Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.

Het Oudt Huys: verschil tussen versies

Uit De historische en eigentijdse encyclopedie van Eindhoven
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Geen bewerkingssamenvatting
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 17: Regel 17:
Voor het schrijven van '''de uitgebreide geschiedenis''' van een pand bestaat geen vaste methode. De onderzoeker zal steeds in het heden moeten beginnen, om daarna stapje voor stapje in de geschiedenis terug te gaan. De jongste geschiedenis van Stratumseind 44 kon worden geschreven mede dank zij de medewerking van de familie Peels. De notariële archieven over de laatste 90 jaar zijn immers nog niet toegankelijk, terwijl het kadaster ook voor de historicus een dure instelling kan zijn.
Voor het schrijven van '''de uitgebreide geschiedenis''' van een pand bestaat geen vaste methode. De onderzoeker zal steeds in het heden moeten beginnen, om daarna stapje voor stapje in de geschiedenis terug te gaan. De jongste geschiedenis van Stratumseind 44 kon worden geschreven mede dank zij de medewerking van de familie Peels. De notariële archieven over de laatste 90 jaar zijn immers nog niet toegankelijk, terwijl het kadaster ook voor de historicus een dure instelling kan zijn.


De geschiedenis van een huis bestaat voor een belangrijk deel uit die van de bewoners en eigenaars. Om te voorkomen dat U het spoor bijster zou raken in de veelheid van namen en data, volgt hieronder een chronologische opsomming van de namen van de eigenaars, waarna dan nog wat nadere informatie wordt gegeven.
De geschiedenis van een huis bestaat voor een belangrijk deel uit die van de bewoners en eigenaars. Om te voorkomen dat U het spoor bijster zou raken in de veelheid van namen en data, volgt hieronder een chronologische opsomming van de namen van de eigenaars, waarna dan nog wat nadere informatie wordt gegeven.<br />
'''Jaar''' '''Eigenaar'''


'''ca. 1300''' Heinricus Joranis
'''Jaar''' gevolgd door de '''Eigenaar'''<br />
1340 Willem, de zoon van Roef Musekini
 
1440 Odilia, de dochter van Willem Dirckszoon jonge Stockelmans
'''ca. 1300''' Heinricus Joranis<br />
na 1440         Odilia, de dochter van Willem van den Bogert
'''1340''' Willem, de zoon van Roef Musekini<br />
'''1440''' Odilia, de dochter van Willem Dirckszoon jonge Stockelmans<br />
'''na 1440'''         Odilia, de dochter van Willem van den Bogert<br />
De bovenstaande namen worden genoemd of in het cijnsboek van 1340, of in dat van omstreeks 1440.
De bovenstaande namen worden genoemd of in het cijnsboek van 1340, of in dat van omstreeks 1440.


'''1569-1576''' Marcus van den Bossche
'''1569-1576''' Marcus van den Bossche<br />
Deze Marcus was al in 1540 als kanunnik verbonden aan het kapittel van de Catharinakerk en was rector van het altaar van de H. Geest in die kerk. Hij loste in 1573 een erfcijns af aan Otto van Flodrop uit zijn huis en erfenis. Hij overleed op 29 november 1590. In 1592 werd zijn huis verkocht.
Deze Marcus was al in 1540 als kanunnik verbonden aan het kapittel van de Catharinakerk en was rector van het altaar van de H. Geest in die kerk. Hij loste in 1573 een erfcijns af aan Otto van Flodrop uit zijn huis en erfenis. Hij overleed op 29 november 1590. In 1592 werd zijn huis verkocht.


'''1582''' Jan van den Heuvel
'''1582''' Jan van den Heuvel<br />
Van deze man is niet meer bekend, dan dat hij het huis op 11 juli 1582 voor een schuldvordering van 3.000 gulden op de Staten van Brabant doorverkocht
Van deze man is niet meer bekend, dan dat hij het huis op 11 juli 1582 voor een schuldvordering van 3.000 gulden op de Staten van Brabant doorverkocht


'''1582-1588''' Henrick Simons van den Broeck
'''1582-1588''' Henrick Simons van den Broeck<br />
Henrick Simons van den Broeck was (luitenant-) drossaard van Cranendonk en Eindhoven. Hij overleed in 1588 en werd begraven in de Catharinakerk.
Henrick Simons van den Broeck was (luitenant-) drossaard van Cranendonk en Eindhoven. Hij overleed in 1588 en werd begraven in de Catharinakerk.
1592 of 159494 Goyart Henrickszoon van den Broeck
1592 of 159494 Goyart Henrickszoon van den Broeck
Goyart Henrickszoon van den Broeck verkreeg het pand uit de ouderlijke boedel. Hij was verver van beroep, lid van de magistraat en zelfs schout van Eindhoven en Woensel (1610). Vele malen voerde hij als vertegenwoordiger van het stadsbestuur onderhandelingen met de Spaanse overheden, waarbij hij zijn woorden kracht bij- zette met geschenken als slaap- en tafellakens met servetten, rijpaarden, hoeden, wijn en wildbraad.
Goyart Henrickszoon van den Broeck verkreeg het pand uit de ouderlijke boedel. Hij was verver van beroep, lid van de magistraat en zelfs schout van Eindhoven en Woensel (1610). Vele malen voerde hij als vertegenwoordiger van het stadsbestuur onderhandelingen met de Spaanse overheden, waarbij hij zijn woorden kracht bij- zette met geschenken als slaap- en tafellakens met servetten, rijpaarden, hoeden, wijn en wildbraad.


