Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.
Louis G.A. Houben
Louis Houben geschiedschrijver en kloosterling
- Eindhoven 21 juli 1852
† Amsterdam 10 juni 1910
Begraven te Eindhoven op 14 juni 1910
Louis Houben’s vader, een heel- en verloskundige, was een geboren Weertenaar, zijn, moeder was een telg uit het Eindhovense geslacht Van Mierlo. Louis werd geboren op 21 juli 1852 in de ouderlijke woning in de Rechtestraat.
Al in zijn jeugd voelde Louis Houben zich aangetrokken tot het priesterschap. Hij ging studeren bij de Jezuïeten in Sittard, waar hij intrad ais novice. Omdat hij tijdens zijn noviciaat door een hardnekkige ziekte werd geplaagd, moest hij zijn studie echter opgeven. Hij keerde daarom naar Eindhoven terug, waar hij zich op 5 december 1874 weer vestigde bij zijn moeder, die twee jaar daarvoor weduwe was geworden.
Van toen af ging hij zich wijden aan de geschiedschrijving van Eindhoven. Daarnaast werkte hij in de volgende jaren ook mee aan de Peel- en Kempenbode en andere lokale bladen.
Door toevallige omstandigheden zijn uit de jaren 1890-1891 enkele brieven van Louis Houben aan A. A. Vorsterman van Oyen in Den Haag bewaard gebleven. Voor de vriendelijke bemiddeling van de heer J. Th. M. Melssen kon de heer Mr. A. L.G.M, van Agt hiervan kennisnemen. Op 21 juli 1889 was het eerste deel van Houben’s "Geschiedenis van Eindhoven, de stad van Kempenland" verschenen, op 20 mei 1890 zou het tweede deel uitkomen. Op 16 mei schreef Louis Houben: “De laatste bladzijden van mijne geschiedenis van Eindhoven zijn in bewerking, welke mij met naamlijst etc. etc. zeer veel, ja allen tijd innemen". Op 18 mei :"Heden maandag zend ik UEd. twee exemplaren af volgens verzoek van het eerste deel mijner Geschiedenis van E.
Het tweede deel zal vermoedelijk binnen veertien dagen volgen", waarna hij hoopvol vervolgde: “Een gunstig woord van bespreking in het Nederlands Familieblad - Vorsterman van Oyen moest dat kennelijk verzorgen - zal wellicht, ik betwijfel het niet, veel kunnen bijdragen om mij het zware pak meer draaglijk te maken, daar tot heden de afname allertreurigst is, zoals trouwens van werken van localen aard meestal het geval is". Hij zal toen in zijn stoutste dromen niet- hebben durven vermoeden, dat zijn werk 85 jaar later opnieuw zon worden uitgegeven!
Op 31 mei schreef hij nog: "Tot mijne spijt vergat ik UEd. den prijs op te geven, van de Geschiedenis van Eindhoven, de stad van Kempenland. Deze is drie gulden vijftig cent voor de twee delen, waarmee het werk compleet is". Op 28 februari 1891 liet hij weten: "Mijne positie als jonggezel "aan moeders pappot" zoals men zegt (hij was toen 39 jaar....), geeft mij niet de noodige vrijheid van beschikking, welke ik somtijds zou wenschen en de uitgaaf van mijn Eindhoven is mij een schadepost van ± 400 gulden, zoodat mijne werkzaamheden tot heden slechts negatieve resultaten (onder materieel oogpunt) hebben opgeleverd."
Dat hij door zijn medeburgers toch wel werd gewaardeerd, bleek toen hij bij de tussentijdse verkiezing op 8 maart 1890 door de meerderheid van de 289 stemgerechtigde Eindhovenaren tot lid van de gemeenteraad werd gekozen. In de vergadering van 4 april 1890 werd hij als raadslid geïnstalleerd en al direct benoemd in de commissie van onderzoek van de rekening van het Burgerlijk Armbestuur. In 1889 beliepen de uitgaven ƒ 5.888,82½- en de ontvangsten ƒ 5.797,21. (Ter vergelijking: voor 1975 zijn de kosten van de Sociale Dienst geraamd op bijna 12½ miljoen gulden!).
Het zou te ver voeren alle demarches van L. Houben in de Eindhovense Raadsvergaderingen te melden. Een punt waar hij steeds op terugkwam was de stankoverlast door de luchtvervuiling. Wat dit betreft zou hij in onze dagen hebben kunnen leven. Uit de raadsverslagen blijkt, dat L. Houben bepaald geen gemakkelijk raadslid is geweest, wat hem nog al eens in conflict heeft gebracht met de voorzitter. Lang heeft de gemeenschap overigens niet van het raadslidmaatschap van L. Houben kunnen profiteren, want al op 20 december 1891 stuurde hij zijn ontslagbrief in. Wat was de aanleiding?
In 1891 hadden de Augustijnen zich op Mariënhage gevestigd. L. Houben was er spoedig een veel geziene gast. Al spoedig besloot hij zijn jeugdideaal weer op te nemen. Op tweede Kerstdag 1891 trad hij op bijna veertigjarige leeftijd als novice in op Mariënhage. Op27 december 1892 sprak hij al zijn kleine geloften uit. Met apostolische dispensatie legde hij op 27 maart 1895 zijn plechtige geloften af en op 15 augustus van hetzelfde jaar werd hij in Utrecht tot priester gewijd.
Terug op Mariënhage werd hij een ijverig zielzorger. Hij verspreidde de devotie tot de H. Nicolaas van Tolentijn en publiceerde een levensgeschiedenis van zijn geliefde heilige. Van 1898 tot 1903 was hij leraar aan het Gymnasium Augustinianum, daarna werd hij tot rector benoemd. In 1909 volgde zijn benoeming tot archivaris van de Nederlandse Augustijnerorde. Een jaar later werd hij - op assistentie in Amsterdam - door een gevaarlijke ziekte overvallen. Na drie pijnlijke operaties te hebben ondergaan overleed hij in het Maria-paviljoen van het Onze Lieve-Vrouwegasthuis. Vier dagen later werd hij op het kloosterkerkhof van Mariënhage begraven.
Noten:
Dit artikel is een bewerking van de toespraak die door de heer Mr. A.L.G.M. van Agt gehouden werd, bij de aanbieding van het eerste exemplaar van de tweede druk van Houben's "Geschiedenis van Eindhoven, de stad van Kempenland" door mevrouw A.G.M. Jonkers- Eetgerink aan Eindhovens burgemeester Mr. J.J. van der Lee.