Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.
Oude natte inhoudsmaten tot 1816: verschil tussen versies
Geen bewerkingssamenvatting |
Geen bewerkingssamenvatting |
||
Regel 41: | Regel 41: | ||
'''noten:'''<br /> | '''noten:'''<br /> | ||
1- "Uittreksels uit vele honderden brieven en tabellen in het eerste begin der negentiende eeuw, in verschillende jaren op openbaar gezag aangevraagd, houdende opgave omtrent maten en gewigten, Den Bosch 1812". De gegevens uit dit onderzoek, terug te vinden bij de “handschriften van Van Swinden” in de kartotheek van de Akademie, | 1- "Uittreksels uit vele honderden brieven en tabellen in het eerste begin der negentiende eeuw, in verschillende jaren op openbaar gezag aangevraagd, houdende opgave omtrent maten en gewigten, Den Bosch 1812". De gegevens uit dit onderzoek, terug te vinden bij de “handschriften van Van Swinden” in de kartotheek van de Akademie, werden door drs. R. Rentenaar van de Nederlandse Akademie van Wetenschappen in Amsterdam aan de schrijver van dit artikel toegezonden.<br /> | ||
door J. Spoorenberg jr<br /> | door J. Spoorenberg jr<br /> | ||
in: ’t Gruun Buukske 1976 en 1977<br /> | in: ’t Gruun Buukske 1976 en 1977<br /> |
Versie van 14 jul 2015 10:00
Oude natte inhoudsmaten in Eindhoven
Onder de natte inhoudsmaten - die in tegenstelling tot de "rondematen" voor koren ook wel "holle maten” werden genoemd - verstond men de vochtmaten, waarmee handelswaren als olie, traan, bier en jenever werden gemeten.
Blijkens een opgave uit 1802 werd de standaardmaat in Eindhoven "kan" genoemd. Deze Eindhovense kan was verdeeld in halve kannen, kwart kannen of pinten, halve pinten, kwart pinten of maatjes en halve maatjes. De Eindhovense kan had blijkens het resultaat van een onderzoek in 1810 een inhoud van 1,676647 liter. Een kan of pot bevat dus 4 pinten.
We treffen de kannen wijn en de potten bier al broederlijk bijeen aan in de burgemeestersrekening over het jaar 1555/56.
Helaas liggen de zaken met de natte inhoudsmaten toch niet zo eenvoudig als uit het bovenstaande lijkt te blijken. Want de inhoud van de brouwketels en gijlkuipen van de brouwers werd uitgedrukt in tonnen en naast pinten bier waren er ook vamen, potten, gelten en kinnekens bier, rekende men met amen wijn en verkocht men de brandewijn met viertelen. Een ton had de grootte van 100 potten.
Dat het stadsbestuur in 1802 over deze maten zweeg, was ongetwijfeld een gevolg van het feit dat deze maten - voor zover ze toen nog in gebruik waren - alle in kannen waren uit te drukken volgens een algemeen bekende verhouding.
De pot was blijkbaar even groot als de kan, want in de burgemeestersrekening 1624/25 lezen we, dat de stad 24- potten en l pint wijn kocht en hiervoor - omdat een pot wijn 16 stuivers kostte - 19 guldens en 8 stuivers moest betalen. De pint, die zoals we zagen een kwart kan groot was, was dus ook een kwart pot groot, zodat de kan gelijk moet zijn geweest aan de pot.
Dr.J.Weijns schrijft in zijn boek over de volkshuisraad in Vlaanderen, dat de standaardmaat ongeveer 1,5 liter groot was en overal pot werd genoemd, behalve in Limburg en langs de Maas, waar deze maat kan heette. Dit laatste heeft dus blijkbaar ook voor Eindhoven gegolden. Dat er 100 potten bier in een ton gingen blijkt uit dezelfde rekening, waarin we lezen, dat de stad 1½ ton bier aankocht voor 5 guldens per ton. Er werden 8 potten teveel geleverd en daarom betaalde de stad 7 guldens en 18 stuivers.