'''1614-1650''' Marcelis Henrickszoon Herincx
'''1614-1650''' Marcelis Henrickszoon Herincx<br />
Hij kocht het huis met hof en erfenis (erf), het verwerhuis, de verwerketel en twee blauwkuipen op 26 maart 1614 voor 3.290 gulden van de erfgenamen van de voorgaande eigenaar. De koop ging echter pas op 1 juli 1619 in, omdat hij het pand eerst voor vijf jaar huurde. Marcelis was wollenlakenverver en lid van de magistraat. Op 1 augustus 1642 ging hij een compagnonschap aan met zijn zoon Henrick. Beide partijen brachten 6.493 gulden in. Tot de opheffing van de compagnie op 1 augustus 1646 was het totaal aan inkomsten 32.708 gulden en het totaal aan uitgaven 56.100 gulden, zodat de onderneming een verlies had gemaakt van 23.392 gulden. Voor rekening van Marcelis kwam dan nog een som van 4.421 gulden, die werden ontvreemd bij een inbraak in het kantoor van de compagnie in 1645. Het archief van de compagnie is in zijn geheel bewaard ge- bleven.
Hij kocht het huis met hof en erfenis (erf), het verwerhuis, de verwerketel en twee blauwkuipen op 26 maart 1614 voor 3.290 gulden van de erfgenamen van de voorgaande eigenaar. De koop ging echter pas op 1 juli 1619 in, omdat hij het pand eerst voor vijf jaar huurde. Marcelis was wollenlakenverver en lid van de magistraat. Op 1 augustus 1642 ging hij een compagnonschap aan met zijn zoon Henrick. Beide partijen brachten 6.493 gulden in. Tot de opheffing van de compagnie op 1 augustus 1646 was het totaal aan inkomsten 32.708 gulden en het totaal aan uitgaven 56.100 gulden, zodat de onderneming een verlies had gemaakt van 23.392 gulden. Voor rekening van Marcelis kwam dan nog een som van 4.421 gulden, die werden ontvreemd bij een inbraak in het kantoor van de compagnie in 1645. Het archief van de compagnie is in zijn geheel bewaard ge- bleven.
Uit de zettingslijsten van de huizen uit de periode 1592-1658 blijkt, dat het Oudt Huys in die jaren continu heeft bestaan, terwijl daaruit tevens kan worden afgeleid, dat het Hooghuis (Stratumseind 46-48) en het pand Stratumseind 40-42 beide in de jaren 1627-1643 zijn gebouwd op hofsteden, d.w.z. op stukken grond waarop een huis had gestaan. Omstreeks 1645 wordt het pand omschreven als huis met verwerij, in de overige jaren slechts als huis. Marcelis Herincx overleed in 1650.
Uit de zettingslijsten van de huizen uit de periode 1592-1658 blijkt, dat het Oudt Huys in die jaren continu heeft bestaan, terwijl daaruit tevens kan worden afgeleid, dat het Hooghuis (Stratumseind 46-48) en het pand Stratumseind 40-42 beide in de jaren 1627-1643 zijn gebouwd op hofsteden, d.w.z. op stukken grond waarop een huis had gestaan. Omstreeks 1645 wordt het pand omschreven als huis met verwerij, in de overige jaren slechts als huis. Marcelis Herincx overleed in 1650.


'''1650-1679''' Matteas Bunnens en Catharina Herincx
'''1650-1679''' Matteas Bunnens en Catharina Herincx<br />
Op 28 juni 1648 stapte Catharina Herincx, een dochter van de eerder genoemde Marcelis en Anna Wijnants van Rosan in het huwelijk met haar stiefbroer Matteas Bunnens. Zij erfde het pand in 1650. Ook Matteas was wollenlakenverver en lid van de Eindhovense magistraat. In 1665 was hij gegoed voor 10.000 gulden. Hij overleed in 1674. Voor meer gegevens over hem en over de vorige eigenaar verwijs ik naar deel 4- van de Bijdragen tot de Geschiedenis van Kempen- en Peelland, Eindhoven 1979.
Op 28 juni 1648 stapte Catharina Herincx, een dochter van de eerder genoemde Marcelis en Anna Wijnants van Rosan in het huwelijk met haar stiefbroer Matteas Bunnens. Zij erfde het pand in 1650. Ook Matteas was wollenlakenverver en lid van de Eindhovense magistraat. In 1665 was hij gegoed voor 10.000 gulden. Hij overleed in 1674. Voor meer gegevens over hem en over de vorige eigenaar verwijs ik naar deel 4- van de Bijdragen tot de Geschiedenis van Kempen- en Peelland, Eindhoven 1979.


