Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.
De Ketel: verschil tussen versies
Geen bewerkingssamenvatting |
Geen bewerkingssamenvatting |
||
(6 tussenliggende versies door 2 gebruikers niet weergegeven) | |||
Regel 1: | Regel 1: | ||
[[Bestand:RS 49.jpg| | [[Bestand:RS 49.jpg|350px|thumb|right|Rechtestraat 49, het oudste woonhuis van de stad Eindhoven met de huisnamen De Ketel, De Meiereische Boerin en Drie Kaessen, gebouwd circa 1555.]] | ||
De Ketel, [[De Drie Kaessen]], [[De Meiereische Boerin]], huisnamen van het pand aan de Rechtestraat 49 | |||
Het | Het hierna beschreven pand is een van de oudste gebouwen in Eindhoven en is voor een groot deel nog volledig intact. Door zijn onopvallende uiterlijk was het nog niet eerder als een bijzonder pand opgevallen. Dankzij de resultaten van een uitgebreid bouwhistorisch onderzoek staat dit pand inmiddels op de gemeentelijke monumentenlijst.<br /> | ||
Tijdens een | Tijdens een bouwhistorische verkenning kwam de ouderdom van dit pand aan het licht, toen onder de pannen een vrijwel volledig intacte 16e-eeuwse houten kap te voorschijn kwam. De spanten en sporen zijn van eikenhout en ook de verschillende onderdelen zijn met houten pennen aan elkaar verbonden. Voor het verbinden van verschillende dragende houtdelen werd sporadisch gebruikgemaakt van gesmeed ijzer. De ijzeren nagels, die de korbeels met de spantbenen verbinden, zijn voor die tijd vrij normaal. Verschillende onderdelen van de kap waren blijkbaar al eerder gebruikt, wat aan de gaten en inkepingen in het hout kon worden vastgesteld. Eén gebint vertoont verspreide, niet samenhangende brandsporen, die het hergebruik van het hout van een (gedeeltelijk?) afgebrand pand uit een vroegere periode doen vermoeden. De vloer van deze zolder is aan de straatzijde op het einde van de 18e of begin van de 19e eeuw ongeveer 70 cm opgehoogd om het plafond van de daaronder liggende kamer te verhogen. Tegelijkertijd is toen de gevel verhoogd. De top van de gevel werd iets verbreed en afgewerkt met zogenaamd (boeren)vlechtwerk, loodrecht op de schuine kant van de topgevel in zaagtandverband gemetselde stenen. Deze manier van metselen zorgt er voor, dat er minder vocht in de gevel kan binnendringen.<br /> | ||
[[Bestand:RS 49 kap.jpg| | [[Bestand:RS 49 kap.jpg|350px|thumb|left|Rechtestraat 49: De eikenhouten kap met het samengesteld gebint.]] | ||
Volgens mededelingen van de eigenaar is een aantal jaren geleden tijdens een verbouwing op begane grond tussen dit pand en het buupand op nummer 51 nog een gedeelte van een vakwerkmuur aangetroffen. Dergelijke muren werden geconstrueerd door houten stijlen, regels en schoren op te vullen met vlechtwerk van tenen en leem. In dit geval waren de muren met schuin geplaatste bakstenen ingevuld. In het leem van deze vakwerkmuur is varkenshaar aangetroffen, wat bij het maken van vakwerkmuren niet ongebruikelijk was, omdat dat voor een grotere hechting zorgde. Volgens diezelfde eigenaar overspant een zeer forse (eiken?) balk van wel 50 cm op de begane grond de gehele breedte van het pand. Deze zogenaamde moerbalk, die volledig vermolmd zou zijn, is daarom tijdens die verbouwing door een stalen balk ondersteund maar niet verwijderd. Op basis van al deze feiten concludeert bouwhistoricus Jan van der Hoeve uit Utrecht, dat het pand is gebouwd in de tweede helft van de 16e eeuw. Het hergebruikte hout is dus mogelijk afkomstig van onderdelen van een kap, die na de stadsbrand van 1554 nog gedeeltelijk bruikbaar waren.