Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.

Villapark

Uit De historische en eigentijdse encyclopedie van Eindhoven
Versie door Jfmhusken (overleg | bijdragen) op 6 jan 2019 om 19:39
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Ga naar: navigatie, zoeken
Villapark. De Parklaan circa 1920.
Het Eindhovense Villapark

Uit de kadasterkaart van 1832 blijkt, dat het gebied waar nu het Villapark ligt 150 jaar geleden nog wijds en landelijk was. Langs de Dommel lagen de natte graslanden die door de boeren als hooiland werden gebruikt. Verderop werden de weilanden afgewisseld door akkers en percelen hakhout. Het gebied werd doorsneden door het beekje de Laak of Lakerloop, dat vanaf de Valklaan, dwars over het terrein van de nutsschool en verder tussen de Parklaan en de Fazantlaan zijn weg zocht naar de Dommel en dat de grens vormde tussen Stratum en Tongelre. In het Tongelrese deel was nog geen bebouwing. In het Stratumse lagen twee boerderijen: de Treurenburg en de Dommelhoef. Zij waren door zandwegen met de buitenwereld en met elkaar verbonden.
Het gereedkomen van het Eindhovens Kanaal in 1846 betekende nauwelijks meer, dan dat de weg van de Treurenburg naar Stratum wat moest worden verlegd. De aanleg van de spoorlijn naar Helmond alleen, dat de stilte voortaan nu en dan doorbroken werd door het amechtig gehijg van een stoomlocomotiefje en het ratelen van wat rijtuigen en wagons. Overigens bleef de Laak aan de overzijde van het kanaal gewoon bestaan tot zij in de jaren twintig van deze eeuw moest wijken voor de woningbouw. Alleen het allerlaatste stukje bleef gespaard en dat is nog steeds te zien in de tuin van huize De Laak.(1)

Wel werd de wijdsheid van het land wat geringer, zeker na het gereedkomen van de provinciale weg van Stratum naar Lieshout (Tongelresestraat) in het begin van de jaren zeventig. Toch werden de toekomstige ontwikkelingen langzamerhand wat duidelijker. De Tongelrese tapster Anna Catharina Boeren, de weduwe van Martinus van Rooy, kocht althans kort na de opening van de spoorweg naast de lijn tussen de Haagdijk (nu Kivietlaan) en de Goorweg (nu Goorstraat) een stuk grond waarop ze twee huizen bouwde. Vermoedelijk heeft ze in een daarvan al direct het café gevestigd, dat later - naar haar dochter - het café van Mie van Rooy zou worden genoemd. Moeder Van Rooy en haar kinderen Adriaan en Maria bleken hun tijd echter ver vooruit.
Pas nadat Eindhoven in 1874 het Woenselse gebied tussen de Vestdijk en de Dommel had geannexeerd, kreeg het stadsbestuur oog voor het Tongelrese gebied aan de overzijde van de rivier en deed het aan Tongelre een voorstel om samen een brug over de Dommel te bouwen. Daardoor zou de verbinding tussen de stad en het dorp aanzienlijk verbeteren, stelde het. De vroede vaderen in Tongelre waren echter niet zo dom als de Eindhovense hadden gehoopt. Ook zij zagen de mogelijkheden die er voor Eindhoven lagen aan hun zijde van de rivier en zij kregen al visioenen van stromen Eindhovense fabrieksarbeiders die zich in hun dorp gingen vestigen. De betere wegverbinding zou dan door Tongelre duur betaald moeten worden door de hogere kosten voor politie, brandweer, onderwijs en armenzorg. Ze bedachten daarom een aannemelijke smoes en wezen het Eindhovense voorstel af.