'''1679-1726''' Johanna Catharina Bunnens
'''1679-1726''' Johanna Catharina Bunnens<br />
Johanna Catharina was een dochter van het bovengenoemde echtpaar. Zij verkreeg het huis op 18 november 1679 uit de ouderlijke boedel. De omschrijving ervan luidde toen: het OUDT  HUYS met de verwerij en wat daarin behoort met de hof daarachter gelegen, zoals dezelve zijn gebruikt en bewoond geweest door haar ouders. Zij en de verkrijger van het pand Stratumseind 46-48 moesten tussen hun panden een muur metselen van 10 voet hoog van het Stratumseind tot aan de stadsgracht (nu Oude Stadsgracht), terwijl de verkrijger van Stratumseind 46-48 de deur met het glazen raam in het GROOT- HUTS (later HOOGHUYS) en de deur van het kleine keukentje naast de poort moest dichtmetselen en daar ook geen uitgang mocht hebben. De windas boven de plaats mocht hij slechts gebruiken met toestemming van de eigenaar van Stratumseind 44.
Johanna Catharina was een dochter van het bovengenoemde echtpaar. Zij verkreeg het huis op 18 november 1679 uit de ouderlijke boedel. De omschrijving ervan luidde toen: het OUDT  HUYS met de verwerij en wat daarin behoort met de hof daarachter gelegen, zoals dezelve zijn gebruikt en bewoond geweest door haar ouders. Zij en de verkrijger van het pand Stratumseind 46-48 moesten tussen hun panden een muur metselen van 10 voet hoog van het Stratumseind tot aan de stadsgracht (nu Oude Stadsgracht), terwijl de verkrijger van Stratumseind 46-48 de deur met het glazen raam in het GROOT- HUTS (later HOOGHUYS) en de deur van het kleine keukentje naast de poort moest dichtmetselen en daar ook geen uitgang mocht hebben. De windas boven de plaats mocht hij slechts gebruiken met toestemming van de eigenaar van Stratumseind 44.


'''1726-1727''' Anna Maria Bunnens
'''1726-1727''' Anna Maria Bunnens<br />
Zij was de weduwe van Bartholomeus Lovens en een zuster van de bovengenoemde Johanna Catha- rina. Zij kocht het huis op de executieveiling van 6 en 13 december 1726. Stratumseind 44 werd toen omschreven als huis, hof en aangelag aan de Rechtestraat.
Zij was de weduwe van Bartholomeus Lovens en een zuster van de bovengenoemde Johanna Catha- rina. Zij kocht het huis op de executieveiling van 6 en 13 december 1726. Stratumseind 44 werd toen omschreven als huis, hof en aangelag aan de Rechtestraat.


'''1727-1749''' Petronella Beatrix Schenaerts
'''1727-1749''' Petronella Beatrix Schenaerts<br />
Petronella Beatrix Schenaerts was de weduwe van Hendrik van Rijsingen. Zij kocht de panden Stratumseind 40 t/m 48 voor 1.124 gulden en 10 stuivers van Anna Maria Bunnens. Uit de huizenlijsten die tussen 1736 en 1806 om de vijf jaar werden opgemaakt blijkt, dat het huis in 1736 leeg stond en in 1741 bewoond werd door Jan van Hooff (niet de bekende!). In de lijst van 1746 wordt Peter Schenaerts als eigenaar genoemd; het pand was toen verhuurd aan Joost Nieuwenhuyse.
Petronella Beatrix Schenaerts was de weduwe van Hendrik van Rijsingen. Zij kocht de panden Stratumseind 40 t/m 48 voor 1.124 gulden en 10 stuivers van Anna Maria Bunnens. Uit de huizenlijsten die tussen 1736 en 1806 om de vijf jaar werden opgemaakt blijkt, dat het huis in 1736 leeg stond en in 1741 bewoond werd door Jan van Hooff (niet de bekende!). In de lijst van 1746 wordt Peter Schenaerts als eigenaar genoemd; het pand was toen verhuurd aan Joost Nieuwenhuyse.


'''1749-1756''' Jan van Delft
'''1749-1756''' Jan van Delft<br />
Hij kocht het huis op de openbare veiling van 1 en 8 februari 1749 voor 83 gulden van de erfgenamen van Petronella Beatrix Schenaerts (waaronder de genoemde Peter Schenaerts). De transportakte werd opgemaakt op 3 maart d.a.v. Het pand werd toen omschreven als huis en hof, in tweeën gescheiden, uitgezonderd een deel gevoegd bij de hof van het Hooghuys (Stratumseind 46). In de huizenlijsten van 1751 en 1756 wordt Jan van Delft ook als bewoner genoemd; in het laatste jaar met Peter de Lovere als medebewoner.
Hij kocht het huis op de openbare veiling van 1 en 8 februari 1749 voor 83 gulden van de erfgenamen van Petronella Beatrix Schenaerts (waaronder de genoemde Peter Schenaerts). De transportakte werd opgemaakt op 3 maart d.a.v. Het pand werd toen omschreven als huis en hof, in tweeën gescheiden, uitgezonderd een deel gevoegd bij de hof van het Hooghuys (Stratumseind 46). In de huizenlijsten van 1751 en 1756 wordt Jan van Delft ook als bewoner genoemd; in het laatste jaar met Peter de Lovere als medebewoner.


'''1756-1777''' Johan Zeegers en Huberdina Voet
'''1756-1777''' Johan Zeegers en Huberdina Voet<br />
Johan Zeegers, koopman en schepen van Eindhoven, kocht het huis aan het Stratumseind (Hee- renstraat) op 23 oktober 1756 voor 83 gulden van Jan van Delft. In de huizenlijsten van 1761 tot en met 1776 wordt zijn weduwe, Huberdina Voet als eigenaresse vermeld. In 1762 hertrouwde zij met Johannes van Dijck, die echter in 1777 overleed, zodat zij voor de tweede keer weduwe werd.
Johan Zeegers, koopman en schepen van Eindhoven, kocht het huis aan het Stratumseind (Hee- renstraat) op 23 oktober 1756 voor 83 gulden van Jan van Delft. In de huizenlijsten van 1761 tot en met 1776 wordt zijn weduwe, Huberdina Voet als eigenaresse vermeld. In 1762 hertrouwde zij met Johannes van Dijck, die echter in 1777 overleed, zodat zij voor de tweede keer weduwe werd.


