is niet bekend. Het eerste bevolkingsregister dateert pas uit 1860.

Noten:
1- Historia Agricultura, deel VIII, Groningen. Beschreeve Staat van de Meijerije (1794). - Den geheelen Staat van de gantsche Meijerije van 's-Hertogenbosch (1657), C. van Breugel , 1965.
2- BHIC Den Bosch, Handschriften Prov. Gen. nr. 88, Staat van fabrieken en trafieken in Noord- Braband.
3- Servaas van de Graaf: Historisch-statistische beschrijving der stad en meijerij van 's-Hertogenbosch, met kaarten, platen, plans en tabellen, Amsterdam 1807.
N.B. Mevrouw P. de Haas-v.d. Boer heeft de aantallen spinsters, wevers enz. uit de bevolkingsregisters van Gestel vergaard. Als U de registers kent, zult U begrijpen, dat de tellingen haast onmogelijk overeen kunnen komen met de werkelijke aantallen. De cijfers zullen de waarheid dicht benaderen en geven daarom een goede indruk van het belang van de textielnijverheid.

J. Spoorenberg
in: ’t Gruun Buukske 1980-55