Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.
De brandweer in Eindhoven tot 1920: verschil tussen versies
Geen bewerkingssamenvatting |
Geen bewerkingssamenvatting |
||
Regel 10: | Regel 10: | ||
In 1698 werd door het stadsbestuur gesproken over de aanschaf van een koperen slangenbrandspuit met toebehoren. Die werd dan ook in 1705 of 1706 daadwerkelijk in Amsterdam bij de Jan van der Heyden & Zoon gekocht voor 414 gulden. Naast het stadhuis aan de Rechtestraat werd daarvoor een lokaaltje verbouwd tot brandspuithuisje.<br> | In 1698 werd door het stadsbestuur gesproken over de aanschaf van een koperen slangenbrandspuit met toebehoren. Die werd dan ook in 1705 of 1706 daadwerkelijk in Amsterdam bij de Jan van der Heyden & Zoon gekocht voor 414 gulden. Naast het stadhuis aan de Rechtestraat werd daarvoor een lokaaltje verbouwd tot brandspuithuisje.<br> | ||
[[bestand: Brandweer1930a.jpg|thumb|left|400px|Een demonstratie van de Eindhovense Brandweer, toen nog gevestigd aan de Paradijslaan. Afbeelding afkomstig uit de Eindhovensche Illustratie van 2 mei 1930]] | [[bestand: Brandweer1930a.jpg|thumb|left|400px|Een demonstratie van de Eindhovense Brandweer, toen nog gevestigd aan de Paradijslaan. Afbeelding afkomstig uit de Eindhovensche Illustratie van 2 mei 1930]] | ||
[[bestand: | [[bestand: Brandweer 1930b.jpg|thumb|right|400px|Een demonstratie van de Eindhovense Brandweer, toen nog gevestigd aan de Paradijslaan. Afbeelding afkomstig uit de Eindhovensche Illustratie van 2 mei 1930]] | ||
In 1719 weden vier brandmeesters aangesteld, die als teken van hun bevoegdheid een brandmeesterstok droegen, waarop het wapen van de stad was bevestigd. In de loop van de achttiende eeuw werden nog enkele brandspuiten aangekocht, vervaardigd door onder anderen de uit Achel afkomstige Eindhovenaar Jacobus Pijpers, die als zeer vakkundig brandspuitmaker te boek stond.<br> | In 1719 weden vier brandmeesters aangesteld, die als teken van hun bevoegdheid een brandmeesterstok droegen, waarop het wapen van de stad was bevestigd. In de loop van de achttiende eeuw werden nog enkele brandspuiten aangekocht, vervaardigd door onder anderen de uit Achel afkomstige Eindhovenaar Jacobus Pijpers, die als zeer vakkundig brandspuitmaker te boek stond.<br> | ||
De Eindhovense Sint-Barbaragilde heeft kort voor 1798 de verantwoordelijkheid voor de brandweer gekregen. Die taak was al in 1789 in handen van het Sint-Barbaragilde.<br> | De Eindhovense Sint-Barbaragilde heeft kort voor 1798 de verantwoordelijkheid voor de brandweer gekregen. Die taak was al in 1789 in handen van het Sint-Barbaragilde.<br> | ||
Regel 21: | Regel 21: | ||
Jos Hüsken 2019<br> | Jos Hüsken 2019<br> | ||
'''Bronnen:''' | '''Bronnen:'''<br> | ||
J.TH.M. Melssen, De Ridderlijke Gilde van Sint Sebastiaan te Eindhoven 1483-1983, Eindhoven 1982. 73-84<br> | J.TH.M. Melssen, De Ridderlijke Gilde van Sint Sebastiaan te Eindhoven 1483-1983, Eindhoven 1982. 73-84<br> | ||
P.F.G.H. Snellen en J.H.A.M. Pero, De Brandweer van de Lichtstad, Grave 1992<br> | P.F.G.H. Snellen en J.H.A.M. Pero, De Brandweer van de Lichtstad, Grave 1992<br> | ||
[[categorie:Zakelijk]] | [[categorie:Zakelijk]] | ||
[[categorie:Overheid]] | [[categorie:Overheid]] |
Versie van 26 feb 2019 20:45
De Eindhovense brandweer tot 1920
In een heel ver verleden zal de mens het als een zegen hebben ervaren, om vuur te kunnen maken als dat nodig was. Voor warmte in de wintermaanden en warm voedsel als dat zo uitkwam. De verwondingen en de vernielingen, die het vuur kon aanrichten, zijn natuurlijk even lang bekend.
Vooral de bestrijding van het vuur in de bebouwde omgeving had een hoge prioriteit. De georganiseerde brandweer, hoe primitief ook, zal altijd een belangrijke plaats in de stedelijke organisatie hebben ingenomen.