'''1777-1807''' Arnoldus Bakers
'''1777-1807''' Arnoldus Bakers<br />
Op 22 november 1777 verkocht Huberdina Voet het huis met toestemming van haar zoon Everardus Zeegers voor 125 gulden aan de koopman Arnoldus Baekers. Het pand werd toen bewoond door Adriaan van den Biggelaar. Het werd begrensd door een ander pand van Huberdina Voet (Stratumseind 46), dat van Jan Rulo (Stratumseind 42) en door de brandgraaf die achter het perceel lag. Baekers kreeg het recht van vrije in- en uitvaart door de poort naar de plaats tussen zijn pand en dat van Huberdina Voet. Op een nader overeen te komen plek mocht hij een deur aanbrengen, zodat hij vanaf zijn perceel op de plaats kon komen. Het recht op vrije in- en uitvaart zou blijven bestaan zolang Arnoldus Baekers of zijn nabestaanden het pand zouden bezitten en bewonen. Dit was tenslotte tot 1817.
Op 22 november 1777 verkocht Huberdina Voet het huis met toestemming van haar zoon Everardus Zeegers voor 125 gulden aan de koopman Arnoldus Baekers. Het pand werd toen bewoond door Adriaan van den Biggelaar. Het werd begrensd door een ander pand van Huberdina Voet (Stratumseind 46), dat van Jan Rulo (Stratumseind 42) en door de brandgraaf die achter het perceel lag. Baekers kreeg het recht van vrije in- en uitvaart door de poort naar de plaats tussen zijn pand en dat van Huberdina Voet. Op een nader overeen te komen plek mocht hij een deur aanbrengen, zodat hij vanaf zijn perceel op de plaats kon komen. Het recht op vrije in- en uitvaart zou blijven bestaan zolang Arnoldus Baekers of zijn nabestaanden het pand zouden bezitten en bewonen. Dit was tenslotte tot 1817.
Arnoldus Baekers werd verplicht om behalve de stadslasten jaarlijks ook een cijns van 12 stuivers te betalen aan het Huis van Oranje- Nassau. Verder moest hij een achterhuis timmeren (d.w.z. bouwen), de ramen en vloeren in het pand vernieuwen en er een nieuwe pomp in maken. In 1792 werd zijn eigendom omschreven als "huis, hof en achterhuis". Aan de verplichting om een achterhuis te bouwen was dus voldaan.
Arnoldus Baekers werd verplicht om behalve de stadslasten jaarlijks ook een cijns van 12 stuivers te betalen aan het Huis van Oranje- Nassau. Verder moest hij een achterhuis timmeren (d.w.z. bouwen), de ramen en vloeren in het pand vernieuwen en er een nieuwe pomp in maken. In 1792 werd zijn eigendom omschreven als "huis, hof en achterhuis". Aan de verplichting om een achterhuis te bouwen was dus voldaan.
Regel 67: Regel 68:
In de vijfjaarlijkse huizenlijsten wordt Arnoldus Baekers van 1781 tot 1806 als eigenaar en bewoner vermeld. In 1807 overleed hij.
In de vijfjaarlijkse huizenlijsten wordt Arnoldus Baekers van 1781 tot 1806 als eigenaar en bewoner vermeld. In 1807 overleed hij.


'''1807-1817''' Jacobus Johannes Baekers
'''1807-1817''' Jacobus Johannes Baekers<br />
Jacobus Johannes Baekers erfde het huis van zijn vader. Hij was aanvankelijk hoedenfabrikant, later herbergier en biertapper van beroep. In het volkstellingsregister van 1810 staat het huis vermeld als nummer 23.
Jacobus Johannes Baekers erfde het huis van zijn vader. Hij was aanvankelijk hoedenfabrikant, later herbergier en biertapper van beroep. In het volkstellingsregister van 1810 staat het huis vermeld als nummer 23.


'''1817-1860''' Jan Francis de Vries en Anna Christina Schutjes
'''1817-1860''' Jan Francis de Vries en Anna Christina Schutjes<br />
Jan Francis de Vries kocht het pand in 1817 van de vorige eigenaar. Hij was lood- en tingieter van beroep. Na zijn dood op 29 juni 1848 bleef het huis in bezit van zijn weduwe, Anna Christina Schutjes. Zij oefende het beroep van geelgieter uit, zij vervaardigde dus gietwerk van messing. Anna Christina Schutjes overleed op 14 oktober 1860.
Jan Francis de Vries kocht het pand in 1817 van de vorige eigenaar. Hij was lood- en tingieter van beroep. Na zijn dood op 29 juni 1848 bleef het huis in bezit van zijn weduwe, Anna Christina Schutjes. Zij oefende het beroep van geelgieter uit, zij vervaardigde dus gietwerk van messing. Anna Christina Schutjes overleed op 14 oktober 1860.