Het stadsbestuur liet zich daardoor niet ontmoedigen. Het kocht de grond die nodig was voor een verlengde Nieuwstraat (nu Dommelstraat), dempte een van de Dommelarmen die het tracé doorkruiste en bouwde een boogbrug over de tweede. Waarom een boogbrug? Wel, molenaar Notten van de Woenselse watermolen was gewend zijn grondstoffen en gerede producten over de Dommel naar de molen, resp. het kanaal te vervoeren. Hij tastte daarbij zijn zakken zo hoog op, dat hij nog juist de spoorbrug kon passeren. Deze scheepvaart mocht niet worden gehinderd. Daarom diende de doorvaarthoogte van de nieuwe brug tenminste gelijke te zijn aan die voor het spoor. In 1883 kwam de brug klaar. Van een ontwikkeling van het gebied erachter kwam aanvankelijk echter niets terecht. Vermoedelijk schrok het stadsbestuur toch terug voor de kosten. Alleen lucifersfabrikant C. Mennen, die in het pand Lebesque aan het Stationsplein woonde, zag wel iets in het wijdse land. Op de plaats waar nu de bank Van Lanschot staat kocht hij een lap grond waarop hij een buitenverblijf bouwde en een tuin aanlegde. Voortaan zou hij tijdens de weekenden het drukke stadsgewoel onvluchten en gaan genieten van de natuur.

In 1894 deed Eindhoven een nieuwe poging de ontwikkelingen op gang te brengen. Het stadsbestuur stelde aan Tongelre voor om samen een weg aan te leggen (Parklaan) van de Dommel naar de provinciale weg. Daarlangs zouden dan fabrieken en flinke woningen kunnen verrijzen. De Tongelrese gemeentekas zou daarbij zeker wel varen, zo stelde het stadsbestuur. Het dorpsbestuur bleef er echter anders over denken en weigerde opnieuw elke medewerking. Toen zich in 1907 de eerste vaste bewoners in het gebied gingen vestigen, werd duidelijk dat de ontwikkelingen anders gingen lopen dan Eindhoven gehoopt en Tongelre gevreesd had. Koploper was A.F. Philips, die dat jaar zijn nieuwe villa de Laak betrok. Enkele maanden later volgde J. Brüning, de oprichter van de houtindustrie Picus, die tegenover de gloeilampenfabrikant huize Elsheim had laten optrekken. Korte tijd daarna vestigde zich er steenfabrikant Glaudemans, die een villa had laten bouwen op de hoek Parklaan-Stationsweg.

Villapark. Huize de Laak van de familie Philips circa 1910.

Voor de gemeentelijke financiën van Tongelre had deze bevolkingsgroei inderdaad grote gevolgen. Er bestond in die jaren nog een gemeentelijke inkomstenbelasting en zowel Philips als Brüning verdienden erg veel. Ter vergelijking: in 1906 had de douarière Smits van Eckart met ƒ 4.250,- het hoogste jaarinkomen. Brüning werd in 1907 echter voor ƒ 40.000,- aangeslagen en Philips zelfs voor ƒ 49.000,-. Daardoor kon het belastingtarief in Tongelre worden verlaagd van twee naar één procent van het belastbare inkomen en toen was de opbrengst nog hoger dan voordien.
De komst van Philips, Brüning en Glaudemans betekenden niet, dat de woningbouw nu eindelijk vlot op gang was gekomen. In 1909 was het nog mogelijk om tussen de villa van Mennen en de herberg van Mie van Rooy een landbouwtentoonstelling te organiseren. Boeren en burgers konden zich daar op de hoogte stellen van de jongste ontwikkelingen, terwijl er voor inzenders van vee en landbouwartikelen talrijke prijzen waren te verdienen. Een speciale attractie vormde het concours hippique, dat een groot aantal toeschouwers trok. Zowel de Noordbrabantsche Maatschappij voor Landbouw als de Nederlandsche Heidemaatschappij vond de tentoonstelling belangrijk genoeg om haar jaarvergadering in Eindhoven te houden. Zelfs de minister van landbouw kwam de tentoonstelling bezoeken. De organisatoren maakten van deze gelegenheid gebruik om zijn aandacht te vragen voor de ontwikkelingen die in het villapark zichtbaar begonnen te worden. Tijdens een korte autorit door het gebied, maakten zij hen duidelijk dat dit stukje Tongelre zeker bij Eindhoven moest worden gevoegd. De autorit was overigens mogelijk dank zij de medewerking van A.F.Philips, die voor deze gelegenheid zijn auto had uitgeleend. Voor welke ontwikkelingen de aandacht van de minister werd gevraagd is nog niet helemaal duidelijk.
Wel weten we, dat het particulier initiatief inmiddels actief was geworden en dan met name de Bouwgrondmaatschappij Stratum-Tongelre. Deze vennootschap was in 1907 opgericht door de al eerder genoemde J. Brüning, de weduwe en kinderen van Chr. Mennen en A.F. Philips. De maatschappij kocht grond, zette wegen uit, verkocht bouwpercelen en bouwde zelfs huizen. In 1909 bood de Bouwgrondmaatschappij aan Tongelre de "hoofdweg door het villapark" aan plus tweeduizend gulden onder voorwaarde dat de gemeente de weg zou verharden. Als de gemeente op het aanbod zou ingaan - en dat deed ze - zou de Maatschappij ook nog acht herenhuizen bouwen met een huurwaarde tussen ƒ300,- en ƒ600,- .

