Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.
Kortonjo: verschil tussen versies
Geen bewerkingssamenvatting |
Geen bewerkingssamenvatting |
||
Regel 1: | Regel 1: | ||
<big>'''Buitenhuis KOTONJO'''</big><br /> | <big>'''Buitenhuis KOTONJO'''</big><br /> | ||
[[bestand:Kortonjo.jpg|thumb|500px|right|De entree van de villa Kortonjo aan de Aalsterweg.]] | |||
'''Inleiding.'''<br /> | '''Inleiding.'''<br /> | ||
In het jaar 1560 tekende de bekende cartograaf Jacob van Deventer een kaart van Eindhoven. Op die kaart is ook een groot deel van Stratum te zien; het is de oudste kaart die we van het dorp hebben. De bebouwing lag in 1560 voor een groot deel langs de huidige Stratumsedijk, de Leenderweg en het eerste deel van de Geldropseweg en verder stonden er wat huizen rond het begin van de Heezerweg. Aan de Gasthuisstraat stond de kerk.<br /> | In het jaar 1560 tekende de bekende cartograaf Jacob van Deventer een kaart van Eindhoven. Op die kaart is ook een groot deel van Stratum te zien; het is de oudste kaart die we van het dorp hebben. De bebouwing lag in 1560 voor een groot deel langs de huidige Stratumsedijk, de Leenderweg en het eerste deel van de Geldropseweg en verder stonden er wat huizen rond het begin van de Heezerweg. Aan de Gasthuisstraat stond de kerk.<br /> |
Versie van 8 sep 2014 14:07
Buitenhuis KOTONJO
Inleiding.
In het jaar 1560 tekende de bekende cartograaf Jacob van Deventer een kaart van Eindhoven. Op die kaart is ook een groot deel van Stratum te zien; het is de oudste kaart die we van het dorp hebben. De bebouwing lag in 1560 voor een groot deel langs de huidige Stratumsedijk, de Leenderweg en het eerste deel van de Geldropseweg en verder stonden er wat huizen rond het begin van de Heezerweg. Aan de Gasthuisstraat stond de kerk.
Op de kaart is wel een groot deel van de huizen te zien, maar er blijkt niet uit hoe het dorp er verder uitzag. Er zijn echter meer bronnen; daardoor weten we, dat in het noorden van het dorp de akkers lagen en de weilanden en in het zuiden de woeste gronden die gemeenschappelijk eigen- dom waren van Eindhoven en Stratum en die zich uitstrekten tot Aalst en de heerlijkheid Heeze, Leende, Zesgehuchten. Die gemene (=gemeenschappelijke) gronden zijn op de kaart niet te zien, want het zuidelijk deel van het dorp heeft Jacob van Deventer niet meer getekend. Daardoor staat niet vast of er in zijn tijd al een boerderij stond in de buurt van de Roosten, op de plaats waar nu aan de Aalsterweg het buitengoed Kortonjo ligt.
In 1389 had hertogin Johanna van Brabant de burgers van Eindhoven toegestaan een deel van de gemene gronden te verkopen om zo het geld te verkrijgen dat nodig was om de stad te versterken. Uit de hertogelijke cijnsregisters blijkt, dat ook na 1389 nog woeste grond is uitgegeven Tot 1460 schijnen daar geen gronden bij te zijn geweest die in de Roosten lagen, of zoals met toen zei 'in die Roest', maar in de volgende tien jaar werd die achterstand ingelopen. 'In die Roest' werden 5% bunder grond uitgegeven, 'achter die Roest' 45 bunder en 142½ roeden en ter plaatse 'Roestvenne' 10 bunder en 100 roeden, waarna in de jaren zeventig nog enkele kleine lapjes volgden.
Van de grond die in de jaren zestig werd uitgegeven, was een deel in bezit gekomen van Michiel Hendrik Michiels, een inwoner van Eindhoven, die eigenlijk Fykens heette. In 1469 werd grond in de Roosten verkocht die grensde aan het erf van onze Michiel. Blijkbaar was die overgegaan tot ontginning van een deel van zijn grond. Zijn zoon Hendrik Michiels wist later ter plaatse nog 14½ bunder grond te verwerven.
De oudste gegevens.