<br /> | Volgens mededelingen van de eigenaar is een aantal jaren geleden tijdens een verbouwing op begane grond tussen dit pand en het buupand op nummer 51 nog een gedeelte van een vakwerkmuur aangetroffen. Dergelijke muren werden geconstrueerd door houten stijlen, regels en schoren op te vullen met vlechtwerk van tenen en leem. In dit geval waren de muren met schuin geplaatste bakstenen ingevuld. In het leem van deze vakwerkmuur is varkenshaar aangetroffen, wat bij het maken van vakwerkmuren niet ongebruikelijk was, omdat dat voor een grotere hechting zorgde. Volgens diezelfde eigenaar overspant een zeer forse (eiken?) balk van wel 50 cm op de begane grond de gehele breedte van het pand. Deze zogenaamde moerbalk, die volledig vermolmd zou zijn, is daarom tijdens die verbouwing door een stalen balk ondersteund maar niet verwijderd. Op basis van al deze feiten concludeert bouwhistoricus Jan van der Hoeve uit Utrecht, dat het pand is gebouwd in de tweede helft van de 16e eeuw. Het hergebruikte hout is dus mogelijk afkomstig van onderdelen van een kap, die na de stadsbrand van 1554 nog gedeeltelijk bruikbaar waren.<br /> | ||
Vooralsnog zijn er slechts weinig gegevens bekend over de eerste jaren na de bouwdatum. De eigenaar, die het pand | <br /> | ||
'''De Bewoningsgeschiedenis'''<br /> | |||
Elisabeth van Mierlo is tot haar overlijden in 1731 de eigenaresse van dit pand geweest. Aan de achterzijde, gelegen aan de Rosemarijnstraat (tegenwoordig is dit de Jan van Lieshoutstraat) stond een huisje, dat ook haar eigendom was. In december 1731 werd het pand aan de Rechtestraat, dat de huisnaam [[De Drie Kaessen]] had, verkocht aan juffrouw Catharina de Haen, die | |||
Het pand | Vooralsnog zijn er slechts weinig gegevens bekend over de eerste jaren na de bouwdatum. De eigenaar, die het pand circa 1570 in zijn bezit had, heette Arien de Keteler. Het pand had toen de naam De Ketel. Het buurpand op nummer 49 met de naam [[De Hen]] was op dat moment ook zijn eigendom.<br /> | ||
Jan van de Wiel werd failliet verklaard. Het pand werd echter niet in dit faillissement betrokken, omdat het nog eigendom was van zijn vrouw Dorothea. Zij liet het in januari 1837 via een openbare verkoping veilen.Twee zussen, de 'mejufvrouwen' Antonia en Maria Catharina van de Mortel werden de nieuwe eigenaressen. Beide dames werden winkeliersters in manufacturen genoemd en mogelijk was hun winkel in het pand aan de Rechtestraat gevestigd. Vermoedelijk woonde Maria Catharina in het pand, want Antonia woonde tot haar dood met haar echtgenoot in Oss.<br /> | Elisabeth van Mierlo is tot haar overlijden in 1731 de eigenaresse van dit pand geweest. Aan de achterzijde, gelegen aan de Rosemarijnstraat (tegenwoordig is dit de Jan van Lieshoutstraat) stond een huisje, dat ook haar eigendom was. In december 1731 werd het pand aan de Rechtestraat, dat toen de huisnaam [[De Drie Kaessen]] had, verkocht aan juffrouw Catharina de Haen, die twee maanden later trouwde met Amandus van Mierlo. Amandus overleed in 1769 en Catharina in 1777.<br /> | ||
Het pand De Drie Kaessen werd in april 1778 verkocht aan Godefridus (Govert) Keijsers, die ook het buurpand [[De Nieuwe Roos]] op nummer 51 in zijn bezit had. In 1782 werd meester schoenmaker Jan Maas de nieuwe eigenaar, nadat hij het pand al enige tijd gehuurd had. Maar dankzij een afspraak tussen Jan Maas en buurman Keijsers werd het pand in september 1783 verkocht aan Jan van Gansewinkel en Aldegondis Baekers. Na hun overlijden werd het pand in september 1824 via de erfenis toebedeeld aan hun dochter Dorothea (in een andere akte ook wel Theodora genoemd) van Gansewinkel, die winkelierster was. Een maand later trouwde zij met Johannes (Jan) van de Wiel. Jan was behalve winkelier ook nog koperslager en fabrikant in 'thee-fonteinen'. Het beroep van beiden laat vermoeden, dat hier in het begin van de 19e eeuw aan de straatzijde al een winkel gevestigd was.<br /> | |||