Villapark. De katholieke kerk Antonius van Padua.

Het beeld van de activiteiten die in het villapark ontplooid werden blijft aanvankelijk wat duister. Een plattegrond uit 1913 waarop het gebied met de wijde omgeving is afgebeeld geeft een indruk van de ontwikkelingen in de voorafgaande periode. Het eerste wat opvalt is het verschil tussen Stratum en Tongelre. Stratum bruist van leven. Rond het kanaal ligt een industrieterrein met onder andere de brouwerij van Gooien, de houtindustrie Picus, de stoomtimmerfabriek de Rietvink en de gasfabriek van de gemeente Eindhoven. In de buurt van de fabrieken staan woonhuizen voor arbeiders en middenstanders, die overigens niet door de fabrikanten zijn gebouwd. Vanaf de Tongelresestraat dringt de bebouwing op via de Dommelhoefstraat en de Lakerstraat. Ook langs de Patrijsstraat staan al huizen evenals aan de Nachtegaallaan.
De Fazantlaan vormt echter een grens tussen het bruisende leven en de rust van de nieuwe villawijk. Langs deze zandweg staat het gereformeerde kerkje, dat uit 1911 dateert en drie villa's ernaast. Aan de Parklaan staan enkele eenzame herenhuizen, terwijl er ook wat bebouwing is aan de Merellaan en de Fuutlaan. Tenslotte staan er nog enkele villa's aan de Uiverlaan. Na 1913 verliep de ontwikkeling sneller. Aan een door het Stratums gemeentebestuur Schoollaan gedoopte zandweg verrees in 1914 de Nutsschool. Stel U voor , een school in een vrijwel leeg gebied! Het bestuur van het Nut had het echter goed gezien.
In 1915 bouwde sigarenfabrikant R.Mignot zijn villa Granville, twee jaar later textielfabrikant J. Elias zijn huis de Gooren en sigarenfabrikant G. de Jongh het huis waarin nu het Academisch Genootschap is gevestigd. Ook anderen waren actief. Zo liet de N.V.Philips nog voor de annexatie een aantal villa's bouwen voor zijn hoger kader. Inmiddels had de Bossche bisschop begrepen, hoe snel de ontwikkelingen gingen. Hij gaf daarom aan kapelaan C. van Oerle de opdracht om een nieuwe parochie te stichten. Deze vroeg aan architect J.Stuyt een kerk te ontwerpen. Stuyt was al eerder in Eindhoven actief geweest. Hij had onder meer het gebouw van de Verenigde Spaarbanken aan de Markt gebouwd, het pand van de Boerenleenbank aan de Dommelstraat en het raadhuis in Tongelre. Het was voor de jonge pastoor niet gemakkelijk de bouw te financieren. Hij was daardoor gedwongen een beroep te doen op het zg. Grewenfonds. Deze instelling was door de Rotterdammer J.P. Grewen enkele jaren eerder in het leven geroepen om de bouw van Antoniuskerken te stimuleren. Van Oerle was daarom verplicht ook zijn kerk aan de volksheilige uit Padua te wijden, ofschoon zijn voorkeur eigenlijk uitging naar een Drievuldigheidskerk. In 1918 kwam het gebouw gereed. Intussen was de pastoor erin geslaagd de zusters Ursulinen in Boxtel over te halen in zijn parochie een nieuw klooster te stichten en er het onderwijs ter hand te nemen. Nog in 1918 kon de meisjesschool worden geopend. Enkele jaren later zouden de zusters aan de Kwartelstraat een klooster bouwen.