De hoeve van Michiel Hendrik Michiels zou het prille begin kunnen zijn geweest van wat nu aan de Aalsterweg het buitengoed Kortonjo is. Vast staat dat echter niet. Daarom begint dit verhaal pas in het jaar 1650, als in een akte in het schepenprotocol sprake is van een heiveld tussen de Heyhoeve (nu Eikenburg) en de hoeve van de heer van Eckart. Want van deze laatste hoeve staat wél vast dat ze een voorloper van Kortonjo is geweest. De heerlijkheid Eckart was in 1650 in bezit van Maria Hovelmans, de weduwe van Joost van Hedickhuizen. In 1656 werd haar schoonzoon Hendrik van Vlierden met de heerlijkheid beleend en die werd daardoor ook eigenaar van de Stratumse hoeve. Hendrik overleed voor 30 januari 1685. Het boerenbedrijf werd toen omschreven als 'seeckere hoeve landts tot Strathum gelegen, genaamd de Nieuw Hoeff, bestaande in huys, schuer, stallingen enz., hoff, boomgaert, groes en teullanden.
In 1685 werd het bedrijf door Hendriks zoon Carel voor vier jaar verpacht aan Claess Janssen, zoon van Jan Anthonissen voor een jaarlijkse pacht van 45 gulden. Voordien was de hoeve bewoond geweest door Jan Anthonissen zelf, want zijn kinderen betaalden bij die gelegenheid tegelijk de nog achterstallige pachtgelden. Uit het feit dat de boerderij Nieuwe Hoeff werd genoemd mogen we niet afleiden dat de boerderij in 1685 nog (betrekkelijk) nieuw was, want drie jaar later bleek het pand zo vervallen te zijn, ja zelfs deels ingestort, dat tenminste 400 gulden nodig waren om het op te knappen.
Daarmee waren de eigenaars er echter nog niet, want de hoeve bleek te weinig ruimte te bieden om er én het vee te stallen en tegelijk de oogst te bergen. Daarom moest er een schuur bij worden gebouwd, die nog eens 150 gulden kostte. Na de kinderen van Hendrik van Vlierden kwam de boerderij door erfenis in bezit van Jenno van Soumange, die ook wel Jenno Vlierden werd genoemd. Haar relatie tot de familie Van Vlierden is onduidelijk, maar we weten, dat zij de hoeve in 1714 na de dood van Richard van Vlierden door erfenis in haar bezit heeft gekregen. In 1724 droeg haar zoon en erfgenaam Willem Vlierden de helft van het eigendomsrecht op de 'welgelegen hoeve' in de Roosten over aan Johan Verstegen. Het complex bestond toen uit een huis met hof, aangelag, schuur, schop, stalling enz. Het complex had een oppervlakte van twee lopenzaad (er gingen zes lopenzaad in een hectare). Tegelijk kocht Verstegen van Willem Vlierden nog enkele percelen grond.
Marie, de dochter van van Jenno van Soumange, had van haar moeder de andere helft van de eigendomsrechten op de hoeve geërfd. Zij was getrouwd met Mattijs van de Silver. In 1731 verkocht deze haar rechten aan de welgestelde Eindhovense koopman Nicolaas van Mierlo. Het complex was toen 33 lopenzaad groot. Drie jaar later kocht Van Mierlo van de kinderen van het echtpaar Jan Verstegen en Geertruid Sijnen ook de andere helft.
Van Mierlo overleed in 1744. Een jaar later werd de nalatenschap door zijn kinderen verdeeld. Het complex in Stratum werd opnieuw in twee stukken verdeeld. Een deel kreeg dochter Bello, maar de hoeve en een groot deel van het land gingen naar zoon Jan en dochter Anna. Deze laatste was getrouwd met apotheker Martinus van der Vliet.
Een van Jan van Mierlo's kinderen heette Barbara. In 1771 trouwde zij met de Eindhovense koopman Petrus van Dijck. Hetzelfde jaar erfde Petrus de rechten van zijn schoonvader op de Nieuwe Hoef. Het goed bestond toen uit een huis met aangelag, in het geheel 2 lopenzaad groot en nog een groot aantal percelen grond met in totaal een oppervlakte van 78 lopenzaad. Een jaar later kocht Petrus van Martinus van Vliet ook diens rechten op het goed. De Nieuwe Hoef was weer in één hand.
