Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.

Gemeentegrenzen en annexaties

Uit De historische en eigentijdse encyclopedie van Eindhoven
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

De Eindhovenaren en hun grondgebied

De oudste grenzen
De kleine middeleeuwse gehuchten, die nog door een wijds natuurgebied van elkaar waren gescheiden kenden aanvankelijk geen onderlinge grenzen. Door factoren die van rechterlijke, bestuurlijke of kerkelijke aard kunnen zijn geweest, ontstond echter in de .'loop van de tijd op sommige plaatsen behoefte aan een duidelijke afpaling van het grondgebied en werden de eerste grenzen vastgelegd. Het lijkt waarschijnlijk, dat dat in of nabij de in cultuur gebrachte gronden was. Aanvankelijk zal immers in het nog overvloedig aanwezige natuurgebied geen noodzaak tot een gebiedsafpaling zijn geweest.
Toen de hertogen van Brabant en plaatselijke heren vanaf de 13e eeuw de onontgonnen gronden, die al eeuwenlang door de plaatselijke bevolking waren gebruikt, officieel - en natuurlijk tegen betaling - aan die bevolking uitgaven, ontstonden er opnieuw grenzen, want de omvang van de gemeinten werden in de uitgiftebrieven omschreven. Van sommige gemeintgrenzen weten we dat het dorpsgrenzen zijn geworden. De loop van de gemeintgrens is echter niet altijd duidelijk.

De begrenzing van Groot-Eindhoven en de namen van de oude gemeenten.

Toen hertog Jan II in 1303 de gemeint van Strijp verkocht, liep de grens vanaf de uiterste hoek van Welpscoet (Welschap), langs het huis van Elye, Eleken genaamd, naar de Achtermeren en vandaar naar de grens van het gebied van Willem, heer van Cranendonk. Toen deze Willem in 1307 aan de inwoners van Woensel gemene gronden verkocht, lagen die tussen het dorp en het bos dat men Achte noemde. Tegelijkertijd kregen de bewoners van Woensel toen gebruiks- rechten op grond aan de andere kant van het bos. Die grond zou later ook tot de gemeente Woensel gaan behoren. De Woenselnaren mochten hem gebruiken tot zover als hij zich in de richting van Best uitstrekte. Evenmin een nauwkeurige grensbepaling dus.
Meer duidelijkheid verschaft de begrenzing van de gemeint van Oirschot, want daarin wordt het beekje de Ekkersrijt als deel van de grens genoemd. Dit stroompje werd daardoor tenslotte de grens tussen Woensel en Oirschot. Riviertjes vormden grenzen waarover weinig onenigheid kon ontstaan en ze werden dan ook graag als zodanig gebruikt. Zo blijkt de grens van de Stratumse gemeint in 1325 te beginnen bij de doorwaadbare plaats in het grensriviertje met Tongelre -vermoedelijk de plek waar later de Voorterweg de Lakerloop kruiste - en maakte de Esperbeek in 1355 deel uit van de grens tussen Woensel en Son. Waar geen riviertjes waren werd soms een grenssloot gegraven. De Rungraaf tussen Eindhoven en Gestel is daar een voorbeeld van en misschien ook de Wintgraaf tussen Woensel en Strijp.

Naarmate de noodzaak zich deed voelen, werden de grenzen (nader) bepaald. Zo kwamen de Staten en de Raad van Brabant in 1430 onder meer bijeen om het verloop van de grenzen tussen Stratum, Heeze en Leende vast te stellen.
Bestaande grenzen konden in de loop van de tijd worden vergeten, waarna het verloop dan opnieuw moest worden bepaald. In 1547 werd de grens vastgesteld tussen Woensel en Strijp. Zij liep van het watertje de Wintgraaf - vermoedelijk hetzelfde dat in 1452 als "Dwenggrave" voorkomt tot op de buitenste hoek van de hoeve de Lilmanshorck en vandaar naar de plaats waar bij de hoeve de Horck op Acht de staleik had gestaan. De bewoner van die hoeve kreeg de opdracht om op die plaats een heester te poten. In 1613 was het echter opnieuw nodig een deel van de grens vast te stellen. Dat deel liep van de uiterste hoek van hoeve "die Porten" naar de hoek bij de "neegen gecochte bunderen", vandaar naar de "berckskens" bij de verlaten hofstad van de Horck en vervolgens naar de paal in de Ekkersrijt. Bij die Porten, de neegen gecochte bunderen en de berckskens werd een grenspaal geplaatst.