Villapark. Basisschool De Reiger aan de Reigerlaan.

De annexatie door Eindhoven van de buurgemeenten Woensel, Gestel, Stratum, Strijp en Tongelre op l januari 1920, bleek al spoedig een stimulans voor de woningbouw. Dat was ook in het villapark merkbaar. In 1921 startte de woningbouwvereniging van de R.K. Middenstandsbond met de bouw van 58 woningen aan de Pauwlaan, Gaailaan, Haviklaan, Sperwerlaan, Roeklaan, Valklaan en Treurenburgstraat. Ook Philips bleef actief, terwijl daarnaast een aantal particulieren een of meer woningen lieten bouwen. Voetbalvereniging Eindhoven werd al in 1925 door de oprukkende bouwvakkers verdreven van haar terreinen aan de Parklaan en verhuisde naar een nieuw veld naast hotel Eikenburg aan de Aalsterweg.

Ook in de volgende jaren ging de bouw van nieuwe woningen door. Langzamerhand raakte de bouwgrond echter op. Wel werden in de jaren dertig nog twee nieuwe straten aangelegd: de Pelikaanlaan en de Zilvermeeuwlaan. Overigens werd nog een derde straatnaam vastgesteld. Na het succes van de K.L.M., in de Londen-Melbournerace verzochten de bewoners van de Ooievaarslaan aan het stadsbestuur om hun straat om te dopen in Uiverlaan en dat verzoek werd gehonoreerd (Uiver is een dialectwoord voor ooievaar).

Nog tijdens de bouwperiode zette een nieuwe ontwikkeling in waardoor veel woonhuizen aan hun bestemming zouden worden onttrokken. De reden daarvan was, dat veel villa's in de loop van de jaren te groot bleken voor hun oorspronkelijk doel. Zij begon in feite al in 1930, toen het Lorentz Lyceum zijn intrek nam in een villa aan de Parklaan. Maar nadat de school in 1962 naar een nieuw gebouw aan de Celebeslaan was verhuisd werd in dit geval de klok weer teruggedraaid en konden in de tuin en op de pauzeplaats (zo'n stuk wildernis kun je geen cour noemen) zelfs nog enkele nieuwe huizen worden gebouwd.

In andere gevallen gebeurde dat niet. Zo werd in 1933 in een villa op de hoek van de Parklaan en de Eksterlaan het nieuwe diaconessenziekenhuis geopend. Nadat het ziekenhuis in 1940 naar een ruimere behuizing was vertrokken, werd het pand bestemd voor de Ortskommandantur en na de oorlog voor de G.G.D.
De nieuwe vestiging van het ziekenhuis betekende opnieuw een woonhuis minder, nl. de villa van J. Brüning. Wel bleef het oude pand aan de straatzijde geheel vrij liggen, waardoor het met het gazon ervoor een sieraad bleef voor een van de mooiere stukjes Eindhoven. Overigens is het jammer, dat de naam "Elsheim" na de komst van het revalidatiecentrum Dommelhoef van de inrijpoort aan de. Nachtegaallaan is verwijderd. Blijkbaar bezitten de DommeIhoevenaren minder gevoel voor dit soort historische zaken dan de diaconessen hadden.