Petrus van Dijck was ondernemend man en hij stelde zich dan ook niet tevreden met het eigendom van de Nieuwe Hoef. In 1777 kocht hij er van de inwoners van Eindhoven en Stratum nog een stuk heide bij, dat 24 lopen en 18 roeden groot was en zich uitstrekte van zijn boerderij tot de 'gemene weg of Postdijk naar Aalst'. De verkoop was aan een aantal condities gebonden. Het perceel moest worden afgebakend en langs het terrein moesten 'bekwaame wegen' worden gelaten. Het geheel werd door een landmeter opgemeten. Van Dijck moest voor elke lopen grond vier gulden betalen, de helft aan de stad Eindhoven en de andere helft aan Stratum. De helft van de totale som moest hij binnen drie maanden voldoen en de andere helft binnen zes jaar, maar tegenover deze soepele betalingsregeling stond de verplichting om de helft van de heide binnen zes jaar en de andere helft binnen twaalf jaar te ontginnen.
De Nieuwe Hoef zal aanvankelijk moeilijk bereikbaar zijn geweest. Van een Aalsterweg is pas veel later sprake. Deze straat maakte deel uit van de 'Steenweg van 's-Hertogenbosch naar Luik', waarvoor in 1741 de eerste spade in de grond ging. Maar het zou daarna nog lang duren voordat de bewoners van De Nieuwe Hoef er gebruik van konden maken, want pas in 1818 kwam als laatste het traject Stratum-Borkel gereed. Intussen was toen wel een andere weg tussen Stratum en Aalst aangelegd, nl. de huidige Roostenlaan, die de Postdijk werd genoemd, omdat de postkoets van Den Bosch naar Maastricht er gebruik van maakte. De grond die Petrus van Dijck in 1777 kocht grensde aan deze weg.
Tussen 1772 en 1791 heeft Petrus op zijn complex, dat hij omdoopte in De Roosten, een nieuw huis laten bouwen. Zowel het oude als het nieuwe huis werd in 1791 en 1792 omschreven als huis, stal en schuur. Het nieuwe huis stond in beide laatstgenoemde jaren leeg. In 1791 schijnt P. van Dijck zelf in het oude huis te hebben gewoond, een jaar later woonde er Francis Verleysdonk. Op een kaart die in 1785 werd getekend in verband met de aanleg van de Aalsterweg, is het complex van Van Dijck afgebeeld. Duidelijk zijn er twee gebouwen op te onderscheiden en ook tenminste een deel van de later aanwezige gracht lijkt er dan al te zijn. Het is niet duidelijk, of op de kaart het nieuwe huis al staat afgebeeld. Ik vermoed van niet. In 1688 was immers sprake van het bouwen van een schuur bij de boerderij en het lijkt niet onwaarschijnlijk, dat één van de afgebeelde gebouwen die schuur is. Het nieuwe huis is dan pas na 1785 opgetrokken. Dat er in die periode bouwactiviteiten zijn geweest blijkt uit de kadasterkaart van 1832, waarop onder meer tussen de twee genoemde gebouwen nog een verbindingsgebouw is afgebeeld. Overigens zou de aanwezigheid van een gracht in 1785 er op kunnen duiden, dat er toen op De Roosten al een buitenverblijf, of 'tuin van plezier' lag.
De familie Janssen.
In 1801 verkocht Van Dijck zijn boerderij aan Wouter de Kooning, die het bezit een jaar later doorverkocht aan de welgestelde Eindhovense koopman Antony Janssen. Dat deze tot de aanzienlijke Eindhovenaren behoorde, blijkt uit het verhaal dat hij in 1809 in zijn woonhuis een receptie had aangeboden voor koning Lodewijk Napoleon, bij gelegenheid van diens bezoek aan de stad. In 1811 had Antony Janssen een landbouwbedrijf dat De Roosten werd genoemd, voor ƒ 200,- verpacht aan Thomas van de Ven. Het bedrijf was 40 lopen groot. Janssen bezat in het Stratumse nog een tweede bedrijf met 34 lopen grond. Dit is vermoedelijk gevestigd geweest in het nieuwe huis dat Petrus van Dijck gebouwd had. A. Janssen overleed in 1818, maar het lijkt erop, dat het complex al daarvoor in bezit was van zijn zoon Theodorus Norbertus Janssen. In 1824 bezat die op De Roosten een boerenbedrijf met 12 ha grond. Het is niet duidelijk of dit hetzelfde bedrijf is geweest dat eerder door Th. van de Ven werd geëxploiteerd of dat de twee bedrijven op dat tijdstip waren samengevoegd. De oppervlakte aan grond doet het laatste vermoeden.
