Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.

Textielindustrie in de 19e eeuw in Stratum

Uit De historische en eigentijdse encyclopedie van Eindhoven
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Detail van de kaart van Cornelis Krayenhoff uit 1801 (archief Hüsken)

De Stratumse textielindustrie in de eerste helft van de 19e eeuw

W.L.J. Spoor
Als we de plattegrond van Eindhoven uit 1801 bekijken, zien we aan de Dommel op Stratums gebied een groot huis, omgeven door een tuin. Willem Lodewijk Joost Spoor, onder meer gewezen drossaard van de prinselijke domeinen voor Eindhoven en Cranendonk, had dit huis een jaar na de val van de Republiek gekocht(1) en trachtte er in zijn levensonderhoud te voorzien als fabrikant van katoenen stoffen. In 1806 had hij 40 knechts in dienst, wat voor Eindhovense begrippen een groot aantal was. Hij betaalde toen ƒ 6,= patentbelasting en hij zou ook in de volgende jaren voor dit bedrag worden aangeslagen.(2)

In 1810 bezat Spoor twee fabrieken: een voor katoenen en een voor wollen stoffen. In het eerste bedrijf stonden 21 spinmachines opgesteld van het type met "doorlopende wielen',' die elk 60 spillen telden,(3) in het tweede 6 wolspinmachines. De tweede fabriek diende overigens hoofdzakelijk als toeleveringsbedrijf voor de eerste, waar de wollen garens werden verwerkt in stoffen van gemengde samenstelling. Door gebrek aan katoen kwam in de Franse tijd het accent nog meer op de wol te liggen. De hoeveelheden verwerkte ruwe katoen namen af van 18.252 pond in 1810 tot 7.340 pond in 1812, terwijl het aantal katoenspinmachines daalde van 21 tot 14. De hoeveelheden verwerkte wol stegen in deze periode van 17.000 pond naar 32.400 pond en het aantal spinmachines van 6 naar 13.(4)

                    Aantal werknemers in de textielindustrie
 -------------------------------------------------------------------------
   katoenindustrie    1810    1812       wolindustrie     1810       1812
   spinners             32      21           spinners       12         21
   wevers               77      50             wevers        1          2
   overigen             12       8           overigen        2          4
 --------------------------------------------------------------------------
   totaal              121      79                          15         27

Ofschoon de hoeveelheden grondstoffen dus toenamen, daalde het aantal stukken geweven stof. Werden voor de katoenenstoffenindustrie in 1810 nog 2.000 stukken diemetten,(4a1) gestreepte stoffen en gestikte stoffen of grove piques geweven, in 1812 bedroeg dit aantal nog maar 1.746 stukken; tegelijk steeg het aantal stukken grove lakens in het wollen-stoffenbedrij f slechts van 78 naar 120.(5)

Na de Franse tijd bloeiden Spoors bedrijven op. In 1816 werkten er voor zijn "wollen-, katoenen- en linnenstoffenfabriek" in totaal 325 mensen, die gemiddeld 10 stuivers per dag verdienden. De toestand van dit bedrijf kon dan ook terecht "goed" genoemd worden. In de lakenfabriek, waarvan de toestand "vrij goed" was, werkten toen 35 mensen tegen een gemiddeld loon van 18 stuivers. Dit tweede bedrijf is wellicht na 1812 gereorganiseerd, want er wordt van vermeld, dat het nog pas enkele jaren bestond en nog in opkomst was.(6)

De bloei van de bedrijven was van korte duur. Toen de bekende staatsman G.K. van Hogendorp in 1818 Stratum bezocht meldde hij: "Uit een ambt gevallen door de revolutie van 1795, heeft hij (d.w.z. Spoor) zich zelven gered en zijn vaderland een dienst gedaan. Hij heeft machines uitgevonden en ingevoerd, welke toen van groot belang waren, doch heden moeten onderdoen voor de nieuwe uitvindingen. Hij houdt het nog vol uit een edelmoedig beginsel, namelijk, om aan meer volk werk te bezorgen; doch wanneer ik de vroegere prijzen, welke hij behale konde, vergelijk met de tegenwoordige, zo betwijfel ik, of hij buiten de machinerie zal kunnen blijven. Zijne fabriek wordt opgehouden door de levering van grove lakens aan de armee".(7) Als we de bewering van Van Hogendorp vergelijken met de productiecijfers, blijkt dat de productie van de wollen-, linnen- en katoenenstoffenfabriek na 1816 inderdaad tot minder dan de helft was teruggevallen.

