Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.
Een periode van tweeherigheid van Eindhoven
1232 tot 1368: een periode van tweeherigheid van Eindhoven
De onderstaande tekst is als “conclusie “ vermeld van het stuk, getiteld : Eindhoven op weg naar eenherigheid”. Dit werd door Jan Melssen in 1988 in ’t Gruun buukske gepubliceerd. Van een integrale overname van dit artikel hebben wij afgezien. De conclusie, die Melssen ter afsluiting onder dit artikel schrijft, is op zich al erg verhelderend en zeer de moeite waard.
Conclusie:
Ook al heeft de hertog van Brabant in 1232 aan het oppidum Eindhoven vrijheidsrechten verleend, toch moet ook de heer van Cranendonk of diens rechtsvoorganger al in die tijd rechten binnen de stad hebben bezeten. Het duidelijkst komt dit tot uiting in 1253, als sprake is van twee schouten waarvan er een als schout van de heer van Cranendonk kan worden aangemerkt. Schepenen van Eindhoven treden echter al vanaf 1245 samen met leden van de familie der heren van Horne-Cranendonk-Altena op. Met zekerheid bezitten de Cranendonks goederen te Woensel en weten zij zowel daar als te Budel kerkelijke goederen te usurperen. In 1273 (zeker in 1303) lijken de heerlijkheidsrechten te Woensel in hun bezit en in 1289 die te Maarheeze.
Eerst in 1321 noemen de Eindhovense schepenen een Cranendonk hun heer. Toch zullen hij en zijn opvolgers hun rechten nog met de hertog hebben moeten delen, met zekerheid nog tot 1362, als de hertogin van Brabant haar helft van de Eindhovense markttol in leen uitgeeft aan een ander dan de heer van Cranendonk. Zou het hertogelijke deel al eerder in Cranendonkse handen zijn gekomen, dan had die helft van de markttol er zeker toe behoord!
Eerst na de belening van jonker Jan van Sevenborn, in januari 1368, is het hertogelijke deel van Eindhoven in handen van de Cranendonks en kan Eindhoven spreken van één heer. De latere hertogelijke administratie vermeldt dan ook geen van die rechten meer, die in de rekening van 1339-1340 staan vermeld.
Wat het hertogelijke leen precies inhield, zien wij in het denombrement van 1440, een opgave van het leengoed door de heer van Cranendonk zelf gedaan:
het slot en het land van Cranendonk met de stad Eindhoven en hun andere toebehoren, met de dorpen (het leenregister geeft hier als namen: Maarheeze en Soerendonk en sedert 1421 ook Budel), winnende landen, bossen, heiden, vroonten, cijnzen en renten die vervallen op sint Maarten en kerstmis, met de straten, opstallen, wateren, rivieren, molens, de wind, de vrije warande, visserijen, tol, weggeld, accijnzen, keurmeden en dienstlieden, manschappen, heerlijkheden (zowel hoge-, middelbare als lage), keuren, breuken, forfeits (=geldboeten) , opkomingen (=belastingen) en vervallen (=verval van inkomsten) en alle bedrijf van recht, te continueren door de drossaard, stadhouder, rentmeester, mannen, schepenen, vorsters en andere dienaren die de heer als het hem belieft mag aanstellen en afzetten.
Het dorp Woensel wordt in het denombrement niet genoemd, noch in de Brabantse leenregisters. Woensel was dus een allodiale of vrije eigen heerlijkheid van de heren van Cranendonk.
J.Th.M. Melssen
in 't Gruun Buukske 1988 pagina 66 e.v.