Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.

Eckart volgens Brock

Uit De historische en eigentijdse encyclopedie van Eindhoven
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Afbeelding van het kasteel in het boekwerk van Brock.

Eckart

Eekaart, eene Heerlykheid, hebbende by de volkstelling van 1796, 135 inwooners, had zyn eige rechtsbank, maar hoord in het Kerkelyk onder Woensel, van welk dorp het een halve uur , ten oosten, en omtrent die vierde van een uur ten noorden van Eindhoven verwyderd ligt. Het ligt langs de linkere oever van de Dommel, langs welke rivier het zeer goede weilanden heeft, en word door eene gegravene sloot of gracht, genaamd de Doode Graaf, voort bepaald en van het grondgebied van Woensel gescheiden.

De huizen liggen er zeer verspreid, en voorheen waren er bosschen van zwaare eiken boomen, die door de orkaan van 9 November 1800, heel verwoest daar nu uitgeroeid zyn. Echter bestaan er thans nog schoone eike wandeldreven in den omtrek van het kasteel, het verblyf de Heeren dezer Heerlykheid. Het kasteel is een vry groot en sterk gebouw, zynde met deszelfs stallingen in het vierkant begrepen, ende hebbende in ‘t midden eene vierkante opene plaats; Het middenste gebouw is zeer hoog opgetrokken en naar den nieuwen smaak ontworpen en versierden de twee zij gebouwen, die hier tegen aan sluiten, zyn gelaten in hun ouden stand. Verders ligt dit kasteel, met zyn schoonen tuin in breede en diepe grachten, hebbende van de voor- en agterzyden eene ophaalbrug.

Zy was voorheen, en nog ten jaare 1720 eene vrye Grondheerlykheid, en is vervolgens niet verpand geweest, beneevens Gestel, Stryp en Straathem, in 1559, aan Willem Prins van Oranje, gelyk Oudenhoven dat aanteekend en Hanewinkel dat ook aanneemd.
Uit de oude schriften en documenten op dit kasteel berustende (wwar van ik een groote aantal heb overzien) is my gebleeken: dat deze vrye Grondheerlykheid Eekaart, ten jaare 1633, door koop overging uit het Huis van Merode, in dat van Hedikhuizen, blykende by zeekere quitantie of bekentenis door Jonker Floris van Merode de 25 maart 1633, gegeven aan Jonker Joost van Hedikhuizen, over de somme van 27.872 guldens en zes stuivers, in mindering op de kooppenningen van deze Heerlykheid. Den zelven Jonker Joost van Hedikhuizen vinden wy vermeld ten jaar 1629 Heer van Zeldezadt onder Middelrode, en nog ten jaare 1642 Drossaart der Heerlykheid Berlikum, Heeswyk en Dinther en Rentmeester deszelfs Heer de Graaf van Tilly was, ook komt by nog, als Heer van Eckaart, ten jaaren 1647, voor; maar in 1653 vinden wy Juffrouw Maria Hovelmans, zyne nagelatene Weduwe vermeld.

Beide haare wapenschilden , die daar afgebeeld zyn, heb ik daar van overgenomen. Of Jonker Hendrik van Vlierden, die wy gemeld vinden Heer van Eekaart, reeds ten jaare 1656 te zyn, en Jonker Carel van Vlieden en Juffrouw Honorina de Coenen, by erfrecht, of, by koop deze Heerlykheid heeft bekomen, hebben wy niet kunnen vinden, maar wel, dat deze Heerlykheid aan zynen stam verbleef; zynde er, in 1683, Jonker Karel van Vlierden en in 1713 Jonker Richaard van Vlierden er Heer van, dan na het kinderloos afsterven van deze laatsten in 1719, ley hy de Heerlykheid na aan zyn zusters zoon Jonker Jan Karel de Jeger. Dezen De Jeger maaklten zich door koop meester van het adelyk goed Koudenhoven, en werden zederd de tytel van Baron, en liet by testament deze Heerlyke goederen na, aan zynen zoon, ook Jan Karel genaamd; maar wegens welke bezittingen hy genoodzaakt word zwaare processen teegen zyn beiden zwagers de Baronnen van Laar en den De Bock, te voeren: en by welke gelegenheiddezen Jan Karel zijn vrije Grondheerlykheid Eckart aan de Algemeene Staten opdroeg en dezelve weder van hun ter leen ontving. Hy liet het zelve, by uiterste wil, na aan zyn zusters twee dogters, welken Frederik Baron van Laar by haar had verwekt.

Uit een scheepenbrief, gepasseert voor scheepenen van Eckaart, den 26 November 1720, blykt uitdrukkelyk dat Eckaart eene vrij Grondheerlykheid was; Ook hebben wy het wapen, waarmeede dezen brief bekragtigt was; zynde het gewoonlyk zegel dezer Heerlykheid, daar van afgeteekent en hier onder geplaatst.

De wapens van de adellijke families van Eckart uit het boek van Brock.


Nota bene

De bovenstaande beschrijving van Adriaan Brock is afkomstig uit het boek: De stad en Meyerij van ’s-Hertogenbosch of derzelver beschryving. Tweede afdeeling. Bevattende eene geographische, historische en chronologische beschouwing van de steden, dorpen, vlekken, heerlykheden, gehuchten en voornaamste buurtschappen der Meiery. Streekarchivariaat “Langs Dommel en Aa” gaf het in 1978 in boekvorm uit en plaatste daarin onder meer de volgende verantwoording.

Dank zij de duidelijke schrijfwijze van Adriaan Brock, koster van Sint-Oedenrode, die leefde van 1775 tot 1834 kan thans zijn manuscript over de geschiedenis van de meierij, in originele vorm worden gedrukt. …..
Zijn geschiedschrijving wordt echter niet wetenschappelijk verantwoord geacht. In 1920 schreef de rijksarchivaris van Noord-Brabant, J.P.W.A. Smit, in de inleiding van de inventaris van Sint-Oedenrode door Mr. A.R.M. Mommers, het volgende over de door Brock samengestelde geschiedenis van Sint-Oedenrode: " Als geschiedschrijver van St.Oedenrode heeft Mr. A.R.M. Mommers, afgezien van kleinere bijdragen, een voorganger in den persoon van Adriaan Brock, op 26 augustus 1775 als zoon van Cornelius Brockx te St. Oedenrode geboren, die zoals hij zelf zegt, "door prijslijke nieuwschiegigheid aangezet " het plaatselijk archief geheel doorwerkte en in 1815 de lotgevallen der vrijheid daaruit afschreef, welk handschrift nadien nog tweemaal door hem is herzien. " Verderop vervolgt hij : " Met voordeel heeft Mr. Mommers dit geraadpleegd, voornamelijk wegens de vele stukken die Brock gekend heeft en die inmiddels verdwenen zijn, maar daarom is het tegenwoordige werk nog geen herhaling van het vroegere geworden. Brock immers, die een waarheidlievend, maar weinig ontwikkeld man was - hij stierf op 7 mei 1834 als koster der St. Martinuskerk - heeft eenige bronnen niet gekend en andere slecht beoordeeld". …..
Wat Brock schrijft over zijn tijd, de jaren rond 1825, moet in ieder geval worden geacht verantwoord te zijn. Beschrijvingen over vroegere tijden mogen dan misschien niet altijd waarheidsgetrouw zijn, ze bevatten toch tal van aanwijzingen die bij het geschiedenisonderzoek van nut zijn.