        Productie van katoenen stoffen in stukken(8)
 ----------------------------------------------------------------------
   1815    1816     1817     1818     1819     1820     1821     1822     
   3.210  3.340    1.935    1.450    1.388    1.387    1.270    1.360
   
          Productie van laken stoffen in stukken(8)
 ----------------------------------------------------------------------
   1815    1816     1817     1818     1819     1820     1821     1822     
   294      324      206      180      200      210      170      185


Het belang van de lakenfabriek lijkt in het verslag wat overdreven. Toch moeten we de capaciteit ervan niet onderschatten. Toen de gouverneur van de Provincie drie jaar later aan de burgemeester van Eindhoven verzocht om een opgave te doen van de bedrijven, die laken stoffen voor het leger konden leveren, maakte W.L.J. Spoors zoon van die gelegenheid gebruik om als burgemeester van Stratum de aandacht op de fabriek van zijn vader te vestigen, waar toen wekelijks 1.000 el kon worden vervaardigd (9).

Jan Willem en Adriaan Gillis Spoor
In 1821 overleed W.L.J. Spoor. Twee jaar later werden zijn bezittingen door zijn kinderen onderhands verdeeld." (10) Het ouderlijk bedrijf werd voortgezet door zijn zoons Jan Willem en Adriaan Gillis.(11) Jan Willem was in 1780 in Budel geboren. Van 1811 tot 1852 was hij respectievelijk maire, schout en burgemeester van Stratum. Adriaan Gilles zag in 1786 in Woensel het levenslicht. Na zijn opleiding vestigde hij zich als advocaat; in 1814 kreeg hij zitting in de Eindhovense rechtbank, waarvan hij in 1.831. tot president werd benoemd. In 1833 volgde zijn benoeming tot lid van het Hoog Gerechtshof in Den Haag.(12) Blijkbaar had Jan Willem al voor de dood van zijn vader de dagelijkse leiding van het bedrijf op zich genomen, want in 1817 noemde hij zich de enige fabrikant van wollen stoffen in zijn gemeente.(13)

Willem Spoor
In 1819 kwam er een tweede fabrikant bij, toen zijn broer Willem als lakenfabrikant in het patentregister werd ingeschreven.(14) Het is niet duidelijk of Willem de lakenfabriek van zijn vader is gaan leiden, of dat hij een nieuwe fabriek heeft gesticht.
Voor het eerste pleit, dat hij in latere jaren gevestigd blijkt te zijn op het terrein dat van zijn vader was geweest, vervolgens dat vanaf 1819 niets meer over de ouderlijke lakenfabriek wordt vernomen en tenslotte, dat de lakenproductie in Stratum na 1818 niet toeneemt, terwijl dit door het in werking treden van een nieuwe fabriek wel had mogen worden verwacht.
Tegen het vermoeden, dat Willem de fabriek van zijn vader is gaan leiden, pleit de mededeling, dat hij in 1819 zes knechts in dienst had. In 1816 werkten er immers nog vijfendertig mensen aan een productie van 324 stukken; voor de 200 stukken die in 1819 werden geproduceerd moeten dan ongeveer twintig personen in dienst zijn geweest. Dit bezwaar vervalt echter als we aannemen, dat met de genoemde zes werklieden alleen de fabrieksarbeiders bedoeld zijn geweest, terwijl bij dat van vijfendertig ook de thuiswerkers zijn meegeteld.

In 1824 ging Willem Spoor een vennootschap aan met de Eindhovenaar J. van Hoof. Onder de naam W. Spoor & Cie wilde het tweetal wollen, linnen en katoenen stoffen gaan produceren. Willem Spoor bracht voor ƒ 10.000,— aan materialen, geld en gereedschappen in, benevens het gebruik van zijn werkhuizen en droogplaatsen, terwijl J. van Hoof voor ƒ 4.000,— aan "voorwerpen" inbracht. Een jaar later werd de vennootschap weer ontbonden, waarna Willem Spoor op eigen kracht verder ging.(15) Toen hij in 1830 ƒ 1.295,60 leende van de Geldropse koopman Hendrik von der Nahmer, noemde hij zich nog steeds fabrikant van wollen en katoenen stoffen.(16) In 1831 bezat hij een lakenfabriek en een ververij. In de lakenfabriek stonden vier weefgetouwen, drie scheerbanken en een pers. In de ververij bevonden zich twee verfketels en enkele losse koukuipen (indigo kuipen).