'''1866-1903''' Hendricus Petrus Weijtens
'''1866-1903''' Hendricus Petrus Weijtens<br />
Na de dood van de vorige eigenares werd het pand door verschillende personen bewoond, o.a. door de onderwijzer Nathan Moerei, wiens vrouw er een bewaarschool had (1867-1874).
Na de dood van de vorige eigenares werd het pand door verschillende personen bewoond, o.a. door de onderwijzer Nathan Moerei, wiens vrouw er een bewaarschool had (1867-1874).
Op 4- april 1866 werd het huis voor 3.800 gulden door de Eindhovense leerlooier Hendrik Keunen verkocht aan Hendricus Petrus Weijtens. Hendrik Keunen trad op als gemachtigde van zijn kinderen, die het van hun tante Anna Christina Schutjes hadden geërfd. Het goed stond toen kadastraal bekend als sectie A nummers 352 en 353 en werd omschreven als huis, werkplaats, erf en tuin.
Op 4- april 1866 werd het huis voor 3.800 gulden door de Eindhovense leerlooier Hendrik Keunen verkocht aan Hendricus Petrus Weijtens. Hendrik Keunen trad op als gemachtigde van zijn kinderen, die het van hun tante Anna Christina Schutjes hadden geërfd. Het goed stond toen kadastraal bekend als sectie A nummers 352 en 353 en werd omschreven als huis, werkplaats, erf en tuin.
Regel 79: Regel 80:
Hendricus Petrus Weijtens was huisschilder van beroep. In het achterhuis had hij zijn werkplaats, terwijl in het voorhuis café werd gehouden. Na de dood van zijn vrouw, Walthera Schellekens, in 1898 zal hij zich langzamerhand uit de zaken hebben teruggetrokken. Zo kon zijn zoon een slagerij in het pand beginnen.
Hendricus Petrus Weijtens was huisschilder van beroep. In het achterhuis had hij zijn werkplaats, terwijl in het voorhuis café werd gehouden. Na de dood van zijn vrouw, Walthera Schellekens, in 1898 zal hij zich langzamerhand uit de zaken hebben teruggetrokken. Zo kon zijn zoon een slagerij in het pand beginnen.


'''1903-1932''' Martinus Innocentius Weijtens en Antoinetta Maria Johanna Bockholts
'''1903-1932''' Martinus Innocentius Weijtens en Antoinetta Maria Johanna Bockholts<br />
Op 12 december 1898 vroeg Martinus Innocentius Weijtens bij de gemeente een vergunning om een runderslagerij in het pand te mogen vestigen. Het stond toen bekend als wijk D nummer 553, kadastraal sectie D nummer 949. Op 27 januari 1899 werd hem de vergunning verleend. In 1903 kocht hij het huis voor 8.000 gulden van zijn vader.
Op 12 december 1898 vroeg Martinus Innocentius Weijtens bij de gemeente een vergunning om een runderslagerij in het pand te mogen vestigen. Het stond toen bekend als wijk D nummer 553, kadastraal sectie D nummer 949. Op 27 januari 1899 werd hem de vergunning verleend. In 1903 kocht hij het huis voor 8.000 gulden van zijn vader.
Martinus Innocentius overleed op 7 december 1929. Zijn vrouw, Antoinetta Maria Johanna Bockholts zette het bedrijf voort. Op 20 mei 1932 trouwde haar dochter A. P. M. J. Weijtens met slager P. A. Peels. Hij nam de zorg voor het bedrijf over. Moeder Weijtens verhuisde en verkocht het pand aan haar kinderen.
Martinus Innocentius overleed op 7 december 1929. Zijn vrouw, Antoinetta Maria Johanna Bockholts zette het bedrijf voort. Op 20 mei 1932 trouwde haar dochter A. P. M. J. Weijtens met slager P. A. Peels. Hij nam de zorg voor het bedrijf over. Moeder Weijtens verhuisde en verkocht het pand aan haar kinderen.

Versie van 18 aug 2014 21:10

Het Oudt Huys.

In het kort:
Stratumseind 44- staat op de gemeentelijke monumentenlijst nuchter omschreven als een "18e eeuws dwarshuis met zeer oude inwendige hout- constructie. Topgevel met in- en uitgezwenkte contouren. Witgepleisterde met voegen versierde gevel met waterlijsten. Zadeldak met oud-hol- landse pannen. Tuin met zeldzame fruitboomsoorten".

Het pand biedt een trieste aanblik. In verband met de bouw van het nieuwe flatgebouw op de hoek van de Oude Stadsgracht is de topgevel gestut om instorting te voorkomen en moest de tuin verdwijnen. De bomen hierin dateerden overigens zeker niet van vóór 1900.

De (voor)geschiedenis van het huis kan worden teruggevoerd tot omstreeks 1300, wat voor Eind- hoven vermoedelijk uniek is. Er is dan ook van een gelukkig toeval sprake: uit het huis moest jaarlijks een grondcijns van vier hoenders worden betaald aan de heer van Eindhoven en omdat dit alleen bij dit pand het geval was, is het terug te vinden in het cijnsregister van 1340. Omdat uit de inschrijving blijkt, dat het pand in een voorgaande periode eigendom was van Henricus Joranis, rijkt de historie tot ongeveer 1300 terug.

Aanvankelijk zijn de gegevens schaars. Het huis deelde in het wel en wee van de stad en zal dan ook wel verwoest zijn in 1486 na de inname van de stad door troepen van Aremberg op Palmzondagmorgen. Na de herbouw is het zeker in 1543 geplunderd door de troepen van Maarten van Rossum en is het huis wellicht weer in de as gelegd bij de grote stadsbrand in 1554-. Het is dan echter snel weer opgebouwd, want in het kohier van de 100e penning uit 1569/71 wordt Marcus van den Bossche genoemd als eerste van een lange aaneengesloten reeks van eigenaars. Ongetwijfeld zal Van den Bossche zich in zijn buurt hebben thuis gevoeld, want er woonden meer geestelijken. We moeten daarbij wel opmerken, dat er ook deelnemers aan de beeldenstorm van 1566 woonachtig waren of tenminste gegoed, zodat het niet is uitgesloten, dat er bij tijd en wijle hevige discussies zijn gevoerd over religieuze zaken.