[[Bestand:RS49 en 51 achter.jpg|350px|thumb|right|Rechtestraat 51 links en Rechtestraat 49 rechts gezien aan de achterzijde.]]Jan van de Wiel werd failliet verklaard. Het pand werd echter niet in dit faillissement betrokken, omdat het nog eigendom was van zijn vrouw Dorothea. Zij liet het in januari 1837 via een openbare verkoping veilen.Twee zussen, de 'mejufvrouwen' Antonia en Maria Catharina van de Mortel werden de nieuwe eigenaressen. Beide dames werden winkeliersters in manufacturen genoemd en mogelijk was hun winkel in het pand aan de Rechtestraat gevestigd. Vermoedelijk woonde Maria Catharina in het pand, want Antonia woonde tot haar dood met haar echtgenoot in Oss.<br /> | |||
In augustus 1843 verdeelden de zussen hun gezamenlijke, onder andere uit de erfenis verkregen eigendommen, waarna Antonia de eigenaresse van het pand werd. Ze heeft daar niet lang van mogen genieten, want ze stierf al in april 1844. Haar bezittingen werden daarna verdeeld tussen haar zus en haar echtgenoot uit Oss. Zo kwam het pand in oktober 1844 in handen van haar zus Maria Catharina en haar man, de uit Lindern-Oldenburg in Duitsland afkomstige Wenzeslaus Grote.<br /> | In augustus 1843 verdeelden de zussen hun gezamenlijke, onder andere uit de erfenis verkregen eigendommen, waarna Antonia de eigenaresse van het pand werd. Ze heeft daar niet lang van mogen genieten, want ze stierf al in april 1844. Haar bezittingen werden daarna verdeeld tussen haar zus en haar echtgenoot uit Oss. Zo kwam het pand in oktober 1844 in handen van haar zus Maria Catharina en haar man, de uit Lindern-Oldenburg in Duitsland afkomstige Wenzeslaus Grote.<br /> | ||
Ook zij hebben mogelijk een manufacturenwinkel -de voorraden en de 'ellengoederen' werden in de verdeling betrokken- in dit pand gehad. De naam van Wenzeslaus Grote werd, als lid van het kerkbestuur, vermeld op een plaquette, die ter gelegenheid van de eerste steenlegging in 1861 in de Catharinakerk is ingemetseld. Vanaf 1864 werd ook de minderjarige dochter Anna Godefrida Catharina Grote als eigenaresse genoemd. Wenzeslaus overleed in 1871.<br /> | Ook zij hebben mogelijk een manufacturenwinkel -de voorraden en de 'ellengoederen' werden in de verdeling betrokken- in dit pand gehad. De naam van Wenzeslaus Grote werd, als lid van het kerkbestuur, vermeld op een plaquette, die ter gelegenheid van de eerste steenlegging in 1861 in de [[Sint-Catharinakerk]] is ingemetseld. Vanaf 1864 werd ook de minderjarige dochter Anna Godefrida Catharina Grote als eigenaresse genoemd. Wenzeslaus overleed in 1871.<br /> | ||
In augustus 1880 werd het pand, verkocht aan meester metselaar Johannes Franciscus Kluytmans. Zijn beroep kwamen wij herhaaldelijk in de archieven tegen en werd gebezigd in de plaats van wat wij tegenwoordig aannemer noemen. De huisnaam van het pand hebben we slechts één keer aangetroffen. In de koopakte van 1880 werd vermeld, dat het pand | In augustus 1880 werd het pand, verkocht aan meester metselaar Johannes Franciscus Kluytmans. Zijn beroep kwamen wij herhaaldelijk in de archieven tegen en werd gebezigd in de plaats van wat wij tegenwoordig aannemer noemen. De huisnaam van het pand hebben we slechts één keer aangetroffen. In de koopakte van 1880 werd vermeld, dat het pand De Meiereische Boerin werd genoemd.<br /> | ||
In de adressengids uit 1910 lazen we, dat hier de winkel in comestibles, chocolade en sigaren van de weduwe J.G. Wijn-Marinus te vinden was. Kluytmans, de eigenaar van het pand, heeft er vermoedelijk ook gewoond.<br /> | In de adressengids uit 1910 lazen we, dat hier de winkel in comestibles, chocolade en sigaren van de weduwe J.G. Wijn-Marinus te vinden was. Kluytmans, de eigenaar van het pand, heeft er vermoedelijk ook gewoond.<br /> | ||
