Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.

Woensel volgens Brock

Uit De historische en eigentijdse encyclopedie van Eindhoven
Ga naar: navigatie, zoeken
De kerk van Woensel volgens een tekening in het werk van Brock.

Woensel door Adriaan Brock in 1825

Een zeer groot en uitgebreid dorp van omtrent 2.150 inwooners, ligt omtrent een halve uur ten noorden van Eindhoven, en zes uuren ten zuidoosten van ’s Hertogenbosch. Dit dorp is eene Heerlijkheid en van ouds aan de Heer van Eindhoven behoord, dan de oorsprong derzelve is onbekend.
De huizen liggen er zeer verspreid, uitgenoomen in de buurten Fellenoort en Tongerenbroek. Het dorp bestaat uit een lange straat hier en daar met een huis bezet; de kerk ligt eenzaam in de akkers tussen het dorp en Tongerenbroek; zij was voor eenige jaaren nog een zeer fraai gebouw, zijnde een kruiskerk, op wiens midden een spits toorentjen stond, den tooren was een meesterstuk der bouwkunde, vooral wegends zijn hooge regte en spitse naald welke men op 100 voeten rekende; het steenwerk dezes toorens is niet minder schoon, het beantwoord zeer wel aan de regels der bouwkunde, en heeft ook omtrent dezelve hoogte; dus had dezen tooren eene hoogte van tweehonderd voeten, maar door de orkaan van 9 november 1800 werd deze lange en fraye spits van het steenwerk afgeligt en op de kerk gesmeeten, waardoor zij ten deele instorte, zodanig dat genoegzaam het geheele noorder choor verbrijzeld, en het dak van den buik zeer beschaadigd werd, warom de Katholijken, die dezelven zederd eenige jaaren hadden betrokken, wederom moesten verlaten. Thans is zij reeds geheel van haar dak beroofd, dan haar schoon muurwerk, dat staande is gebleven, zal, indien zij niet weder hersteld wordt, welhaast in eene steenhoop veranderen.

Grammaye zegt, dat deze kerk de moederkerk van twee en zeventig andere kerken is, doch steld’ er de naamen dezer kerken niet bij.
De inwooners van Woensel stellen dat deze kerk meer dan zestien honderd jaaren oud zoude zijn, dus zoude zij dan nog van heidenschen oorsprong moeten wezen, aan welke doch, met recht, word getwijfeld, gelijk ook Wichmans het gevoelen van Grammaye in twijffel trekt; edoch dat zij de moederkerk van eenige andere kerken zij, wordt echter afgeleid door de toorentjens, welke men voorheen op dezelve aantrefte; staande, behalve één op het midden, op de drie hoeken des toorens een diergelijke, voor den storm van 9 november 1800, hebbende op de vierden hoek oudtijds nog één toorentjen gestaan, daar W. Goeree wil: dat zulke toorentjes beduiden, dat die kerk op welke zij gevonden worden, onder zich zoo vele kerken heeft als er toorentjen op staan.

Dat de kerk van Woensel een grooten geestelijken raad gehad heeft, blijkt, wijl men in 1462 vint gemelt zeekeren Joannes Trabulier, Deeken van den Raad tot Woensel, onder het Bisdom van Luik, en Meester in de Vrijkomsten; zie A. Myering, pag. 305.
Men heeft in 1801 op het steenwerk dat staande is gebleven een kleine spits geplaatst.

De voorzijde van klooster Ten Haage, afgebeeld in het boek van Adriaan Brock.
De achterzijde van klooster Ten Haage, afgebeeld in het boek van Adriaan Brock.