In 1832 werd in Nederland het kadaster ingevoerd. In verband daarmee werd elke gemeente in kaart gebracht en elk perceel geregistreerd. Op een van de Stratumse kaarten staat het complex De Roosten afgebeeld. Tussen twee wegen die vanaf de Aalsterweg in de richting van de Roostenlaan liepen lag aan de weg een tuin die begrensd werd door één van de zijden van een U-vormig gebouw, dat uit vier delen bestond. Twee daarvan waren boerderijen en de derde was een kleine woning. De vierde tenslotte was bedoeld als zomerverblijf voor de eigenaar; dit lag op de hoek van een omgrachte tuin. Zowel de twee wegen als de tuinen en de gracht bestaan nog steeds. Om het gebouwencomplex en de tuinen lagen in 1832 bouw- en weilanden en percelen mastbos en hakhout, in het geheel ongeveer 40 ha. Ter vergelijking: heel Stratum was toen 805 ha groot. Of Th.N. Janssen veel op zijn buitengoed heeft verbleven valt intussen te betwijfelen, want hij woonde in Antwerpen.
De Roosten wordt definitief verdeeld
Th.N. Janssen overleed in 1851 in Weert. Zijn uitgestrekte goederenbezit in Zesgehuchten (Riel) , Stratum, Gestel en Eindhoven werd hetzelfde jaar door zijn broers en zijn neven en nichten verkocht. De Roosten en omgeving werd in 25 kavels opgesplitst. Het eerste kavel bestond uit het 'heerenhuis' met stal, koetshuis en erf, de tuin met de gracht eromheen en de helft van de weg erlangs en een perceel opgaand geboomte aan de overzijde van de Aalsterweg, op de plaats waar het bejaardenhuis Kortonjo staat. Samen met nog een perceel hakhout en opgaand geboomte kwam het voor ƒ 1740,- in bezit van de Eindhovense kassier Antonius van Moll.
Een tweede kavel bestond uit een compleet agrarisch bedrijf met boerderij, stal, schuur, erf en tuin, bouw- en weilanden en percelen hakhout, tesamen ongeveer 8 ha. Het was voor ƒ 172,- verpacht aan de weduwe van Jan van Oirschot. Samen met zeven andere kavels viel het voor ƒ 8.695,- toe aan Willem van Rekum, die overigens een van de percelen had gekocht in opdracht van zijn nieuwe buurman, Jhr. M.A.J. van der Beken Pasteel, de president van de Eindhovense rechtbank, die de naburige Heihoeve (Eikenburg) bewoonde.
Een derde kavel bestond uit het tweede agrarisch bedrijf dat in het U-vormige gebouw was gevestigd en waarbij ruim 9 ha grond hoorde. Het bedrijf was op dat tijdstip verpacht aan Abraham van der Velden. Ook de kleine woning op de kop van het gebouw behoorde tot dit kavel; deze was voor ƒ 19- verhuurd aan Willem Freën. Samen met nog een perceel hakhout en een perceel uitgeroeide mast kwam het geheel voor ƒ 5.570,- in bezit van de Eindhovense koopman Wenselaus Grote.
Van De Roosten naar Kortonjo.
Het deel dat A. van Moll had gekocht, kwam na zijn dood in 1887 in bezit van zijn schoonzoon, Josephus Johannes Fens, die in Eindhoven notaris was. In 1907 liet deze het oude herenhuis slopen en naar ontwerp van de Eindhovense architect G. Geenen een nieuw buitenhuis optrekken met een koetshuis en een bediendewoning.
