Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.
Tongelre volgens Brock
Tongelre volgens A.C. de Brock
In oude tijden Tongelroy en thans gewoonlijk Tongeren geheten, schijnt nog de geheugenis te bewaaren van de oude volkeren, de Tongeren, welke nabuuren van de Menapiërs in het tegenwoordige Luikerland waren, en van welke volken verscheidene plaatzen in deze landstreeken hunnen naam scheinen ontleend te hebben.
Tongelre is een klein en arm dorpjen, liggende eene groote halve uure ten oosten van Eindhoven. Voorheen was dit dorpjen veel grooter als tegenwoordig, doch het vervald van tijd tot tijd. De huizen liggen er zeer verspreid, er ligt een klein en geen schoon raadhuisjen; eensgelijks een Jonkers slotjen het Hof genoemd, doch van weinig aanbelang.
De kerk is een maatig kruisgebouw ,met eenen zwaaren toren, gedekt met eene laag spits, zij is aan H.Martinus toegewyd, en zedert den storm van 9 november 1800, door welke de kerkschuur alhier was omgewaaid, weder in bezit der Katholijken.
Tongelre is met Nuenen en Gerwen als heerlijkheden verpand geweest, doch in 1357 weder ingelost, en, zoo het schijnt, niet meer verpand, dewijl Jonker Jan van Eyck naderhand Nuenen, Gerwen, Op- en Nederwetten, zonder Tongelre in pandschap heeft bezeten. In 1470 hoorde Tongelre ook nog tot de Domeinen van de Hertog, dewijl in dat jaar ’s Hertogs rentmeester Goosen Heim eene pootkaart, dat wil zeggen eenen voorrechtsbrief om boomen op de gemeene gronden en wegen te mogen planten, aan dit dorpjen vergunde.
Tongelre, dat ruim zevenhonderd inwooners heeft, heeft drie jaarmarkten. Het heeft verscheidene buurten als Klein Tongelre, liggende ten halven wegen tusschen dit dorpje en Eindhoven; Kol, waar eenen watermoolen op de Rul of Kleine Dommel ligt; bestaande uit een koorn- en oliemolen, en welke rivier Tongelre van Nuenen schijdt; en Urckhoven. Maar voornaamelijk verdiend onze aandagt
Coudenhoven
Een adelijk goed en Heerlijkheid geleegen langs de Dommel, waar oudtijds een Slot gelegen heeft, en waarvan het Adelijk geslacht van Coudenhoven, welke Edelen ook Heeren van Tongelre geweest zijn, herkomstig is. Van dit oud slot, was nog een klein torentjen overig, welke aldaar enige Heerlijke gerechtigheden zoude bewaard hebben, en daarom ook door deszelfs bezitters, de baronnen De Jeger Heeren van Eckart, altijd in stand gehouden is, tot dat door de orkaan van 9 november 1800, dit toorentjen omwaaijde, toonenden thans de puinhoop de plaats aan waar hetzelven gestaan heeft.
Nota bene
De bovenstaande beschrijving van Adriaan Brock is afkomstig uit het boek: De stad en Meyerij van ’s-Hertogenbosch of derzelver beschryving. Tweede afdeeling. Bevattende eene geographische, historische en chronologische beschouwing van de steden, dorpen, vlekken, heerlykheden, gehuchten en voornaamste buurtschappen der Meiery. Streekarchivariaat “Langs Dommel en Aa” gaf het in 1978 in boekvorm uit en plaatste daarin onder meer de volgende verantwoording.
Dank zij de duidelijke schrijfwijze van Adriaan Brock, koster van Sint-Oedenrode, die leefde van 1775 tot 1834 kan thans zijn manuscript over de geschiedenis van de meierij, in originele vorm worden gedrukt. ......
Zijn geschiedschrijving wordt echter niet wetenschappelijk verantwoord geacht. In 1920 schreef de rijksarchivaris van Noord-Brabant, J.P.W.A. Smit, in de inleiding van de inventaris van Sint-Oedenrode door Mr. A.R.M. Mommers, het volgende over de door Brock samengestelde geschiedenis van Sint-Oedenrode: " Als geschiedschrijver van St.Oedenrode heeft Mr. A.R.M. Mommers, afgezien van klei- nere bijdragen, een voorganger in den persoon van Adriaan Brock, op 26 augustus 1775 als zoon van Cornelius Brockx te St. Oedenrode geboren, die zoals hij zelf zegt, "door prijslijke nieuwschiegigheid aangezet " het plaatselijk archief geheel doorwerkte en in 1815 de lotgevallen der vrijheid daaruit af- schreef, welk handschrift nadien nog tweemaal door hem is herzien. " Verderop vervolgt hij : " Met voordeel heeft Mr. Hommers dit geraadpleegd, voornamelijk wegens de vele stukken die Brock gekend heeft en die inmiddels verdwenen zijn, maar daarom is het tegenwoordige werk nog geen herhaling van het vroegere geworden. Brock immers, die een waarheidlievend, maar weinig ontwikkeld man was - hij stierf op 7 mei 1834 als koster der St. Martinuskerk - heeft eenige bronnen niet gekend en andere slecht beoordeeld"......
Wat Brock schrijft over zijn tijd, de jaren rond 1825, moet in ieder geval worden geacht verantwoord te zijn. Beschrijvingen over vroegere tijden mogen dan misschien niet altijd waarheidsgetrouw zijn, ze bevatten toch tal van aanwijzingen die bij het geschiedenisonderzoek van nut zijn.