Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.

Landmaten die in 1806 in Eindhoven in gebruik zijn

Uit De historische en eigentijdse encyclopedie van Eindhoven
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Landmaten in 1806

Bij besluit van de Minister van Financiën van het Koninkrijk Holland van zaterdag 9 augustus 1806, worden o.a. aan de rentmeesters van de Nationale Domeinen, afkomstig van de Vorst van Nassau, onder punt 2 van dat besluit, vragen gesteld over de in hun districten in gebruik zijnde verschillende landmaten, enz. Voor Eindhoven was rentmeester J.B. Swinkels diegene, die deze vragen heeft beantwoord. Een concept van diens antwoord is bewaard gebleven in het archief van de Nassause Domeinraad.(1) Hieronder laten wij de vragen en antwoorden volgen.

1. Hoe veelerlei verschillende Landmaten in hun Departement gebruikt worden; - en over welk District of Districten ieder dier bijzondere Landmaten gaat, dat is: over welke Districten zich deze, en over welke zich gene Landmaat uitstrekt.
Antwoord: Te Eyndhoven en Cranendonk en in dierzelver omtrek zijn geene Landmaten in gebruik als de sHertogenbosse.

2. Welke lengte de voet, die tot grond- eenheid van iedere bijzondere Landmaat verstrekt, heeft; zoo naauwkeurig als eenigszins mogelijk is met den Rhijnlandschen voet vergeleken, en in delen van den Rhijnlandschen voet uitgedrukt, - deze laatste verondersteld zijnde in duizend of tienduizend gelijke delen ingedeeld te zijn; - voorts, onder welken naam de daar gebruikelijke voet bekend is, en in hoe veele duimen of onderdelen die voet verdeeld wordt.
Antwoord: Den voet alhier in gebruik, is den sHertogenbosse en is juyst zoo lang, alhier bekend, als tusschen de schrabjes van dit inleggende strookje getekend is; aen eene volmakte noukeurige Rijnlandse voet heeft men alhier gebrek, zijnde hier van niet voorhande als den gebrekkelijke Rhijnlandse Puimstok, den alhier in gebruik zijnde Bosse voet word gedeeld in 10 Bosse duimen, iedere duim in twee halve duimen en in vier quart duimen en 8 agtedelen.

3. Uit hoe veele zoodanige voeten de Roede, Ketting of andere Maatstaf, welke ter onmiddellijke opmeting der Landerijen dient, zamengesteld is, en onder welken naam die Roede of Maatstaf bekend is.
Antwoord: De Maatstaf alhier bij de landmeters in gebruyk is een ketting en is samengesteld uit 20 sHertogenbosse voeten, zijnde iedere schakel met een ring juyst een voet lang; deeze roede is bekend onder den naam van Landmaatketting.

4. In welke Oppervlakten de Landerijen, met dien Maatstaf opgemeten, verdeeld worden (als Morgens, Lopens en dergelijke;) - hoe veele vierkanten van dien Maatstaf die Oppervlakten bevatten; - en welken naam die oppervlakten dragen.
Antwoord: De oppervlakten met die ketting opgemeten, worden verdeeld in lopensaet, bevattende 50 vierkante roede van die ketting juyst een lopenzaat; in de Baronnie van Cranendonk wordende lopenzaat genaamd een vatzaat.

5. In welke en hoe veele onderdeelen die eerste Oppervlakten wederom worden ingedeeld, en welken naam men aan ieder dier verschillende onderdeelen geeft.
Antwoord: Het lopenzaat of vatzaat word gedeeld in half lopenzaat, zijnde 25 roeden; in kopzaat zijnde 12½ roede.

Rentmeester Swinkels heeft oorspronkelijk bij zijn antwoord sub 2 nog iets willen schrijven, wat hij echter heeft doorgehaald. Deze doorhaling komt na het antwoord sub 5 voor op zijn concept, t.w. Men zegd alhier dat een lopezaat gelijk is aan 120 Rhijnlandse roeden.


noten:
1- BHIC, Archief Nassause Domeinen 193

door J.Th.M. Melssen.
in: ’t Gruun Buukske 1979