De sage van de “Gloeiige”
Dat het er bij grensbepalingen niet altijd eerlijk aan toe ging, blijkt uit de sage van de gloeiige. Het verloop van de grens tussen Woensel en Strijp was weer eens vergeten. Aanvankelijk wist niemand het zich meer te herinneren, maar tenslotte verklaarde een van de Woenselse schepenen, de grens nog te kunnen aanwijzen. In het geheim deed hij een pollepel onder zijn muts en Woensels zand in zijn klompen, waarna hij met vertegenwoordigers van de Strijpse en Woenselse bevolking in de richting van Strijp liep. Lang nadat hij de Strijpse grens was gepasseerd, zwoer hij bij de schepper hierboven, waarbij hij naar zijn muts wees, dat hij op Woenselse grond stond. Zijn straf bleef niet uit. Korte tijd later stierf hij en nog eeuwenlang zou men hem met een gloeiend hoofd op de plaats van zijn misdaad zien ronddwalen.

Na een lang ontwikkelingsproces, dat voor een. belangrijk deel aan onze aandacht ontsnapt, liepen er op het einde van de 18e eeuw over en langs het Groot-Eindhovense grondgebied een groot aantal grenslijnen, die een stad en zeven dorpen van elkaar en van de omliggende gemeenten scheidden. Eindhoven lag als een kleine kern in het midden. Eromheen lagen de dorpen Woensel, Gestel, Stratum en Strijp. Wat verder in een hoek tussen Stratum en Woensel lag het Peellandse Tongelre, Gestel werd in het zuid- westen begrenst door Blaarthem en tussen de grens van Woensel en Tongelre lag tenslotte nog het kleine Eckart geklemd. Dit laatste dorp mag niet worden verward met de huidige stadswijk van die naam. Het oude Eckart lag waar nu de wijk Oude Gracht ligt. De naam "Oude Gracht” verwijst nog naar de grenssloot tussen Woensel en Eckart die Dode Graaf (=gracht) heette. De tegenwoordige waterpartij op de grens van de wijk volgt voor een groot deel de oude loop.
In 1798 leek het er even op, dat er een grenswijziging ging komen, want het dorpsbestuur van Stratum gaf de wens te kennen met Eindhoven te worden verenigd. Alles bleef echter bij het oude, want de stad sloeg het aanbod af.
Na de annexatie door Frankrijk in 1810 kwamen er wel enkele veranderingen. Bij keizerlijk decreet werd Stratum samengevoegd met Aalst, Eckart met Nederwetten en Gestel met Blaarthem.
De band tussen Stratum en Aalst bleek geen succes te zijn en in 1811 gingen de twee dorpen elk weer hun eigen weg. De samenvoeging van Nederwetten met Eckart was een gelukkiger greep. Onder leiding van de Woenselse burgemeester H.J. Spoorenberg bleef deze gemeente tot 1821 bestaan; toen werd Nederwetten bij Nuenen gevoegd en Eckart bij Woensel. De laatste band was niet onnatuurlijk, want al eeuwenlang had Eckart deel uitgemaakt van de Woenselse R.K. parochie- gemeenschap. Alleen de vereniging van Gestel met Blaarthem bleek permanent. Maar ook deze gemeenten vormden al vanouds samen een R.K. parochie.