In juli 1919 verkocht eigenaar Johannes Kluytmans het pand aan Petrus Adrianus Roos. In de notariële akte werd hij koopman genoemd. Het echtpaar Roos-van der Sommen had blijkens een advertentie in de krant van 1899 aan de Achterkerkstraat een winkel in suikerwerken en in 1901 werden beiden nog eens genoemd als eigenaars van een winkel in vis en suikerwerk, ditmaal in de Rozemarijnstraat. Petrus Roos had jarenlang zijn winkel en grossierderij in suikerwerken in de winkel aan de Rechtestraat en ook een haringinleggerij aan de Achterstraat. In het Eindhovens Dagblad van 9 april 1921 was een berichtje opgenomen over het huis en zijn bewoner: ''Bij de heer P. Roos - v.d. Somme werd dezer dagen een merkwaardige vondst gedaan. Bij het uitkappen van den kelder bemerkte men een urn, waarin zich nog beenderasch bevond. Na verder uitgraven ontdekte men ook nog Keulsche potten.''<br /> | In juli 1919 verkocht eigenaar Johannes Kluytmans het pand aan Petrus Adrianus Roos. In de notariële akte werd hij koopman genoemd. Het echtpaar Roos-van der Sommen had blijkens een advertentie in de krant van 1899 aan de Achterkerkstraat een winkel in suikerwerken en in 1901 werden beiden nog eens genoemd als eigenaars van een winkel in vis en suikerwerk, ditmaal in de Rozemarijnstraat. Petrus Roos had jarenlang zijn winkel en grossierderij in suikerwerken in de winkel aan de Rechtestraat en ook een haringinleggerij aan de Achterstraat. In het Eindhovens Dagblad van 9 april 1921 was een berichtje opgenomen over het huis en zijn bewoner: ''Bij de heer P. Roos - v.d. Somme werd dezer dagen een merkwaardige vondst gedaan. Bij het uitkappen van den kelder bemerkte men een urn, waarin zich nog beenderasch bevond. Na verder uitgraven ontdekte men ook nog Keulsche potten.''<br /> | ||
Op diverse foto's, zoals een uit 1925 en een tweede, die gemaakt is rond 1930, zien we de snoepwinkel van Propere Roos zoals de bijnaam destijds luidde, terug. De verkoop van vis was toen blijkbaar definitief gestaakt, want de reclame die gemaakt werd was uiterst sober: 'Van der Sommen', en 'Bensdorp's bonbons alhier verkrijgbaar'.<br /> | Op diverse foto's, zoals een uit 1925 en een tweede, die gemaakt is rond 1930, zien we de snoepwinkel van Propere Roos zoals de bijnaam destijds luidde, terug. De verkoop van vis was toen blijkbaar definitief gestaakt, want de reclame die gemaakt werd was uiterst sober: 'Van der Sommen', en 'Bensdorp's bonbons alhier verkrijgbaar'.<br /> | ||
In mei 1935 het werd pand openbaar verkocht. Het kwam toen in het bezit van de N.V. maatschappij De Vest tot Exploitatie van Onroerende Goederen uit Eindhoven. Deze N.V. liet volgens de aangetroffen bouwvergunningen in 1935 een nieuwe winkelpui plaatsen. De naam van die winkel is nog bekend, want in het bevolkingsregister werd melding gemaakt van een manufacturenwinkel met de naam De Blauwe Hand. Koopman Max Heymann was in 1936 en 1937 nog enige tijd de bewoner van het pand. Ook in 1937 werd een aanvraag voor een verbouwing van de winkelpui ingediend, waarschijnlijk omdat toen een nieuwe winkel in het pand werd gevestigd. Op een foto uit het gemeente-archief is de naam van de winkel in 1940 nog te lezen: The Corset Shop. Karel Vermeeren heeft in een van zijn boeken de gevel uit ongeveer 1940 ook afgebeeld. De ingangspartij op de begane grond was toen al tot een voor die tijd gebruikelijk winkelhuis gewijzigd. | In mei 1935 het werd pand openbaar verkocht. Het kwam toen in het bezit van de N.V. maatschappij De Vest tot Exploitatie van Onroerende Goederen uit Eindhoven. Deze N.V. liet volgens de aangetroffen bouwvergunningen in 1935 een nieuwe winkelpui plaatsen. De naam van die winkel is nog bekend, want in het bevolkingsregister werd melding gemaakt van een manufacturenwinkel met de naam De Blauwe Hand. Koopman Max Heymann was in 1936 en 1937 nog enige tijd de bewoner van het pand. Ook in 1937 werd een aanvraag voor een verbouwing van de winkelpui ingediend, waarschijnlijk omdat toen een nieuwe winkel in het pand werd gevestigd. Op een foto uit het gemeente-archief is de naam van de winkel in 1940 nog te lezen: The Corset Shop. Karel Vermeeren heeft in een van zijn boeken de gevel uit ongeveer 1940 ook afgebeeld. De ingangspartij op de begane grond was toen al tot een voor die tijd gebruikelijk winkelhuis gewijzigd.<br /> | ||