Wat W. van Rekum met zijn aankoop heeft voor gehad is niet duidelijk. Van Rekum was afkomstig uit Dordrecht en bewoonde met zijn moeder het huis De Burgh aan de Geldropseweg. In 1851 werd hij tot raadslid en wethouder gekozen. Een jaar later volgde hij W. Spoor op als burgemeester van Stratum. Blijkbaar heeft hij in 1876 zijn boerderij verbouwd, want het oude kadastrale nummer B 180 werd toen gesplitst in B 1188 en 1189. Het eerste werd daarna omschreven als huis, stal schuur en erf en het tweede als huis. In 1884 verkocht Van Rekum zijn goederen op De Roosten aan de landbouwer Hermanus de Win uit Maarheeze. Deze liet drie jaar later de oude gebouwen slopen, nadat hij aan de overzijde van de zandweg een nieuwe boerderij had gebouwd, die er nu nog staat. In 1895 keerde H. de Win weer naar Maarheeze terug. Aanvankelijk verpachtte hij zijn boerderij daarna, maar in 1910 besloot hij tot verkoop. Pachter Hendricus van Heugten, die er toen al tien jaar woonde, kreeg de eerste keus, maar besloot niet op het aanbod in te gaan. Daarop kocht notaris J.J. Fens het bedrijf. H. van Heugten bleef pachter.
Fens deed er alles aan om het uiterlijk van zijn buiten allure te geven; veel bouwheren in het hedendaagse Eindhoven zouden nog heel wat van hem kunnen leren. H. van Heugten, een van de zoons van de pachter uit 1900, vertel- de me, dat Fens de boerderij al spoedig liet verbouwen. Het zadeldak werd veranderd in een schilddak, dat werd gedekt met geglazuurde pannen zoals er ook op het huis lagen. Het bovenste deel van het dak werd met stro afgedekt. De rechte staldeur-openingen werden veranderd in openingen met rondbogen waarin nieuwe deuren kwamen te hangen. De oude rechte staldeuren lagen voorgheen op de zolder boven de oude koeienstal!
Fens wist volop van zijn buiten te genieten. W. van Heugten herinnert zich nog, dat hij in de zomermaanden elke week naar zijn buiten kwam. Kort voordat hij er arriveerde claxoneerde hij luid om zijn personeel te waarschuwen dat de garagedeuren moesten worden opengezet!
Zoals we zagen was in 1851 ook een deel van het gebouwencomplex gekocht door de Eindhovense koopman Wenselaus Grote. Na diens dood in 1871 bleef dit deel in bezit van zijn echtgenoot en zijn dochter. Vermoedelijk in 1888 heeft de weduwe Grote haar deel van het gebouw laten verbouwen of wellicht zelfs geheel opnieuw laten optrekken. In juni van dat jaar werden stenen en ander sloopmateriaal van het oude gebouw in het openbaar verkocht.
De dochter van Grote trouwde in 1893 met de Gestelse linnenfabrikant Julius G. M. Kerssemakers. In 1911 liet deze door de Stratumse architect P. van Heugten een nieuwe boerderij ontwerpen, die even verder aan de Aalsterweg verrees en eveneens De Roosten werd genoemd. In 1917 zou Kerssemakers de nieuwe De Roosten met de bijbehorende gronden verkopen aan de N.V. Kweekerijen Maple Farm in Oudenbosch. Veel lezers zullen de boerderij die vroeger op de hoek van de Floralaan stond daarom beter kennen als de Maple Farm. In 1921 verkocht de kwekerij de boerderij met de bijbehorende ruim 56 ha grond aan de gemeente Eindhoven, die een deel van de grond dacht nodig te hebben voor de aanleg van een ceintuurbaan, waarvan alleen de Floralaan is gereedgekomen. De rest van de grond wilde de gemeente in latere jaren benutten voor de woningbouw. Ook dit laatste plan is niet helemaal uitgevoerd, want een deel is gebruikt voor de bouw van het St.-Josephziekenhuis.
Nadat de nieuwe boerderij De Roosten was gereedgekomen, heeft G. Kerssemakers vermoedelijk het oude bedrijfsgebouw met de tuin tussen de boerderij en de weg en zijn deel van de oprijlaan aan J. Fens verkocht. Deze heeft het gebouw dan in 1913 laten slopen, waardoor hij vanuit zijn huis een vrij uitzicht op de straat kreeg. Het is echter niet geheel onmogelijk, dat Kerssemakers zelfs de gebouwen nog heeft gesloopt en daarna de grond aan Fens heeft verkocht.