Het kadaster van 1832
In 1832 werd in Nederland het kadaster ingevoerd. Alle gemeenten moesten daarvoor in kaart worden gebracht. De burgemeesters kregen de opdracht de grenzen van hun gemeenten op te nemen en hun bevindingen in processen-verbaal vast te leggen. Uit deze processen-verbaal blijkt, dat omstreeks 1830 nog veel onduidelijkheid bestond over de juiste ligging van de grenzen. Omstreeks 1830 werd de loop van de gemeentegrenzen door de burgemeesters in processen-verbaal vastgelegd.

De begrenzing van het huidige Eindhoven. De nummering wordt in de tekst veklaard.


Woensel
Het riviertje de Ekkersrijt (1) vormde de grens tussen Woensel en Oirschot en daarna tussen Woensel en Best. Dichtbij Son stroomde het in het Heiven, waarin een grote steen de plaats aangaf waar de grens met Son begon. Van hier liep de grens langs elf grensstenen en enkele sloten in oostelijke richting naar het gebied van. de Blixembossche hoeve bij Vlokhoven en vandaar langs de Sonse waterloop (2) naar de Dommel.
In hun proces-verbaal verklaarden de burgemeesters van Son en Woensel, dat zij de grensscheiding in het belang van beide gemeenten hadden bepaald. Blijkbaar waren zij het daarvoor niet helemaal eens geweest over de loop ervan. De Dommel (3) vormde de grens tussen Woensel en Nuenen en ten zuiden van de plaats waar de Rul of Kleine Dommel (4) in de rivier stroomde die tussen Woensel en Tongelre. Woensel en Tongelre waren het aanvankelijk niet eens over het antwoord op de vraag tot welke gemeente het eiland bij de Woenselse molen behoorde. Na veel heen en weer geschrijf wist Woensel tenslotte aan te tonen, dat dit gebied al in de 18e eeuw in de Woenselse belastingkohieren voorkwam en daar legde Tongelre zich toen bij neer.
In de tuin van de familie Philips aan de Parklaan ligt de plek waar de Lakerloop in de Dommel stroomde (5). Van hier tot de stadsgracht van Eindhoven (6) (bij de huidige Verdijkbrug aan de Vestdijk), scheidde de Dommel Woensel van Stratum.

Over het verdere verloop van de grens bestond onenigheid. Volgens de Woenselse burgemeester liep de grens eenvoudig langs de stadsgracht naar het Beemdstraatje, dat ongeveer op de plaats van de huidige Dommelstraat lag. Zowel de looierij op het huidige Philip-Morristerrein als de weg langs de stadsgracht, de Vestdijk dus, lagen daarom volgens hem op Woensels gebied. De Eindhovense burgemeester meende echter, dat zowel de looierij als de Vestdijk op Eindhovense grond lagen. Het eindresultaat werd een compromis. De looierij werd of bleef Woensels, maar Eindhoven kreeg de Vestdijk.

Vanaf het Beemdstraatje liep de grens naar een sloot, of beter, naar een zijarmpje van de Gender, dat aan de Woenselse zijde langs de stadsgracht liep en vervolgens langs dit stroompje via het 18 Septemberplein naar de Gender (7); bij de Emmasingel. Daarna volgde ze de Gender tot de uitmonding van de windgraaf (8), het eeuwenoude grensriviertje tussen Woensel en Strijp. Dit kronkelde langs de noord- en zuidkant van de latere spoorlijn.
Bij de Beukenlaan kruiste de grens de weg ongeveer halverwege de spoorlijn en de Schootsestraat en liep dan verder langs het Oude Postdijkje over het terrein van de Wielewaal naar een hoek van het gebied van de Tegenbosch. Daar werd een grenspaal geplaatst. Vanaf die paal liep de grens naar de paal die in de Ekkersrijt het begin aangaf van de grens tussen Woensel en Oirschot.

