Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.
Stratum volgens Hanewinkel
Stratum in 1803.
Straathem, hetgeen door de Meiërijenaars gewonelyk Stratum of Strottum wordt genoemd, moet onderscheiden worden van Straathem ene buurt van Oirschot. Het is een klein dorpjen, liggende zuidwaards van Eindhoven, van welk stadjen het alleen door deszelfs grachten wordt gescheiden. Op de Dommel, welke door dit dorpjen stroomt, liggen twe schone molens, welke gebruikt worden tot het malen van granen, tot olieslaan en het vullen van lakenen. De kerk ligt ten oosten buiten dit dorpjen en dus zuid- öostwaards van Eindhoven. Zij is klein en van weinig belang; de toren, die afzonderlijk gebouwd is, ligt ten westen van de kerk afgescheiden en is nauwelijks zo hoog als dezelve. Verder oostwaards ligt ene zeer schone heerenhuizing of buitenplaats de Burg genoemd, welke .onderscheiden is van het huis de Burg te Alphen in Holland.
Vlak bij Eindhoven liggen de huizen stadwyze bij eikanderen, doch verder af zijn zij zeer verspreid. Men rekent het getal der inwoners op 452 menschen, welken in den landbouw hun bestaan zoeken, ook zijn er vele winkeliers en herbergiers onder dezelven.
Straathem heeft naar alle waarschynelykheid, schoon men er niets van vindt aangetekend, rykelijk in de rampen van vorige oorlogen gedeeld, en vooral veel in de belegeringen van Eindhoven geleden; het maakt met Gestel en het (volgende) dorp Stryp ene heerlijkheid en dingbank uit.
(Uit: Geschied-en Aardrykskundige beschrijving der Stad en Meiëry van 's-Hertogenbosch, Steph. Hanewinkel, H.G.Fil. Nijmegen 1803.)
Nota bene:
Dominee Hanewinkel beschreef de Meierij en de Kempen in 1803, zoals hij zelf schrijft, geheel onpartijdig en onbevooroordeeld (“met de nauwkeurigste onzijdigheid”. ”Het stonde niet aan mij om het gebeurde naar mijn welgevallen te schetsen….. ja ik mag mij beroemen, dat de volmaakte onzijdigheid door mij is in acht genomen”). Aan deze onpartijdigheid mag getwijfeld worden. In andere geschriften van zijn hand liet hij zich wel bijzonder laatdunkend uit over de lokale bevolking, met name over de katholieken onder hen. “Onder de Roomschen is volstrekt geen geleerdheid te vinden”, zo schreef hij, “wijl zij allen op den ellendigen Akademie van Leuven gestudeerd hebben”. De Roomsche godsdienst bestempelde hij als”bejammerenswaardig”en de preken van de priesters “allerrampzaligst”. Hoe kon het ook anders, aangezien zij “zoo dom waren als hunne leken”. (bron: wikipedia.org)