Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.
Lengtematen tot 1816
Lengtematen tot 1816
In Eindhoven vormden in 1651 vijftig vierkante roeden een lopens en zes lopens een morgen!(1)
In het boek "Werkdadige Meetkonst" van J. Morgenster en J.H. Knoop, dat in 1744- in Leeuwarden werd uitgegeven, wordt naast de Bossche roede voor de Meierij ook de Eindhovense roede vermeld. Bij de berekening van de lengte hebben de schrijvers echter een fout gemaakt, zodat we de werkelijke lengte uit de gegeven oppervlaktemaat moeten afleiden.
G.J. Palthe werd in 1802 door de overheid belast een onderzoek in te stellen naar de maten en gewichten in de Bataafse Republiek. Palthe verzocht het Eindhovense stadsbestuur toen om een opgave te doen van onder meer de lengtematen, die in onze stad werden gebruikt en waarvan de slapers (standaardmaten) in de gemeente werden bewaard.
Het stadsbestuur antwoordde korte tijd later en noemde allereerst de voet, die gebruikt werd voor het opmeten van hout, timmer- en metselwerk. Dit antwoord was in feite niet juist, want de voet die in Eindhoven gebruikt werd was de Bossche(2) en daarvan was in onze stad geen standaardmaat aanwezig.
Eigenaardig genoeg noemde het stadsbestuur niet de Rijnlandse roede, die soms ook wel werd gebruikt. Deze had een lengte van 5,767352 meter en was verdeeld in twaalf voeten van elk twaalf duimen, die weer verdeeld waren in twaalf lijnen. Een ezelsbruggetje vormde de wetenschap, dat tien Bossche duimen ongeveer gelijk waren aan elf Rijnlandse. Van de Rijnlandse voet was evenmin een standaardmaat in de stad aanwezig. Volgens de uitkomsten van het onderzoek van Palthe (in het boek van de Commissie) was deze Bossche voet verdeeld in tien duimen, terwijl twintig voeten een Bossche roede vormden, die 5,75346 meter lag was.(3)
Wel noemde het stadsbestuur de el. Deze maat werd in de textielhandel gebruikt voor het meten van allerlei stoffen. Het is bekend, dat de ijzeren standaardmaat in 1869 nog aanwezig was. Daarna is ze echter zoekgeraakt, zodat we niet meer kunnen nagaan, of de lengte ervan een Eindhovense maat was, of in feite ook een Bossche. Deze laatste mogelijkheid moeten we niet uitsluiten, want de Commissie tot de Maten en Gewigten in het Departement des Bouches du Rhin(3) maakt in 1812 geen melding van de Eindhovense el.
De auteur Staring(5) maakte in 1885 melding van een Eindhovense roede, hoewel het stadsbestuur in 1806- uitdrukkelijk had verklaard, dat de in onze stad gebruikte roede de Bossche was. Maar blijkbaar heeft Staring toch gelijk gehad en is in onze stad vóór de periode van de Bossche roede met de Eindhovense roede gemeten.
Maar ook deze Staring maakte uitgerekend bij de Eindhovense roede een fout en vermeldde naast een juiste lengtemaat een foutieve oppervlaktemaat. Gecorrigeerd komen de maten van Staring en Knoop en Morgenster vrijwel overeen.
Een Eindhovense el wordt door Staring niet genoemd.
noten:
1- Zie verpachtcedulle ledige erven in 1651. Gemeentearchief Eindhoven.
2- Gemeentearchief C.G.B. 3-63.
3- J.P. Hoffers, Commissie tot de maten en gewigten in het departement der Bouches du Rhin. Den Bosch. Onderrigting aangaande de nieuwe maten en gewigten met de vergelijkende tafelen tusschen de oude maten en gewigten, in de onderscheidene gemeenten, uitmakende het Departement der Bouches du Rhin in gebruik, en die van het nieuwe metrieke stelsel, welke dezelve moeten vervangen, 1812.
4- W.C.H. Staring, Lijst van alle Binnen- en Buitenlandsche maten, gewichten en munten etc. 3e druk Schoonhoven 1885.