Tongelre
Tongelre werd aan de oostelijke zijde van Nueen gescheiden door de Rul (4) . Was het eiland bij de Woenselse molen Woensels gebied, het eiland bij de Collse watermolen behoorde tot Nuenen, zodat de molen in twee gemeenten lag. Aan de zuidelijke zijde grensde Tongelre aan Zesgehuchten. De grens liep hier via een sloot en een straatje of "mestweg" naar een grenspaal en vandaar naar een andere sloot, die in de Lakerloop uitmondde. In dit beekje gaf een grote steen de plaats aan waar Tongelre, Zesgehuchten en Stratum aan elkaar grensden.

Stratum
De grens tussen Stratum en Tongelre liep langs de Lakerloop (5) naar de Dommel. Over het verloop van de grens tussen Stratum en Zesgehuchten staat in het proces-verbaal, dat de burgemeesters het er samen goed over eens zijn geworden, maar hoe de grens liep, dat verklapt het niet. Uit kaarten uit latere tijd blijkt, dat grenspalen de scheiding tussen de gemeenten hebben gemarkeerd.
Bij de laatste begon de grens met Aalst. Volgens het verslag liep die grens eerst westwaarts naar de Schei- of Heiloop en daarna door dit watertje naar de Tongelreep (9). De Tongelreep vormde verder de grens met Aalst en daarna, tot de uitmonding in de Dommel, die met Gestel. Daarna fungeerde de Dommel als grensrivier tussen Stratum en Gestel en vervolgens tussen Stratum en Eindhoven.

Gestel
Ook in Gestel maakten de rivieren een belangrijk deel van de grenzen uit. Vanaf de Tongelreep liep de grens via een sloot naar de Genneperweg en van daaruit verder naar de Dommel. Deze rivier scheidde eerst Aalst en daarna Waalre van Gestel. De grens met Zeelst liep in rechte lijn van de Dommel naar de Gender, volgde dit riviertje enige tijd, liep daarna in loodrechte lijn naar de provinciale weg naar Meerveldhoven, volgde deze weg een eindje en liep daarna loodrecht naar de zogenaamde Rungraaf (10) en via dit stroompje weer naar de Gender.
Tot de monding van een tweede Rungraaf (12) vormde de Gender de grens tussen Gestel en Zeelst, daarna die tussen Gestel en Strijp. De grens met Eindhoven werd gevormd door een scheisloot, die ook Rungraaf (11) werd genoemd. Deze liep van de Gender in een vrijwel rechte lijn naar een punt even voorbij, de samenkomst van Grote en Kleine Berg, daar stak de grens schuin de weg over en liep dan verder door de Rungraaf naar het slotenstelsel bij het landgoed het Paradijs aan de Dommel. Daar liep de grens zo, dat de tuin helemaal in Eindhoven lag.

Strijp
Strijp tenslotte werd voor een belangrijk deel door de tweede Rungraaf en verder door enkele limietpalen van Zeelst gescheiden.

Alles bijeen bevestigen de processen-verbaal, dat grote en kleine waterlopen graag als grens werden gebruikt. Bij gebrek daaraan kon een bestaande sloot als grensscheiding worden genomen of kon een sloot worden gegraven. In 1832 was het echter niet meer steeds duidelijk of de grenslopen gegraven sloten of natuurlijke waterlopen waren. Soms werden ook grenskeien of palen gebruikt. Een enkele keer slechts werd een weg als grenslijn genomen. In tegenstelling tot tegenwoordig was de weg als grensaanduiding blijkbaar nog niet populair.