De misschien wel moeilijkste jaren uit zijn geschiedenis beleefde dit pand rond 1944. Foto's uit de oorlogsjaren laten vele kogelgaten in de wand van het pand zien, bovendien werd de voorgevel ontwricht door een hevig bombardement in 1944, waarbij onder andere ook de Sint-Catharinakerk zwaar werd beschadigd. In 1947 brak in het magazijn van de winkel brand uit. Het bedrijf dat er toen gevestigd was vroeg direct een bouwvergunning aan om de winkel te verbouwen en waar nodig te herstellen. Dat was meteen een mooie gelegenheid om de pui te veranderen. Op die pui verscheen links en rechts de reclametekst 'Succes'. Rond 1955 werd op de oude gevel pleisterwerk aangebracht en als versiering verscheen een aantal rechte en ronde lijnen.<br /> | De misschien wel moeilijkste jaren uit zijn geschiedenis beleefde dit pand rond 1944. Foto's uit de oorlogsjaren laten vele kogelgaten in de wand van het pand zien, bovendien werd de voorgevel ontwricht door een hevig bombardement in 1944, waarbij onder andere ook de [[Sint-Catharinakerk]] zwaar werd beschadigd. In 1947 brak in het magazijn van de winkel brand uit. Het bedrijf dat er toen gevestigd was vroeg direct een bouwvergunning aan om de winkel te verbouwen en waar nodig te herstellen. Dat was meteen een mooie gelegenheid om de pui te veranderen. Op die pui verscheen links en rechts de reclametekst 'Succes'. Rond 1955 werd op de oude gevel pleisterwerk aangebracht en als versiering verscheen een aantal rechte en ronde lijnen.<br /> | ||
In april 1959 werd het pand verkocht aan Antonius Henricus Cornelis Sengers, een koopman uit Helmond. Die verkocht het in februari 1960 door aan vertegenwoordiger Henri Willem Bertus Mulder en zijn echtgenote Gertruida Middelman uit Eindhoven. Mulder liet de winkelwoning direct verbouwen, waarbij de gevel ook werd betrokken. Zoals al eerder vermeld, verkeerde die in een zodanig slechte staat, dat eigenaar Mulder besloot de top van de gevel af te laten breken. Hij liet vervolgens met het oude materiaal een nieuwe topgevel bouwen, die met een houten schijngevel werd afgedekt. Van de pui uit 1958 is alleen de tegelrand nog bewaard gebleven.<br /> | In april 1959 werd het pand verkocht aan Antonius Henricus Cornelis Sengers, een koopman uit Helmond. Die verkocht het in februari 1960 door aan vertegenwoordiger Henri Willem Bertus Mulder en zijn echtgenote Gertruida Middelman uit Eindhoven. Mulder liet de winkelwoning direct verbouwen, waarbij de gevel ook werd betrokken. Zoals al eerder vermeld, verkeerde die in een zodanig slechte staat, dat eigenaar Mulder besloot de top van de gevel af te laten breken. Hij liet vervolgens met het oude materiaal een nieuwe topgevel bouwen, die met een houten schijngevel werd afgedekt. Van de pui uit 1958 is alleen de tegelrand nog bewaard gebleven.<br /> | ||
Regel 28: | Regel 30: | ||
Jos Hüsken 2013 | Jos Hüsken 2013 | ||
<br><br> | |||
<br><br> | |||
[[categorie:Zakelijk]] | [[categorie:Zakelijk]] |
Huidige versie van 22 mei 2024 om 17:12
De Ketel, De Drie Kaessen, De Meiereische Boerin, huisnamen van het pand aan de Rechtestraat 49
Het hierna beschreven pand is een van de oudste gebouwen in Eindhoven en is voor een groot deel nog volledig intact. Door zijn onopvallende uiterlijk was het nog niet eerder als een bijzonder pand opgevallen. Dankzij de resultaten van een uitgebreid bouwhistorisch onderzoek staat dit pand inmiddels op de gemeentelijke monumentenlijst.