Tijdens de 80-jarige oorlog werden in Eindhoven veel gebouwen verwoest, maar Stratumseind 44 schijnt toen overeind te zijn gebleven. Omstreeks 1645 stond het althans bekend als "het oudt huys". Zeker vanaf 1614-, maar waarschijnlijk al vanaf 1582 was aan het huis een (textiel)ververij verbonden. Deze behoorde (al in het eerste kwart van de 15e eeuw) bij het pand de Blauwe Hand (nu Stratumseind 81), maar lag daar tegenover aan de stadswal. In de loop van de volgende eeuwen zal het Oudt Huys zeker zijn opgeknapt, maar de waardevermindering ervan is zo enorm geweest, dat nauwelijks sprake kan zijn geweest van ingrijpende verbouwingen of van herbouw (1582: 3.000 gld; 1614-: 3.290 gld.; 1749 en 1756: 83 gld.; 1777: 125 gld.; 1866: 3.800 gld. en 1903: 8.000 gld.). Misschien heeft het een grote onderhoudsbeurt gekregen bij de bouw van de twee belendende panden tussen 1627 en 1643. Zeker werd het opgeknapt kort na 1777; dit blijkt uit de voorwaarden bij de verkoop in dat jaar. De ververij werd toen van het pand afgesplitst en bij Stratumseind 46-48 gevoegd. Tussen 1777 en 1860 werd het Oudt Huys door de eigenaars bewoond, daarvoor (1726 tot 1777) en daarna (1860 tot 1874-) niet. Pas in de 19e eeuw zal het zijn bepleistering hebben gekregen, die rond 1900 nog tweekleurig was. Na de afsplitsing van de ververij weten we voor een korte tijd niet welk bedrijf in of bij het pand (of in het achterhuis) werd uitgeoefend. Van 1807 tot 1810 was er vermoedelijk een hoedenfabriekje gevestigd, tussen 1810 en 1817 een herberg/tapperij en in de jaren van 1817 tot 1860 een tin-, lood- en geelgieterij. Tussen 1860 en 1867 woonden er verschillende particulieren. Van 1867 tot 1874- was er een bewaarschool gevestigd. Tussen 1874 en 1899 was het achterhuis als schilderwerkplaats en het voorhuis als café ingericht. Vanaf 1899 is er tenslotte het slagersvak beoefend, aanvankelijk alleen de slachterij, later ook een slagerswinkel. Sinds 1975 wordt het pand niet meer bewoond.

Binnenkort zal de bestemming opnieuw veranderen, want slagerij Peels-Weijtens verhuist dan naar de naburige flat, waarbij het huisnummer zal worden meegenomen. Het Oudt Huys zal daarna worden gerestaureerd, waarna het aan een nieuw hoofdstuk van zijn lange bestaan zal kunnen beginnen.

Voor het schrijven van de uitgebreide geschiedenis van een pand bestaat geen vaste methode. De onderzoeker zal steeds in het heden moeten beginnen, om daarna stapje voor stapje in de geschiedenis terug te gaan. De jongste geschiedenis van Stratumseind 44 kon worden geschreven mede dank zij de medewerking van de familie Peels. De notariële archieven over de laatste 90 jaar zijn immers nog niet toegankelijk, terwijl het kadaster ook voor de historicus een dure instelling kan zijn.

De geschiedenis van een huis bestaat voor een belangrijk deel uit die van de bewoners en eigenaars. Om te voorkomen dat U het spoor bijster zou raken in de veelheid van namen en data, volgt hieronder een chronologische opsomming van de namen van de eigenaars, waarna dan nog wat nadere informatie wordt gegeven.

Jaar gevolgd door de Eigenaar

ca. 1300 Heinricus Joranis
1340 Willem, de zoon van Roef Musekini
1440 Odilia, de dochter van Willem Dirckszoon jonge Stockelmans
na 1440 Odilia, de dochter van Willem van den Bogert
De bovenstaande namen worden genoemd of in het cijnsboek van 1340, of in dat van omstreeks 1440.

1569-1576 Marcus van den Bossche
Deze Marcus was al in 1540 als kanunnik verbonden aan het kapittel van de Catharinakerk en was rector van het altaar van de H. Geest in die kerk. Hij loste in 1573 een erfcijns af aan Otto van Flodrop uit zijn huis en erfenis. Hij overleed op 29 november 1590. In 1592 werd zijn huis verkocht.

1582 Jan van den Heuvel
Van deze man is niet meer bekend, dan dat hij het huis op 11 juli 1582 voor een schuldvordering van 3.000 gulden op de Staten van Brabant doorverkocht

1582-1588 Henrick Simons van den Broeck
Henrick Simons van den Broeck was (luitenant-) drossaard van Cranendonk en Eindhoven. Hij overleed in 1588 en werd begraven in de Catharinakerk. 1592 of 159494 Goyart Henrickszoon van den Broeck Goyart Henrickszoon van den Broeck verkreeg het pand uit de ouderlijke boedel. Hij was verver van beroep, lid van de magistraat en zelfs schout van Eindhoven en Woensel (1610). Vele malen voerde hij als vertegenwoordiger van het stadsbestuur onderhandelingen met de Spaanse overheden, waarbij hij zijn woorden kracht bij- zette met geschenken als slaap- en tafellakens met servetten, rijpaarden, hoeden, wijn en wildbraad.