De annexatie van 1874
In de volgende jaren bleek, dat het gebied van Eindhoven voor de nieuwe tijd duidelijk te klein was. Door de ligging van de Dommel moest de haven van het Eindhovens Kanaal in Stratum komen. De kortste weg erheen, de Kanaalstraat, liep over Woensel. Nieuwe industrieën vestigden zich dikwijls in de buurt van het kanaal op Stratums of Woensels gebied. Door gebrek aan ruimte moest ook het nieuwe kerkhof in Woensel worden aangelegd, ongeveer op de plaats waar nu het Raiffeisenplein ligt. Toen tenslotte ook nog het station in Woensel zou worden gebouwd, was voor Eindhoven de maat vol.
In 1865 maakten de burgemeester en wethouders aan de Commissaris van de Koning duidelijk, dat het dringend noodzakelijk was, dat een deel van Woensel bij Eindhoven werd gevoegd. Een jaar later stelde het gemeentebestuur voor om de stad te vergroten met het gebied ten zuiden van de spoorlijn, dat werd begrensd door het spoor, de Dommel en de stadsgrens. In deze ongeveer 23 ha. lagen onder meer de fabrieken van Van Gennip & Van der Velden, Mignot & De Block en Rédelé, het nieuwe station, het nieuwe kerkhof en de weg naar het kanaal. Ofschoon het stadsbestuur aanbood aan Woensel een schadevergoeding te betalen, wees die het voorstel af. J.J.W. Blok heeft reeds eerder (noot 1) duidelijk gemaakt, hoe Woensel door goede rechtskundige adviezen de tenslotte door bijna iedereen noodzakelijk geachte annexatie nog jarenlang heeft weten tegen te houden.

De procedure die bij een annexatie moest worden gevolgd, lag vast in de Gemeentewet. Nadat Gedeputeerde Staten de colleges van B & W van beide gemeenten hadden gehoord, stelden zij een wetsontwerp op. Dit concept moest daarna in de betrokken plaatsen worden bezien door de gemeenteraad en door een daartoe speciaal gekozen commissie, die uit evenveel leden als de gemeenteraad bestond. Hun commentaren werden met advies van Gedeputeerde Staten naar de Minister gezonden, die het wetsontwerp daarna bij de Staten Generaal kon indienen.
Welnu, Woensel weigerde aanvankelijk hardnekkig om de commissie te kiezen. Tenslotte moesten de dorpelingen echter bakzeil halen en zo werd op 1 juli 1874 de spoorsloot ten noorden van het emplacement de nieuwe grens tussen Eindhoven en Woensel. Tegelijk raakte ook Tongelre een stukje grondgebied kwijt. Bij de aanleg van de spoorlijn was de Dommel genormaliseerd, waardoor aan de Eindhovense zijde van de rivier een stukje Tongelre was komen te liggen. Dit lapje werd ook bij de stad gevoegd. In totaal groeide Eindhoven van 56 naar 79 ha.

De annexatie van 1920
De annexatie van 1874 zou het voorspel blijken van een tweede en meer omvattende operatie. Door de groei van Eindhoven en de randgemeenten ontstond na 1874 opnieuw een onhoudbare toestand, omdat de kleine gemeenten niet bleken te zijn opgewassen tegen de grote problemen waar- mee ze werden geconfronteerd. Al in september 1909 werd in de Eindhovense gemeenteraad uitvoerig gesproken over een annexatie van de randgemeenten.
Het zou echter nog tot 1 januari 1920 duren, voordat Gestel, Stratum, Strijp, Woensel en Tongelre bij de stad werden gevoegd. Br. Taurellus en J. Peijnenburg hebben elders uitvoerig aandacht aan de geboorte van Groot- Eindhoven geschonken (noot 2). Het nieuwe Eindhoven had een oppervlakte van ongeveer 6.440 ha en telde ruim 45.600 inwoners.