Tijdens een bouwhistorische verkenning kwam de ouderdom van dit pand aan het licht, toen onder de pannen een vrijwel volledig intacte 16e-eeuwse houten kap te voorschijn kwam. De spanten en sporen zijn van eikenhout en ook de verschillende onderdelen zijn met houten pennen aan elkaar verbonden. Voor het verbinden van verschillende dragende houtdelen werd sporadisch gebruikgemaakt van gesmeed ijzer. De ijzeren nagels, die de korbeels met de spantbenen verbinden, zijn voor die tijd vrij normaal. Verschillende onderdelen van de kap waren blijkbaar al eerder gebruikt, wat aan de gaten en inkepingen in het hout kon worden vastgesteld. Eén gebint vertoont verspreide, niet samenhangende brandsporen, die het hergebruik van het hout van een (gedeeltelijk?) afgebrand pand uit een vroegere periode doen vermoeden. De vloer van deze zolder is aan de straatzijde op het einde van de 18e of begin van de 19e eeuw ongeveer 70 cm opgehoogd om het plafond van de daaronder liggende kamer te verhogen. Tegelijkertijd is toen de gevel verhoogd. De top van de gevel werd iets verbreed en afgewerkt met zogenaamd (boeren)vlechtwerk, loodrecht op de schuine kant van de topgevel in zaagtandverband gemetselde stenen. Deze manier van metselen zorgt er voor, dat er minder vocht in de gevel kan binnendringen.
Volgens mededelingen van de eigenaar is een aantal jaren geleden tijdens een verbouwing op begane grond tussen dit pand en het buupand op nummer 51 nog een gedeelte van een vakwerkmuur aangetroffen. Dergelijke muren werden geconstrueerd door houten stijlen, regels en schoren op te vullen met vlechtwerk van tenen en leem. In dit geval waren de muren met schuin geplaatste bakstenen ingevuld. In het leem van deze vakwerkmuur is varkenshaar aangetroffen, wat bij het maken van vakwerkmuren niet ongebruikelijk was, omdat dat voor een grotere hechting zorgde. Volgens diezelfde eigenaar overspant een zeer forse (eiken?) balk van wel 50 cm op de begane grond de gehele breedte van het pand. Deze zogenaamde moerbalk, die volledig vermolmd zou zijn, is daarom tijdens die verbouwing door een stalen balk ondersteund maar niet verwijderd. Op basis van al deze feiten concludeert bouwhistoricus Jan van der Hoeve uit Utrecht, dat het pand is gebouwd in de tweede helft van de 16e eeuw. Het hergebruikte hout is dus mogelijk afkomstig van onderdelen van een kap, die na de stadsbrand van 1554 nog gedeeltelijk bruikbaar waren.
De Bewoningsgeschiedenis
Vooralsnog zijn er slechts weinig gegevens bekend over de eerste jaren na de bouwdatum. De eigenaar, die het pand circa 1570 in zijn bezit had, heette Arien de Keteler. Het pand had toen de naam De Ketel. Het buurpand op nummer 49 met de naam De Hen was op dat moment ook zijn eigendom.