Zijn broers bezaten toen een wol- en katoenspinnerij, een washuis voor wol en katoen, een drogerij en ruwerij en een ververij. In hun spinnerij bevonden zich bergplaatsen voor ruwe en verwerkte stoffen, spinplaatsen en een molen met een stalling voor paarden, want de spintuigen werden met paardenkracht aangedreven. Ofschoon er in 1831 maar één paard werd gebruikt, was er plaats voor vier dieren. In de ruwerij en drogerij stonden drie vaste koukuipen opgesteld en in de ververij bevonden zich een weedkuip, twee verfketels en drie blauwkuipen.

In 1832 werd in het Provinciaal Dagblad de verkoop aangekondigd van het ouderlijke woonhuis, een nieuw fabrieksgebouw op de bleek aan de Dommel en een weiland. Uit het feit, dat Jan Willem Spoor in 1833 opnieuw aan de gouverneur meldde, dat er in Stratum maar één wollen en katoenenstoffenfabriek bestond en dat hij die zelf dreef onder de firmanaam W.L.J. Spoor, mogen we concluderen, dat broer Willem in 1832 zijn bedrijf had gestaakt.(17) De boven aangekondigde verkoop ging overigens niet door. In 1834 verkocht Willem Spoor zijn onroerend goed op de Bleek voor ƒ 4.000,— aan zijn broer Jan Willem.(18)

Zoals we zagen, werd Adriaan Gilles in 1833 benoemd tot lid van het Hoog Gerechtshof in Den Haag. Omdat het daarom voor hem niet langer mogelijk was om zich met het wel en wee van de textielfabriek te bemoeien, besloten hij en Jan Willem om hun vennootschap te beëindigen. Nadat zij de roerende goederen zoveel mogelijk te gelde hadden gemaakt, verdeelden zij in 1835 hun bezit. De bedrijfsgebouwen werden getaxeerd op ƒ 8.000,—, de gereedschappen op ƒ 2.500,—, de goederenvoorraad op ƒ 1.600,—; daarnaast was er nog ƒ 20.250,— in kas. Adriaan Gilles kreeg zijn deel geheel in contanten uitbetaald.(19) Ofschoon Jan Willem Spoor theoretisch in de mogelijkheid heeft verkeerd om het bedrijf alleen voort te zetten, is het onwaarschijnlijk, dat hij dat ook gedaan heeft.
Vast staat, dat het bedrijf in 1843 was opgeheven.(20)

Over het wel en wee van de bedrijven is nauwelijks meer bekend dan enkele productiecijfers.(21)

             Productie van katoenen stoffen in stukken
 ----------------------------------------------------------------------
   1823    1824     1825     1826     1827     1828     1829     1830     
  1.360   1.280    1.280    1.260    1.280    1.280    1.280    1.120
   
               Productie van laken stoffen in stukken
 ----------------------------------------------------------------------
   1823    1824     1825     1826     1827     1828     1829     1830     
    181     160     160       150      150      160      160      148 

Uit deze productieaantallen kunnen we concluderen, dat de bedrijven zich aanvankelijk nog redelijk wisten te handhaven, doch dat de gebeurtenissen in 1830 een bepaald ongunstige invloed op de productie hebben gehad. Omdat Willem in 1831 of 1832 zijn bedrijf heeft stilgelegd en enige tijd later de afbouw van de oude firma W.L.J. Spoor begon, kunnen we de neergaande lijn verder doortrekken.

Jan van Dijk
Behalve de telgen uit het geslacht Spoor, was er in het eerste kwart van de eeuw nog een textielfabrikant in Stratum: al in 1806 wordt de linnenfabrikeur Jan van Dijk genoemd. Hij werkte met tien knechts en betaalde 3.0.0 aan patentbelasting. Blijkbaar deelde hij in de algemene malaise, die in de volgende jaren in de linnenindustrie heerste, want in 1808 en 1809 betaalde hij maar 1.10.0, het laagste tarief voor een ondernemer. Hij wist zich echter staande te houden en slaagde er na 1814 in om een deel van het verloren terrein terug te winnen. Ofschoon zijn bedrijf in 1816 minder bloeiend werd genoemd dan het geweest was, werkten er toen 38 personen voor.(22)

              Productie in stukken linnen
 ----------------------------------------------------
   1815    1816     1817     1818     1819     1820   
     24      42       44       43       40       10 

Jan van Dijk overleed in 1820, waarna zijn bedrijf werd opgeheven. In de tweede helft van de eeuw zou zijn kleinzoon echter in zijn voetsporen treden en een nieuwe linnenfabriek stichten: de later zo bekende Koninklijke weverij Kodijko.