Tivoli
Had de eerste annexatie ruim 8 jaar gekost en de tweede ruim 10 jaar, de derde zou een nog langer durende geschiedenis worden. In 1929 bouwde de woningbouwstichting Thuis Best een serie woningen in Geldrop, juist over de grens met Eindhoven. Dat gebeurde omdat de stichting niet akkoord kon gaan met de eisen die Eindhoven stelde. De nieuwe wijk werd Tivoli genoemd. Al voordat de bouw begonnen was, werd het plan geopperd om Tivoli bij Eindhoven te voegen. De bevolking zou immers volledig op Eindhoven zijn georiënteerd en nauwelijks contacten met Geldrop hebben.
Tot 1940 bleef het echter bij praten en schrijven, tijdens de oorlog werd de annexatie niet vergeten en na de oorlog werd er druk aan het probleem doorgewerkt. Nieuwe annexatieplannen werden aan dat van Tivoli toegevoegd. Zo zouden de Daf-fabrieken aan de Geldropseweg geheel in Eindhoven moeten komen te liggen. In verband hiermee werd in de zestiger jaren wel eens gefluisterd, dat als het tussen Eindhoven en Geldrop nog eens tot slaande ruzie zou komen, de Daf door zijn gunstige ligging aan beide partijen gevechtswagens zou kunnen leveren.

In het midden de middeleeuwse stad Eindhoven (EI). Verder de begrenzing van Groot-Eindhoven zoals in 1920 was vastgesteld in 1972, na diverse grenscorrecties.

1972: annexaties met de buurgemeenten
Maar intussen werd er al niet meer uitsluitend met Geldrop onderhandeld. In verband met plannen voor de aanleg van een wegenruit rondom de stad, werd ook gepraat met het gemeentebestuur van Waalre. Doel was om de autoweg tot gemeentegrens te maken. Eindhoven zou zijn gebied ten zuiden van de weg afstaan en daarvoor het Waalrese gebied ten noorden ervan terugkrijgen. Hierdoor zou het Natuurkundig Laboratorium bij Eindhoven komen. Ook met Veldhoven werden onderhandelingen gevoerd, en wel over een grondruil rond de geprojecteerde Poot van Metz, de verbindingsweg tussen de E3 en de autoweg naar Tilburg. Door hier de Poot van Metz als gemeentegrens te nemen, werd het Eindhovense industriegebied de Hurk vergroot en kreeg de stad nieuwe mogelijkheden voor zijn woningbouw. De Genderbeemd ligt voor een groot deel op gewezen Veldhovens gebied.
Voordat de plannen definitief waren, werden nog onderhandelingen geopend met Nuenen, Best en Son. De veranderingen aan de Nuenense kant waren van het minste belang. Door de normalisatie van de Dommel en de Kleine Dommel waren stukjes Eindhoven en Nuenen aan de "verkeerde kant" van de riviertjes terechtgekomen en dat zou moeten worden gecorrigeerd. Tegelijk zou dan het moleneiland bij de Collse watermolen aan Eindhoven worden afgestaan, waardoor de molen, die eigendom van de gemeente Eindhoven was, geheel op Eindhovens gebied zou komen te liggen. Aan de Bestse en Sonse zijde zou de geprojecteerde weg ten noorden van de stad de nieuwe gemeentegrens moeten worden. Best zou daarvoor een lange smalle strook gebied moeten afstaan en Son de landelijke gehuchten Hoeven, Aanschot en Bokt.
Op 1 april 1972 werden de plannen tenslotte gerealiseerd. Slechts een betrekkelijk klein deel van de grenslijn bleef ongewijzigd.
Waar de Dommel en de Kleine Dommel de stad begrenzen, loopt de scheiding weer als vanouds door het midden van de stroom. Maar waar autowegen de zoom vormen, loopt de grenslijn langs de niet-Eindhovense kant van de weg; om redenen van praktische aard behoren de grenswegen met de parkeerplaatsen en de op- en afritten helemaal bij de stad.
Door de annexatie groeide het aantal inwoners met bijna 5.800 tot ruim 194.000 en nam de oppervlakte toe met bijna 1.500 ha tot 7.500 ha.

noten
-1: J.J.W.Blok, De annexatie van 1874, in: Bijdragen tot de geschiedenis van Woensel II.
-2: Br. Taurellus, De geboorte van Groot-Eindhoven, in: Oud-Eindhoven. J. Peijnenburg, Bouwstoffen tot de geschiedenis van Eindhoven, p.117-123.


J. Spoorenberg:
in: 't Gruun Buukske 1981-14, 26, 46