De oudste vorm van de georganiseerde brandweer bestond in een in alle haast opgetrommelde keten van mensen, die een vuurhaard moest bestrijden met emmers water, die uit een gracht, rivier of beekje werden geschept.
In Eindhoven zal dat tot aan het begin van de achttiende eeuw, maar daarna ook nog, veelvuldig het geval geweest zijn.
Bekend zijn enkele grote rampen, zoals de inname van de stad op Palmzondag 1486 door de Arembergers, de bondgenoten van onze aartsvijand Gelre. Ze plunderden de stad en staken de hoofdzakelijk houten woningen in brand.
In 1554 werd de stad getroffen door een grote uitslaande brand, die in een mum van tijd grote delen van de stad in de as legde. Dat was voor Willem van Oranje reden om enkele belangrijke voorschriften uit te vaardigen. Huizen moesten in het vervolg met lei worden bedekt, en niet meer met stro. De straten kregen een rooilijn, de plaatsen van de huizen moesten zich voegen naar de loop van de straten. Die straten werden waar nodig ook verbreed. Het resultaat hiervan is op de kaart van Jacob van Deventer uit circa 1560 goed zichtbaar.
In het westelijk deel van de stad werden enkele grachtjes gegraven tussen de tuinen van huizen aan de Rechtestraat en het Stratumseind tot aan de stadsgracht bij de Bergen.
In 1698 werd door het stadsbestuur gesproken over de aanschaf van een koperen slangenbrandspuit met toebehoren. Die werd dan ook in 1705 of 1706 daadwerkelijk in Amsterdam bij de Jan van der Heyden & Zoon gekocht voor 414 gulden. Naast het stadhuis aan de Rechtestraat werd daarvoor een lokaaltje verbouwd tot brandspuithuisje.
In 1719 weden vier brandmeesters aangesteld, die als teken van hun bevoegdheid een brandmeesterstok droegen, waarop het wapen van de stad was bevestigd. In de loop van de achttiende eeuw werden nog enkele brandspuiten aangekocht, vervaardigd door onder anderen de uit Achel afkomstige Eindhovenaar Jacobus Pijpers, die als zeer vakkundig brandspuitmaker te boek stond.
De Eindhovense Sint-Barbaragilde heeft kort voor 1798 de verantwoordelijkheid voor de brandweer gekregen. Die taak was al in 1789 in handen van het Sint-Barbaragilde.
De brandweertaken werden vanaf 1822 overgenomen door een dienst van brandmeesters. Het gilde van St. Sebastiaan bediende nog één van de brandspuiten. Volgens een inventarisatie waren er in 1827 twee grote brandspuiten aanwezig, die in staat waren om alle punten in de stad te kunnen bereiken. In 1836 werd er een brandweercorps opgericht, dat bestond uit vrijwilligers. Er was in die tijd een brandspuithuisje op de Markt geplaatst voor de kleine brandspuit en op het kerkhof bij de kerk was de grote brandspuit in een brandspuithuisje geplaatst. In 1883 zijn weer nieuwe brandspuiten aangekocht. Een ervan werd in de wacht onder het stadhuis geplaatst.
Nadat in 1893 een verplichte deelname van 6 jaren aan het brandweerkorps van de stad voor alle mannelijke inwoners van Eindhoven verplicht was gesteld (met de mogelijkheid om een plaatsvervanger aan te wijzen of om de verplichting af te kopen), werd in 1905 door het gemeentebestuur besloten om de brandweerlieden een financiële vergoeding te betalen.
In 1905 heeft men het complex van de marechausseekazerne aan de Grote Berg en Paradijlaan gesplitst, waarbij het garagegebouw aan de Paradijslaan in gebruik wordt genomen door de gemeentelijke Brandweer.
Het vrijwillige brandweercorps werd in 1912, na een nieuwe verordening op de brandweer, eervol ontslagen en vervangen door een nieuw brandweercorps van twee brandmeesters en tien brandweerlieden onder leiding van Camille van de Harten.
Toen de plannen voor de annexatie van de buurgemeenten met de stad Eindhoven in een vergevorderd stadium waren, werd alvast besloten om de brandweer te reorganiseren. Verspreid over het hele grondgebied van Groot-Eindhoven dienden 10 brandweerkringen met hun eigen spuithuisjes te worden ingericht. En de stad ging ook met zijn tijd mee: er zou een automobielbrandspuit worden aangeschaft.
Jos Hüsken 2019
Bronnen:
J.TH.M. Melssen, De Ridderlijke Gilde van Sint Sebastiaan te Eindhoven 1483-1983, Eindhoven 1982. 73-84
P.F.G.H. Snellen en J.H.A.M. Pero, De Brandweer van de Lichtstad, Grave 1992