1614-1650 Marcelis Henrickszoon Herincx
Hij kocht het huis met hof en erfenis (erf), het verwerhuis, de verwerketel en twee blauwkuipen op 26 maart 1614 voor 3.290 gulden van de erfgenamen van de voorgaande eigenaar. De koop ging echter pas op 1 juli 1619 in, omdat hij het pand eerst voor vijf jaar huurde. Marcelis was wollenlakenverver en lid van de magistraat. Op 1 augustus 1642 ging hij een compagnonschap aan met zijn zoon Henrick. Beide partijen brachten 6.493 gulden in. Tot de opheffing van de compagnie op 1 augustus 1646 was het totaal aan inkomsten 32.708 gulden en het totaal aan uitgaven 56.100 gulden, zodat de onderneming een verlies had gemaakt van 23.392 gulden. Voor rekening van Marcelis kwam dan nog een som van 4.421 gulden, die werden ontvreemd bij een inbraak in het kantoor van de compagnie in 1645. Het archief van de compagnie is in zijn geheel bewaard ge- bleven. Uit de zettingslijsten van de huizen uit de periode 1592-1658 blijkt, dat het Oudt Huys in die jaren continu heeft bestaan, terwijl daaruit tevens kan worden afgeleid, dat het Hooghuis (Stratumseind 46-48) en het pand Stratumseind 40-42 beide in de jaren 1627-1643 zijn gebouwd op hofsteden, d.w.z. op stukken grond waarop een huis had gestaan. Omstreeks 1645 wordt het pand omschreven als huis met verwerij, in de overige jaren slechts als huis. Marcelis Herincx overleed in 1650.

1650-1679 Matteas Bunnens en Catharina Herincx
Op 28 juni 1648 stapte Catharina Herincx, een dochter van de eerder genoemde Marcelis en Anna Wijnants van Rosan in het huwelijk met haar stiefbroer Matteas Bunnens. Zij erfde het pand in 1650. Ook Matteas was wollenlakenverver en lid van de Eindhovense magistraat. In 1665 was hij gegoed voor 10.000 gulden. Hij overleed in 1674. Voor meer gegevens over hem en over de vorige eigenaar verwijs ik naar deel 4- van de Bijdragen tot de Geschiedenis van Kempen- en Peelland, Eindhoven 1979.

1679-1726 Johanna Catharina Bunnens
Johanna Catharina was een dochter van het bovengenoemde echtpaar. Zij verkreeg het huis op 18 november 1679 uit de ouderlijke boedel. De omschrijving ervan luidde toen: het OUDT HUYS met de verwerij en wat daarin behoort met de hof daarachter gelegen, zoals dezelve zijn gebruikt en bewoond geweest door haar ouders. Zij en de verkrijger van het pand Stratumseind 46-48 moesten tussen hun panden een muur metselen van 10 voet hoog van het Stratumseind tot aan de stadsgracht (nu Oude Stadsgracht), terwijl de verkrijger van Stratumseind 46-48 de deur met het glazen raam in het GROOT- HUTS (later HOOGHUYS) en de deur van het kleine keukentje naast de poort moest dichtmetselen en daar ook geen uitgang mocht hebben. De windas boven de plaats mocht hij slechts gebruiken met toestemming van de eigenaar van Stratumseind 44.

1726-1727 Anna Maria Bunnens
Zij was de weduwe van Bartholomeus Lovens en een zuster van de bovengenoemde Johanna Catha- rina. Zij kocht het huis op de executieveiling van 6 en 13 december 1726. Stratumseind 44 werd toen omschreven als huis, hof en aangelag aan de Rechtestraat.

1727-1749 Petronella Beatrix Schenaerts
Petronella Beatrix Schenaerts was de weduwe van Hendrik van Rijsingen. Zij kocht de panden Stratumseind 40 t/m 48 voor 1.124 gulden en 10 stuivers van Anna Maria Bunnens. Uit de huizenlijsten die tussen 1736 en 1806 om de vijf jaar werden opgemaakt blijkt, dat het huis in 1736 leeg stond en in 1741 bewoond werd door Jan van Hooff (niet de bekende!). In de lijst van 1746 wordt Peter Schenaerts als eigenaar genoemd; het pand was toen verhuurd aan Joost Nieuwenhuyse.

1749-1756 Jan van Delft
Hij kocht het huis op de openbare veiling van 1 en 8 februari 1749 voor 83 gulden van de erfgenamen van Petronella Beatrix Schenaerts (waaronder de genoemde Peter Schenaerts). De transportakte werd opgemaakt op 3 maart d.a.v. Het pand werd toen omschreven als huis en hof, in tweeën gescheiden, uitgezonderd een deel gevoegd bij de hof van het Hooghuys (Stratumseind 46). In de huizenlijsten van 1751 en 1756 wordt Jan van Delft ook als bewoner genoemd; in het laatste jaar met Peter de Lovere als medebewoner.

1756-1777 Johan Zeegers en Huberdina Voet
Johan Zeegers, koopman en schepen van Eindhoven, kocht het huis aan het Stratumseind (Hee- renstraat) op 23 oktober 1756 voor 83 gulden van Jan van Delft. In de huizenlijsten van 1761 tot en met 1776 wordt zijn weduwe, Huberdina Voet als eigenaresse vermeld. In 1762 hertrouwde zij met Johannes van Dijck, die echter in 1777 overleed, zodat zij voor de tweede keer weduwe werd.