Ten zuiden omtrent eene halve uur van deze kerk, en slechts even buiten de vesten of grachten van Eindhoven, ligt het Klooster Ten Haage of gelijk men het oudtijds noemden, het Klooster van de H.Maria op de Haage, zijnde eene gewezene Priorië of Klooster van Reguliere Kanonniken. Het is thans nog een hecht en ruim gebouw, zijnde in een goede buitenplaats vervanderd, echter zijn in het zelve de cellen nog zichtbaar; dan de kerk, welke van een twederleir bouwkunde was, en aan den Moeder Maagd en St. Antonius, door Theodorik Bisschop van Rossum en Suffragaan van Luik, in 1433 werd ingewyd, is tenemaal van haar dak beroofd, zijnde echter de muuren van dezelven nog in haar geheel, en vertoonen een ruim en hoog gevaarte; zelfs ligt het gehele gebouw van dit klooster op eene hoogte.

Deze Priorie werdt bij deze gelegentheid alhier gesticht: Ten jaare 1419 was onder de hoovelingen van Hertog Antony zonderling in aanzien, de edele Heer Jan van Schoonvorst, Vicomte van Montjoye, heer van Cranendonk, Eindhoven en Diepenbeek, welken des Hertogs eersten Raad, jaa na des vorsten dood tot voogd over des zelfs twee zoonen Jan en Philip, en de plaats van Gouverneur Generaal over Brabant bekleede. Deszelfs huisvrouw Joanna, dochter van de Heer van Rutfort, onvruchtbaar zijnde, werd door haaren biechtvader Arnold Rudolph, eenen Canonnik van het Capittel van Eindhoven, overgehaald, benevens ook haare man, om in hun gebied een klooster te mogen aanleggen; wyl, benevens deze Canonnik, nog vijf burgers van Eindhoven, zich geneegen voelden het klooster aan te nemen. De Edele Heer van Schoonvorst, gaf met toestemming van zijne vrouw aan den genoemden Arnold en deszelfs medegezellen, daar op de plaats welke Haage genoemd wordt, digt bij Eindhoven, tusschen de Dommel en Ravensdonk gelegen, met al wat er bij behoorde, om er een klooster van Reguliere Canonniken te stigten, onder de Congregatie van Windesem. Dus begon men alhier, ten jaare 1420, eene reguliere wooning, en geduurige insluiting (welke naarmaals door en elders is afgeschaft geworden). Arnold Rudolph werdt Procurator en de vijf burgers werden daar mede tot kloosterlingen, en het geestelijk gewaad aangenomen.

Dit klooster bleef in eenen bloeienden welstand, tot het jaar 1581,als wanneer het door de Onroomschen werd vernield en verbrand; zederd welken tijd derzelver Geestelijken zich binnen ’s Hertogenbosch hebben opgehouden, tot dat die stad, ten jaaren 1629, aan het gezag der Algemeene Staaten overging, als wanneer dezelve wederom naar hun klooster Mariën Haage terugkeerden, welken den Prior Hubert Seismaeckers opnieuw herstelt hadt.

Maar toen ook de Meiery onder het bewind der Hollanders moest bakken, werden zij genoodzaakt van daar te vertrekken , zy begaven zich ten jaare 1636 naar het stadjen Weerd in Opper Gelderland, alwaar hun nieuw aangelegd klooster in stand is gebleven, tot op het einde van de XVIIIde eeuw, toen het door de Fransche Republikeinsche Regeering wordt vernietigd. Deze verjaagde geestelyke verzogten daarop, de representanten of Regeering der Bataafse Republiek, om hun oude verblijf Mariën Hage weder te mogen betrekken, maar werde van de hand gewezen. Wy vertoonen de overblijfzelen van dit Klooster van twee zyden.

Oudtyds bestonden te Woensel drie Gasthuizen, welken er allen vernietigd zyn. De kerkschuur, die in het midden van het dorp ligt, en naar het instorten van de Parochkerk, weder door de Catholyken is betrokken, is zederd zeer fraai opgetrokkenen vernieuwd, ook heeft men op dezelven een spits torentje geplaatst. De voornaamste buurtschappen van Woensel zijn, behalven het gehucht Acht, de buurten Fellenoord, het Broek, de Lymbekstraat, gelegen tussen het dorp en de Windgraaf, die de grond van Woensel van Strijp afscheid; den Steenweg gaad tusschen deze buurt en het dorp door; en de buurt Vlokhoven, gelegen ten noorden aan de zyde van Zon, als ook het Vaartbroek aan de kanten van Ekaart gelegen; en welke laatste buurt onder de parochie van Woensel behoord.

