Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.

Verbod op het maken van spotliederen

Uit De historische en eigentijdse encyclopedie van Eindhoven
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Een Eindhovense verordening uit 1809

Begin vorige eeuw zijn in Eindhoven liedjes gezongen, die de plaatselijke overheid niet zinde, getuige de navolgende publicatie van de gemeente Eindhoven, waarbij een premie van 10 zilveren ducaten wordt uitgeloofd voor het aanbrengen van lasterlijke liedjes makers.

"Het Gemeente Bestuur der Stad Eindhoven van tijd tot tijd al meerder ontwaarende,
dat eenige kwaadaardige en lasterzieke menschen zig niet ontzien, op eene geheime wijze
door het maken van dichten, of liederen het fatsoen, en eer van brave, en rustige burgers te leederen
niet alleen, maar ook daardoor en daar in publieke bedienden op eene lasterlijke wijze in het uijtoeffenen van henne functie hoonen,
en dreigen, dat zulke daaden des te veragtelijk en vuylaardig zijn,

afbeelding van straatzangers circa 1892, bron Wikiwand

daar de daader, of maaker van dergelijke liederen of dichten zich schuyl houd en vermaak schept,

dat dezelven het licht zien, en verspreid worden, te meer dan ook, wanneer hij menschen van zijnen aard en aanhang aantrekt,
welke die lasterschriften in het publiek spargeren, en in het publiek aanheffen
en want zulke daaden zoo ten aanzien van den daader, of maaker als ten aanzien der verspreiders niet alleen verfoeijlijk,
maar ingevolge het crimineel wetboek ten hoogste strafbaar zijn,
omtrent welke, hoe zeer moeylijk voor de Justitie, om de daaders daarvan te ontdekken,
agter alle mogelijke middelen worden ingespannen, om daar agter te komen,
ten einde eens een publiek stempel aan dergelijke geheime lasteraars door een welverdiende straf werde gegeven,

zoo ist dat het Gemeente Bestuur voornoemd, na ingenome advies en consideratiën van de Schout,
nu voor als dan beloofd eene premie van tien zilvere ducaten aan den geene,
welke de daader of daaders van lasterlijke geschriften, dichten of liederen, reeds verspreid of nog te verspreiden,
aan ons, of aan de Justitie zal aangeven, zodanig, dat tegens hen of hun criminelijk kan worden geprocedeerd,
zullende in dit geval den naam van den aanbrenger worden gesecreteerd,
terwijle tegens de verspreiders, en publiekmakers van zulke lasterschriften, welke zig daardoor evens eens schuldig maaken,
zodanig zal worden geprocedeerd, als in Justitie zal bevonden worden te behoren.

Aldus ten stadhuize van Eindhoven, 15 Februari 1809".
Bron:
W. Cornelissen in Mededelingenblad Heemkundige Studiekring Kempenland Eindhoven, april 1974