1777-1807 Arnoldus Bakers
Op 22 november 1777 verkocht Huberdina Voet het huis met toestemming van haar zoon Everardus Zeegers voor 125 gulden aan de koopman Arnoldus Baekers. Het pand werd toen bewoond door Adriaan van den Biggelaar. Het werd begrensd door een ander pand van Huberdina Voet (Stratumseind 46), dat van Jan Rulo (Stratumseind 42) en door de brandgraaf die achter het perceel lag. Baekers kreeg het recht van vrije in- en uitvaart door de poort naar de plaats tussen zijn pand en dat van Huberdina Voet. Op een nader overeen te komen plek mocht hij een deur aanbrengen, zodat hij vanaf zijn perceel op de plaats kon komen. Het recht op vrije in- en uitvaart zou blijven bestaan zolang Arnoldus Baekers of zijn nabestaanden het pand zouden bezitten en bewonen. Dit was tenslotte tot 1817. Arnoldus Baekers werd verplicht om behalve de stadslasten jaarlijks ook een cijns van 12 stuivers te betalen aan het Huis van Oranje- Nassau. Verder moest hij een achterhuis timmeren (d.w.z. bouwen), de ramen en vloeren in het pand vernieuwen en er een nieuwe pomp in maken. In 1792 werd zijn eigendom omschreven als "huis, hof en achterhuis". Aan de verplichting om een achterhuis te bouwen was dus voldaan.

Door de vermelding van de jaarlijkse cijns van 12 stuivers in de verkoopakte, zijn wij in staat in de bewaardgebleven cijnsregisters (een soort leggers van grondbelasting) tot in de 16e eeuw de achtereenvolgende eigenaars terug te vinden. Oorspronkelijk bestond de cijns uit 4 hoenders, die een geldswaarde van 12 stuivers hadden. Arnoldus Baekers heeft de cijns op 26 juli 1803 afgekocht. Behalve de poort en de plaats tussen het huis en dat van Huberdina Voet waren bij de verkoop evenmin begrepen de verwerij en de hof erachter, die tot dan bij het huis hadden behoord. De verwerij en de hof vinden we op de kadasterkaart van 1832 terug als de achterbouw van Stratumseind 46 (sectie A nr. 349) en de daarachtergelegen tuin (sectie A nr. 350). Het huis strekte zich dus vanaf 1777 niet langer uit tot aan de stadsgracht. In de vijfjaarlijkse huizenlijsten wordt Arnoldus Baekers van 1781 tot 1806 als eigenaar en bewoner vermeld. In 1807 overleed hij.

1807-1817 Jacobus Johannes Baekers
Jacobus Johannes Baekers erfde het huis van zijn vader. Hij was aanvankelijk hoedenfabrikant, later herbergier en biertapper van beroep. In het volkstellingsregister van 1810 staat het huis vermeld als nummer 23.

1817-1860 Jan Francis de Vries en Anna Christina Schutjes
Jan Francis de Vries kocht het pand in 1817 van de vorige eigenaar. Hij was lood- en tingieter van beroep. Na zijn dood op 29 juni 1848 bleef het huis in bezit van zijn weduwe, Anna Christina Schutjes. Zij oefende het beroep van geelgieter uit, zij vervaardigde dus gietwerk van messing. Anna Christina Schutjes overleed op 14 oktober 1860.

1866-1903 Hendricus Petrus Weijtens
Na de dood van de vorige eigenares werd het pand door verschillende personen bewoond, o.a. door de onderwijzer Nathan Moerei, wiens vrouw er een bewaarschool had (1867-1874). Op 4- april 1866 werd het huis voor 3.800 gulden door de Eindhovense leerlooier Hendrik Keunen verkocht aan Hendricus Petrus Weijtens. Hendrik Keunen trad op als gemachtigde van zijn kinderen, die het van hun tante Anna Christina Schutjes hadden geërfd. Het goed stond toen kadastraal bekend als sectie A nummers 352 en 353 en werd omschreven als huis, werkplaats, erf en tuin. Vermoedelijk heeft Weijtens zijn nieuwe bezit verbouwd, want op de kadasterkaart van 1832 en de stadsplattegrond van 1860 is het voorhuis aan het achterhuis vastgebouwd, terwijl het achterhuis op de kaart van 1886 vrij blijkt te staan. Hendricus Petrus Weijtens was huisschilder van beroep. In het achterhuis had hij zijn werkplaats, terwijl in het voorhuis café werd gehouden. Na de dood van zijn vrouw, Walthera Schellekens, in 1898 zal hij zich langzamerhand uit de zaken hebben teruggetrokken. Zo kon zijn zoon een slagerij in het pand beginnen.

1903-1932 Martinus Innocentius Weijtens en Antoinetta Maria Johanna Bockholts
Op 12 december 1898 vroeg Martinus Innocentius Weijtens bij de gemeente een vergunning om een runderslagerij in het pand te mogen vestigen. Het stond toen bekend als wijk D nummer 553, kadastraal sectie D nummer 949. Op 27 januari 1899 werd hem de vergunning verleend. In 1903 kocht hij het huis voor 8.000 gulden van zijn vader. Martinus Innocentius overleed op 7 december 1929. Zijn vrouw, Antoinetta Maria Johanna Bockholts zette het bedrijf voort. Op 20 mei 1932 trouwde haar dochter A. P. M. J. Weijtens met slager P. A. Peels. Hij nam de zorg voor het bedrijf over. Moeder Weijtens verhuisde en verkocht het pand aan haar kinderen. Op 3 september 1974 kocht A.P.M.J. Weijtens het huis van haar broer en zusters om het op dezelfde dag nog door te verkopen aan haar zoon A.M.G.J. Peels. Deze verkocht het winkelpand met werkplaats, verdere aanhorigheden, ondergrond, erf en tuin op 19 februari 1981 aan de gemeente Eindhoven.

Jan Melssen 1984