Elisabeth van Mierlo is tot haar overlijden in 1731 de eigenaresse van dit pand geweest. Aan de achterzijde, gelegen aan de Rosemarijnstraat (tegenwoordig is dit de Jan van Lieshoutstraat) stond een huisje, dat ook haar eigendom was. In december 1731 werd het pand aan de Rechtestraat, dat toen de huisnaam De Drie Kaessen had, verkocht aan juffrouw Catharina de Haen, die twee maanden later trouwde met Amandus van Mierlo. Amandus overleed in 1769 en Catharina in 1777.
Het pand De Drie Kaessen werd in april 1778 verkocht aan Godefridus (Govert) Keijsers, die ook het buurpand De Nieuwe Roos op nummer 51 in zijn bezit had. In 1782 werd meester schoenmaker Jan Maas de nieuwe eigenaar, nadat hij het pand al enige tijd gehuurd had. Maar dankzij een afspraak tussen Jan Maas en buurman Keijsers werd het pand in september 1783 verkocht aan Jan van Gansewinkel en Aldegondis Baekers. Na hun overlijden werd het pand in september 1824 via de erfenis toebedeeld aan hun dochter Dorothea (in een andere akte ook wel Theodora genoemd) van Gansewinkel, die winkelierster was. Een maand later trouwde zij met Johannes (Jan) van de Wiel. Jan was behalve winkelier ook nog koperslager en fabrikant in 'thee-fonteinen'. Het beroep van beiden laat vermoeden, dat hier in het begin van de 19e eeuw aan de straatzijde al een winkel gevestigd was.
Jan van de Wiel werd failliet verklaard. Het pand werd echter niet in dit faillissement betrokken, omdat het nog eigendom was van zijn vrouw Dorothea. Zij liet het in januari 1837 via een openbare verkoping veilen.Twee zussen, de 'mejufvrouwen' Antonia en Maria Catharina van de Mortel werden de nieuwe eigenaressen. Beide dames werden winkeliersters in manufacturen genoemd en mogelijk was hun winkel in het pand aan de Rechtestraat gevestigd. Vermoedelijk woonde Maria Catharina in het pand, want Antonia woonde tot haar dood met haar echtgenoot in Oss.
In augustus 1843 verdeelden de zussen hun gezamenlijke, onder andere uit de erfenis verkregen eigendommen, waarna Antonia de eigenaresse van het pand werd. Ze heeft daar niet lang van mogen genieten, want ze stierf al in april 1844. Haar bezittingen werden daarna verdeeld tussen haar zus en haar echtgenoot uit Oss. Zo kwam het pand in oktober 1844 in handen van haar zus Maria Catharina en haar man, de uit Lindern-Oldenburg in Duitsland afkomstige Wenzeslaus Grote.
Ook zij hebben mogelijk een manufacturenwinkel -de voorraden en de 'ellengoederen' werden in de verdeling betrokken- in dit pand gehad. De naam van Wenzeslaus Grote werd, als lid van het kerkbestuur, vermeld op een plaquette, die ter gelegenheid van de eerste steenlegging in 1861 in de Sint-Catharinakerk is ingemetseld. Vanaf 1864 werd ook de minderjarige dochter Anna Godefrida Catharina Grote als eigenaresse genoemd. Wenzeslaus overleed in 1871.
In augustus 1880 werd het pand, verkocht aan meester metselaar Johannes Franciscus Kluytmans. Zijn beroep kwamen wij herhaaldelijk in de archieven tegen en werd gebezigd in de plaats van wat wij tegenwoordig aannemer noemen. De huisnaam van het pand hebben we slechts één keer aangetroffen. In de koopakte van 1880 werd vermeld, dat het pand De Meiereische Boerin werd genoemd.
In de adressengids uit 1910 lazen we, dat hier de winkel in comestibles, chocolade en sigaren van de weduwe J.G. Wijn-Marinus te vinden was. Kluytmans, de eigenaar van het pand, heeft er vermoedelijk ook gewoond.
In juli 1919 verkocht eigenaar Johannes Kluytmans het pand aan Petrus Adrianus Roos. In de notariële akte werd hij koopman genoemd. Het echtpaar Roos-van der Sommen had blijkens een advertentie in de krant van 1899 aan de Achterkerkstraat een winkel in suikerwerken en in 1901 werden beiden nog eens genoemd als eigenaars van een winkel in vis en suikerwerk, ditmaal in de Rozemarijnstraat. Petrus Roos had jarenlang zijn winkel en grossierderij in suikerwerken in de winkel aan de Rechtestraat en ook een haringinleggerij aan de Achterstraat. In het Eindhovens Dagblad van 9 april 1921 was een berichtje opgenomen over het huis en zijn bewoner: Bij de heer P. Roos - v.d. Somme werd dezer dagen een merkwaardige vondst gedaan. Bij het uitkappen van den kelder bemerkte men een urn, waarin zich nog beenderasch bevond. Na verder uitgraven ontdekte men ook nog Keulsche potten.