Fens noemde zijn inmiddels ruim 20 ha grote, schilderachtige landgoed KORTONJO, naar zijn vrouw Cor, zijn zoon Ton en zichzelf. Hij zette de toegangswegen en de toegangen tot de weilanden af met gele draaibomen, waarop hij met terechte trots de naam van zijn buiten liet schilderen. De draaibomen hingen in dikke, vierkante, geelgeschilderde palen waarin bovenaan een klaverblad was uitgesneden.
Tot besluit.
Nadat Fens in 1917 was overleden, kwam het landgoed in bezit van zijn zoon, de Eindhovense advocaat Anton Fens, die het eveneens door zijn vader gebouwde huis aan de Keizersgracht bewoonde. Na de oorlog is dit pand gesloopt in verband met de niet gerealiseerde doorbraak waarvoor ook het stadhuis aan de Rechtestraat moest wijken. Alleen het koetshuis annex garage bleef toen gespaard. Intussen was A. Fens al in 1943 naar zijn buiten op de Aalsterweg verhuisd. In 1948 deed de Gemeente pogingen om een deel van de grond van Kortonjo aan te kopen, omdat ze die nodig had voor de woningbouw. Fens bleek echter teveel aan zijn buiten gehecht om zonder meer toe te geven. Hij wist de verkoop op te houden tot 1957, toen de Gemeente de benodigde grond tenslotte kon onteigenen. Dat betekende op Kortonjo het einde voor het eeuwenoude landbouwbedrijf.
A. Fens overleed in 1970. De Eindhovense wijnhandelaar L. Raijmakers erfde het buiten. Hij liet juist naast Kortonjo (maar nog wel op het terrein van het oude De Roosten) een bungalow bouwen waarin hij zijn intrek nam; het oude zomerhuis werd verhuurd. Op het weiland tegenover het buiten, dat ook bij het landgoed had behoord, verrees in deze tijd het bejaardencentrum Kortonjo. De kern van Kortonjo en daarmee die van het oude 17e-eeuwse landgoed De Roosten ligt nog steeds betrekkelijk gaaf tussen de bebouwing. Voor Eindhovense begrippen is zoiets hoogst opmerkelijk. Wel is het jammer, dat de bungalow op de hoek Aalsterweg-Kortonjolaan afbreuk doet aan het zicht op het complex. Hier wreekt zich, dat de Welstandscommissie de laatste veertig jaar veel te weinig inbreng heeft gehad bij de veranderingen van ons stadsbeeld.
Hopelijk krijgt de Monumentencommissie spoedig oog voor Kortonjo. Er zijn met name in de vorige eeuw meer buitens geweest, zoals Den Buiten aan de Aalsterweg en Vredeoord aan de Boschdijk, maar alleen op Kortonjo is nog een stukje van de oude sfeer bewaard. Helaas verkeert de boerderij , die in het complex niet kan worden gemist, in sterk verwaarloosde toestand. Tot voor enkele maanden werd ze nog bewoond door de heer en mevrouw Van Heugten (een zoon en dochter van de Henricus van Heugten die in 1900 op de hoeve van De Win kwam wonen), maar zij zijn inmiddels naar een bejaardencentrum in Bladel verhuisd. Als er op korte termijn iets aan de hoeve kan worden gedaan, zal Kortonjo een sieraad voor de stad blijven en een plezier voor elke voorbijganger. Als het niet gebeurd, gaat er opnieuw een waardevol stukje van onze stad nodeloos verloren.
Noot van de redactie: de boerderij, die onlosmakelijk bij het buitenhuis hoorde, is inmiddels al weer decennia geleden afgebroken. De waarde ervan is door gemeente en de monumentencommissie nooit als voldoende historisch en cultureel beoordeeld!
Het buitenhuis is in 2000 als Rijksmonument beschermd.
Met dank...
Ook bij het schrijven van het artikel over Kortonjo kreeg ik veel hulp van anderen. Ik denk dan op de eerste plaats aan de degenen die op een of andere wijze persoonlijke banden met Kortonjo hebben: de heer en mevrouw H.L. van Heugten, de heer T.H.A. Middelkoop en mevrouw P. van de
Schoot-van Heugten. Verder aan de heer W. Vedder van het Kadaster en in het bijzonder aan J.Th.M. Melssen, die al de gegevens aanleverde over de periode vóór Petrus van Dijck en zonder wiens hulp dit artikel dus aanzienlijk korter zou zijn geweest.
Jan Spoorenberg 1988