Corstiaan van den Briel
De activiteiten van de familie Spoor zijn niet alleen in de eerste helft van de eeuw belangrijk geweest voor de werkgelegenheid in de gemeente Stratum, maar vooral in de tweede helft. Want de door de "Spooren" gestichte gebouwen op de Bleek bleken een grote aantrekkingskracht uit te oefenen op een nieuwe generatie fabrikanten. De eerste van deze groep wordt nog in de eerste helft van de eeuw vermeld: het was Corstiaan van den Briel, die in 1815 in Woensel was geboren als zoon van een onderwijzer. In de tweede helft van de veertiger jaren vestigde hij zich op de Bleek als fabrikant van linnen (servetgoed).

Spoedig erna arriveerde de Duitser Herman Dahmen, die vanuit Aarle-Rixtel naar Stratum kwam en er een linnenblekerij stichtte. In het begin van de vijftiger jaren volgde de Duitser J.H.A. von der Nahmer, die al spoedig een vennootschap sloot met zijn eveneens naar Stratum gekomen rijksgenoot, de wollenstoffenfabrikant J. Jäger en tenslotte huurde nog in de vijftiger jaren ook de linnenfabrikant J. Eli as een pand op de Stratumse Bleek.

Noten:
1. RHCe, notarieel archief N99 nr. 144-150, 1869.
2. RHCe, archief Stad en Dorpen, inv. nr. 7 en admin. archief Stratum, inv. nrs.383 t/m 385, patentregisters; de patentbelasting was een belasting op o.m. bedrijf en beroep, waarvan de hoogte afhankelijk was van de plaats van vestiging en van het aantal werknemers.
3. De benaming "met doorlopende wielen" wordt gebruikt in de "Staat en gesteldheid van de katoenfabrieken". Het stadsbestuur van Eindhoven noemt deze werktuigen "continues".
4. Opmerkelijk is, dat ofschoon Spoor klaagt over het gebrek aan katoen, de Eindhovense katoenindustrie in deze jaren grotere hoeveelheden verwerkt! 4a- Diemet is een sterke katoenen stof in keperverbinding waarin een patroon is geweven.
5. BHIC Den Bosch, collectie Hultman enz., inv. nr. 7, Staten en gesteldheden van trafieken en fabrieken in het departement van de Monden van de Rijn 1810-1813.
6. BHIC Den Bosch, handschriften Prov. Gen. nr. 88, Staat van fabrieken en trafieken in Noord-Braband, 1817.
7. G.K. van Hogendorp, Bijdrage tot de huishouding van staat enz., derde deel, 's-Gravenhage MDCCCXIX, p. 23 e.v. De schrijver vervolgt met de weer actuele opmerking: "Het is geen prakticale vraag meer, of de regering de machinerie moet voor- of tegenstaan. Gebruiken onze naburen machines, zoo zijn wij genoodzaakt hetzelfde te doen, want anders hebben wij geen vertier naar buiten".
8. BHIC Den Bosch, archief griffie 1815-1850, inv. nr. 1704, Vergelijkende staten van de producten der fabrieken en trafieken in Noord-Braband. Opgemerkt zij, dat voor Stratum in 1819 2.000 stukken katoenen stoffen worden opgegeven, wat mijns inziens een schrijffout is voor 200.
9. RHCe, adm.archief Stratum inv. nr. 705, correspondentieregister burgemeester, brief van 10 juli 1819. Dat W.J. Spoor als burgemeester van Stratum reageert op een verzoek aan de burgemeester van Eindhoven, verklaart hij door erop te wijzen, dat "de Gemeente van Stratum met de Stad Eindhoven als het ware door hare legging een geheel uitmaakt, ofschoon een afzonderlijke administratie hebbende".
10. RHCe, Not. archief N1407 nr 269.
11. zie noot 10.
12. J.J.M. Heeren, Willem Lodewijk Joost Spoor, drost van Eindhoven, en zijne familie, in Taxandria, 1927.
13. RHCe, Adm. archief Stratum inv.nr 703 nr. 15.
14. RHCe, Adm. archief Stratum inv.nr 705 nr. 17.
15. RHCe, Not. archief N1396 nr 90 en N1397 nr 9.
16. RHCe, Not. archief N1382 nr 106.
17. RHCe, Adm. archief Stratum inv.nr 708 nr. 391.
18. RHCe, Not. archief N1406 nr 60.
19. RHCe, Not. archief N1407 nr 269.
20. RHCe, Adm. archief Stratum inv.nr 1657.
21. BHIC Den Bosch, Archief griffie 1815-1850, inv. nr 1704, Vergelijkende staten van de producten der fabrieken en trafieken in Noord-Braband.
22. BHIC Den Bosch, handschriften, Prov. Gen. nr 88, Staat van fabrieken en trafieken in Noord-Braband, 1817.

J. Spoorenberg
in: ’t Gruun Buukske 1979-54, 68