Op diverse foto's, zoals een uit 1925 en een tweede, die gemaakt is rond 1930, zien we de snoepwinkel van Propere Roos zoals de bijnaam destijds luidde, terug. De verkoop van vis was toen blijkbaar definitief gestaakt, want de reclame die gemaakt werd was uiterst sober: 'Van der Sommen', en 'Bensdorp's bonbons alhier verkrijgbaar'.
In mei 1935 het werd pand openbaar verkocht. Het kwam toen in het bezit van de N.V. maatschappij De Vest tot Exploitatie van Onroerende Goederen uit Eindhoven. Deze N.V. liet volgens de aangetroffen bouwvergunningen in 1935 een nieuwe winkelpui plaatsen. De naam van die winkel is nog bekend, want in het bevolkingsregister werd melding gemaakt van een manufacturenwinkel met de naam De Blauwe Hand. Koopman Max Heymann was in 1936 en 1937 nog enige tijd de bewoner van het pand. Ook in 1937 werd een aanvraag voor een verbouwing van de winkelpui ingediend, waarschijnlijk omdat toen een nieuwe winkel in het pand werd gevestigd. Op een foto uit het gemeente-archief is de naam van de winkel in 1940 nog te lezen: The Corset Shop. Karel Vermeeren heeft in een van zijn boeken de gevel uit ongeveer 1940 ook afgebeeld. De ingangspartij op de begane grond was toen al tot een voor die tijd gebruikelijk winkelhuis gewijzigd.
De misschien wel moeilijkste jaren uit zijn geschiedenis beleefde dit pand rond 1944. Foto's uit de oorlogsjaren laten vele kogelgaten in de wand van het pand zien, bovendien werd de voorgevel ontwricht door een hevig bombardement in 1944, waarbij onder andere ook de Sint-Catharinakerk zwaar werd beschadigd. In 1947 brak in het magazijn van de winkel brand uit. Het bedrijf dat er toen gevestigd was vroeg direct een bouwvergunning aan om de winkel te verbouwen en waar nodig te herstellen. Dat was meteen een mooie gelegenheid om de pui te veranderen. Op die pui verscheen links en rechts de reclametekst 'Succes'. Rond 1955 werd op de oude gevel pleisterwerk aangebracht en als versiering verscheen een aantal rechte en ronde lijnen.
In april 1959 werd het pand verkocht aan Antonius Henricus Cornelis Sengers, een koopman uit Helmond. Die verkocht het in februari 1960 door aan vertegenwoordiger Henri Willem Bertus Mulder en zijn echtgenote Gertruida Middelman uit Eindhoven. Mulder liet de winkelwoning direct verbouwen, waarbij de gevel ook werd betrokken. Zoals al eerder vermeld, verkeerde die in een zodanig slechte staat, dat eigenaar Mulder besloot de top van de gevel af te laten breken. Hij liet vervolgens met het oude materiaal een nieuwe topgevel bouwen, die met een houten schijngevel werd afgedekt. Van de pui uit 1958 is alleen de tegelrand nog bewaard gebleven.
In 1963 liet Mulder enkele muren uitbreken om zodoende meer winkelruimte te krijgen. Tot 1993 was de baby- en kleuterspecialiteitenwinkel H. Mulder-Middelman BV nog steeds op dit adres gevestigd, en op een foto uit 1995 zien we dat de naam van de winkel toen inmiddels was gewijzigd in 'De Woonstee'. Tot april 2000 vonden we hier Lindessa, een winkel in lingerie en beenmode. Daarna werd hier de winkel van Livera geopend. Dat is een winkel, die evenals de voorganger, in lingerie gespecialiseerd is.
Bron: Hüsken Jos en Bauke, Eindhovens verborgen verleden, Zaltbommel 2006
Jos Hüsken 2013