Een ander voorbeeld van een bestemmingsverandering is het woonhuis van steenfabrikant Glaudemans op de hoek van de Parklaan en de Stationsweg. Na de oorlog werd er een kantoor van het Departement van Wederopbouw en Volkshuisvesting in gevestigd, vervolgens een Wiener café en de studentensociëteit. Gelukkig kwam het uitgeleefde pand daarna in handen van een eigenaar die gevoel voor historie had en het gebouw in zijn oude glorie herstelde.
Niet alleen woonhuizen veranderden van bestemming. Nadat de zusters Urulinen en daarna ook hun opvolgsters door gebrek aan roepingen hun scholen aan leken hadden moeten overlaten, werd in het klooster aan de Kwartelstraat een afdeling van het psychiatrisch ziekenhuis Voorburg in Vught gevestigd.
Ook een van de godshuizen kreeg een andere bestemming dan de stichters voor ogen had gestaan. In 1970 verkochten de gereformeerden het oudste protestantse kerkje in Eindhoven aan de gemeente. Sommigen zagen het in die jaren als een ideale ruimte voor de slinkende groep praktiserende katholieken van de St.Antoniusparochie, maar zij waren hun tijd ver vooruit. In 1977 verhuurde de gemeente het pand, waarna het tot moskee werd ingericht.
Al veranderden veel panden van bestemming, ze bleven wel in stand. Tot nu toe althans, want inmiddels staat het eerste op de nominatie om te worden gesloopt. Het is de fröbel- en montessorischool die de zusters Ursulinen in de jaren 1930/1931 aan de Fazantlaan lieten bouwen en die bij velen beter bekend zal staan als de Monti. Het pand moet wijken voor een modern woongebouw met vier verdiepingen, dat bedoeld is voor de huisvesting van 55-plussers. Gelezen hebbend over de verdere plannen in de Villapark-parochie is het te vrezen dat het hierbij niet zal blijven. Het is de vraag in hoeverre de nieuwe bouw zal passen in de oude omgeving. Die hedendaagse bouw zal overigens niet de eerste verandering van het straatbeeld betekenen. Aanvankelijk was het Villapark kaal. Met name A.F. Philips zette zich ervoor in, dat er veel bomen werden geplant. In de loop van de jaren ontstond zo een groen paradijs.

Ook het wegdek kreeg een ander aanzien, want al vroeg werden de zandwegen met meest rode klinkers geplaveid. Steeds bleef de eenheid van het straatbeeld in de wijk echter gehandhaafd. Die verdween toen de oude klinkers door nieuwe moesten worden vervangen en de bewoners daarbij inspraak kregen in verband met een eventuele herinrichting van hun woongebied. Want dat betekende de komst van op- en afritten, verkeersdrempels en andere hindernissen; een enkele straat werd zelfs omgebouwd tot woonerf.

Ook het uiterlijk van de huizen bleef niet hetzelfde. Aanvankelijk waren het alleen particuliere woningen die door de eigenaar / bewoner aan de eigen smaak werden aangepast. Later veranderde ook het uiterlijk van veel Philipshuizen, toen huurders de karakteristieke kleine ruitjes door grote ramen gingen vervangen en hun groene voordeuren door blank houten. Dat gebeurde nooit per blok, maar steeds per woning, waardoor de harmonie van de architectuur van veel blokken verstoord werd. Maar dat is natuurlijk niet typisch voor het Villapark. Veel Nederlanders kijken bij het veranderen van hun huis alleen naar hun eigen home en niet naar het geheel waarvan het deel uitmaakt.

De geschiedenis van een woonwijk is niet alleen een verhaal van straten en huizen, maar ook dat van de mensen die er wonen. Het geschetste beeld blijft daarom onvolledig. Wel blijkt hieruit, dat ook een beknopte geschiedenis van het Villapark een verhaal van ontwikkelingen is, ten goede en ten kwade.

noot 1: Terecht merkte J. van Wieringen uit Waalre op, dat het riviertje de Laak (dat in Riel zijn oorsprong heeft) door het kanaal van zijn monding werd afgesneden en dat er daarom onderaan de kanaaldijk een nieuwe loop moest worden gegraven. Tot het riviertje enkele jaren geleden in rioolbuizen werd gestopt, was deze fel stromende Laakafvoer bij het Havenhoofd nog te zien. Tegenwoordig herinnert alleen de monding in de Dommel er nog aan.

Jan Spoorenberg in 't Gruun Buukske 1985