Een andere maat die in Eindhoven werd gebruikt was de aam. Deze inhoudsmaat was oorspronkelijk in het hele Brabantse hertogdom 96 potten groot, maar in de vijftiende eeuw was dat al niet meer het geval en bestonden in sommige steden zelfs twee verschillende amen: een voor het bier en een voor de overige vloeistoffen, waarvan de bieraam dan steeds de grootste was. Of er in Eindhoven ooit sprake is geweest van twee verschillende amen is niet bekend. Wel weren we dat de (bier)aam in het begin van de achttiende eeuw even groot was als de ton.
Dit blijkt bijvoorbeeld uit register R11 van het rechterlijk archief Eindhoven waarin we lezen, dat de Eindhovense koopman H. v. Rijsinge op 11 juni 1701 door de pachter van de drankaccijns voor de rechtbank werd gedaagd. Bij controle op 6 mei was gebleken, dat Van Rijsinge vier volle amen, een lopende aam, een halve lopende aam en een volle halve aam bier in zijn kelder had opgeslagen (in totaal dus vijf hele en twee halve amen). Van Rijsinge had echter sedert oktober van het voorafgaande jaar maar drie en een halve ton bij de pachter aangegeven, zodat hij (minstens) twee en een halve ton "gesluyckt, gesmoccelt ofte gelorredraeyt" moest hebben. Als we de rekensom natellen blijkt, dat de uitkomst alleen klopt als we aannemen, dat de aam gelijk was aan de ton. Tevens blijkt uit de opsomming, dat niet alleen het woord, "ton", maar ook de term "aam" zowel een aanduiding voor een inhoudsmaat als voor een houten vat kon zijn.
Behalve de genoemde maten komt ook het kinneke veel in de archiefstukken voor. Deze maat was steeds een kwart ton groot. De vaam tenslotte alleen als biermaat bekend is en dan nog slechts tot het begin van de zeventiende eeuw, had een inhoud van (ongeveer?) drie potten.
Uit een onderzoek naar maten en gewichten(1) blijkt, dat de Eindhovense kan in het begin van de vorige eeuw behalve in Eindhoven, Woensel, Eckart, Gestel, Blaarthem, Strijp en Tongelre ook nog werd gebruikt in de Kempische plaatsen Aalst, Bergeyk, Bladel, Borkel, Duizel, Eersel, Middelbeers, Netersel, Reusel, Schaft, Steensel, Valkenswaard, Veldhoven en Waalre en in de Peelse dorpen Geldrop, Heeze, Leende en Nederwetten. Deze opgave moeten we overigens wel met enig wantrouwen bezien, want in sommige plaatsen wist men blijkbaar niet meer met welke maat men mat.
Over de grootte van de maten zijn we ingelicht door het al eerder genoemde onderzoek, gepubliceerd in 1812.
herkomst van de gebruikte kannen | inhoud van een kan in liters uitgedrukt |
---|---|
‘s-Hertogenbossche kan | 1,463949 |
Eindhovense kan | 1,676647 |
Helmondse kan | 1,823743 |
St.Oedenrodense kan | 1,567814 |
Oirschotse kan | 1,7646 |
Over de grootte van de maten kan tenslotte nog worden gezegd, dat volgens "Althuizen", waarmee vermoedelijk de laatste ijkmeester-generaal van de Meierij zal zijn bedoeld, de Eindhovense maten voor droge en natte waren zich in het begin van de 19e eeuw tot de Bossche verhielden als 7:8, terwijl de grootte van de Helmondse natte maat zich toen tot de Bossche verhield als ongeveer 4:5.
noten:
1- "Uittreksels uit vele honderden brieven en tabellen in het eerste begin der negentiende eeuw, in verschillende jaren op openbaar gezag aangevraagd, houdende opgave omtrent maten en gewigten, Den Bosch 1812". De gegevens uit dit onderzoek, terug te vinden bij de “handschriften van Van Swinden” in de kartotheek van de Akademie, werden door drs. R. Rentenaar van de Nederlandse Akademie van Wetenschappen in Amsterdam aan de schrijver van dit artikel toegezonden.
door J. Spoorenberg jr
in: ’t Gruun Buukske 1976 en 1977