Fellenoord Eene buurt van Woensel, ligt digt by Eindhoven, word met de gracht van hetzelven stadjen gescheiden, de Steenweg gaat er door en de huizen, aan elkanderen, zyn er pragtig gebouwd, zoo dat het als eene voorstad van Eindhoven is aan te merken.
Hier digt by, aan de Steenweg ligt eenen windmolen, over eenige jaaren eerst aangelegd.

Broek Eene andere buurt, word ook somtyds Tongerenbroek, en ook wel Bagynenbroek genaamd, word voor de oudste of eerste bebouwd gedeelte van Woensel gehouden. Is gelegen op de gemeenen weg van Zon naar Eindhoven, niet ver van de oude vervalle parochiekerk.

Hier by ligt, op de rivier de Dommel, een kkoren- en oliemolen, en even boven dezen molen is een soort van waterval, door kunst vervaardigd, waar over het water van gemelde rivier, als het zelve boven de bepaalden peil raakt, in een ruime kom of kolk, met een sterk gedruijs, nederstort, om zich beneden deze molen met de Dommel te vereenigen.

Woensel had in 1815, by de laatste volkstelling 2.595 Katholyken, 44 Greformeerden, 5 Lutherschen, en 4 Jooden. Hier onder zyn de inwooners der Heerlykheid Eekaart mede gerekend.

Nota bene

De bovenstaande beschrijving van Adriaan Brock is afkomstig uit het boek: De stad en Meyerij van ’s-Hertogenbosch of derzelver beschryving. Tweede afdeeling. Bevattende eene geographische, historische en chronologische beschouwing van de steden, dorpen, vlekken, heerlykheden, gehuchten en voornaamste buurtschappen der Meiery. Streekarchivariaat “Langs Dommel en Aa” gaf het in 1978 in boekvorm uit en plaatste daarin onder meer de volgende verantwoording.

Dank zij de duidelijke schrijfwijze van Adriaan Brock, koster van Sint-Oedenrode, die leefde van 1775 tot 1834 kan thans zijn manuscript over de geschiedenis van de meierij, in originele vorm worden gedrukt. …..
Zijn geschiedschrijving wordt echter niet wetenschappelijk verantwoord geacht. In 1920 schreef de rijksarchivaris van Noord-Brabant, J.P.W.A. Smit, in de inleiding van de inventaris van Sint-Oedenrode door Mr. A.R.M. Mommers, het volgende over de door Brock samengestelde geschiedenis van Sint-Oedenrode: " Als geschiedschrijver van St.Oedenrode heeft Mr. A.R.M. Mommers, afgezien van kleinere bijdragen, een voorganger in den persoon van Adriaan Brock, op 26 augustus 1775 als zoon van Cornelius Brockx te St. Oedenrode geboren, die zoals hij zelf zegt, "door prijslijke nieuwschiegigheid aangezet " het plaatselijk archief geheel doorwerkte en in 1815 de lotgevallen der vrijheid daaruit afschreef, welk handschrift nadien nog tweemaal door hem is herzien. " Verderop vervolgt hij : " Met voordeel heeft Mr. Mommers dit geraadpleegd, voornamelijk wegens de vele stukken die Brock gekend heeft en die inmiddels verdwenen zijn, maar daarom is het tegenwoordige werk nog geen herhaling van het vroegere geworden. Brock immers, die een waarheidlievend, maar weinig ontwikkeld man was - hij stierf op 7 mei 1834 als koster der St. Martinuskerk - heeft eenige bronnen niet gekend en andere slecht beoordeeld". …..
Wat Brock schrijft over zijn tijd, de jaren rond 1825, moet in ieder geval worden geacht verantwoord te zijn. Beschrijvingen over vroegere tijden mogen dan misschien niet altijd waarheidsgetrouw zijn, ze bevatten toch tal van aanwijzingen die bij het geschiedenisonderzoek van nut zijn.