Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.
Linnenblekers: verschil tussen versies
Geen bewerkingssamenvatting |
Geen bewerkingssamenvatting |
||
Regel 41: | Regel 41: | ||
[[Categorie:Mensen]] | [[Categorie:Mensen]] | ||
[[categorie:Handel en industrie]] | [[categorie:Handel en industrie]] | ||
Versie van 14 aug 2015 20:12
Oude Gestelse linnenblekers
Over de handel en nijverheid in onze streek gedurende de 17e en 18e eeuw is nog maar betrekkelijk weinig bekend. Van de zo belangrijke linnennijverheid wordt over het algemeen aangenomen, dat die na 1629 voor een belangrijk deel afhankelijk werd van Haarlem. Het doek werd toen steeds meer in opdracht van Haarlemse kooplieden in het Brabantse lagelonenland geweven, waarna het voor de verdere afwerking naar Holland werd gezonden.
Volgens S.C. Regtdoorzee Greup-Roldanus(l) hadden de linnenblekerijen in de Meierij nog wel geregeld werk, maar gingen de beste linnens toch naar Haarlem ter bleek. De Meierijsche bedrijven zouden klein van omvang zijn geweest en slechts enige vage, onduidelijke sporen hebben nagelaten.
Opvallend in haar boek is de vermelding van een geheel nieuwe blekerij in Gestel, waar in het midden van de 18e eeuw pogingen werden gedaan een beter wit te leveren en de kwaliteit van de Haarlemse bleek te benaderen.
De familie van Rijsingen
Het blekersambacht was in de 18e eeuw bepaald niet meer nieuw voor Gestel. Al in 1671 was Aert Ariaens van Rijsingen overleden, die "bleycker en koopman in lijnwaten" was geweest en die zaken had gedaan tot Antwerpen en Brussel toe.(2) Twee van zijn zoons, Maerten en Adriaen, traden in zijn voetsporen. Zij waren al respectievelijk omtrent 76 en 58 jaar oud, toen zij op 29 juni 1691 voor de Gestelse schepenen verklaarden, dat zij respectievelijk 50 en 22 jaar "de bleykeryen van Gestel hebben gehad en in dien tijt alle jaren met hare karren het ongebleykt lijnwaet ten versoeke der respectieve reders en coopliden van Veldhoeven, Woensel, Gestel, Strijp en Stratum etc. hebben afgehaelt om op hunne bleijken gebleijkt en wit gemaekt te werden, sonder daer van oyt of oyt soo voor als naer d'admodiatie enige inlandtsche paspoorten gehaelt te hebben en dat zij daerover noyt van enige commisen selver niet van d'admodiatie zijn gemolesteerd geweest, nog ook hebben gehoort, dat ymand over dat subject oyt is aengeslagen geworden".(3)
Zij legden hun verklaring af op verzoek van de Eindhovenaar Martinus Raessens, die blijkbaar wél problemen met de belastingambtenaren heeft gehad. Blijkens een recente publicatie, had M. Raessens in 1797 ook een blekerij in Gestel. Op dit bedrijf én op die van Raessens Gestelse en Woenselse collega's Corstiaen van Rijsingen en Henrick van den Bour gingen toen een tien tot twaalftal mensen uit Leende werken.(4)
Paulus van der Waerden
In 1724 bezaten de kinderen van het overleden echtpaar Rogier Wijnants en Anna van Rijsingen de helft van de Gestelse blekerij, die toen door Paulus van der Waerden werd geëxploiteerd. P. van der Waerden huurde hun helft opnieuw, en wel voor een periode van zes jaar tegen een huur van ƒ 90,- per jaar. Bij de blekerij behoorde een hoeveelheid los materiaal, dat na afloop van het contract natuurlijk nog aanwezig moest zijn. Daarom werd in de overeenkomst een volledige inventaris opgenomen. Behalve een groot aantal was-, drijf-, melk-, loog-, stijfsel- en andere kuipen, ketels en vaten, worden daarin onder meer een wringrad met wringdoek, genoemd, twee moddernetten, vijf zeepschotels, zes bedden met zes dekens en vijf hoofdpeluws, en 8.000 bleekstekkeren, stokken waarmee het bleekgoed op het gras werd vastgezet.(5)
Vier jaar later overleed P. van der Waerden. Hij liet zijn weduwe onder meer een vordering na op de Gestelse koopman Dielis van Luijtelaar. en daaraan danken wij een bijzonder aardige notariële akte, een verklaring nl. van Elisabet Luijcks, die toen 38 jaar in dienst was geweest van het huis waar de linnenpakkamer was van de "laeste zijnde bleijkerij tot Gestel". De "ongehuwde dogter" had vele bazen zien komen en gaan. Allereerst verklaarde zij in dienst te zijn geweest van Ariaen van Rijsingen, die met Maerten in compagnie had gewerkt. Het tweetal was gevolgd door Ariaens neven Corstiaen en Hendrik van Rijsingen en Paulus van der Waerden.
Arnoldus en Reynier van Vechel
Vervolgens had Paulus van der Waerden het bedrijf gedreven met Arnoldus van Vechel. Na Arnoldus’ dood had Paulus aanvankelijk met Reynier van Vechel in compagnie gewerkt, maar na het overlijden van de laatste had Paulus van der Waerden van 1726 tot en met 1728 "voor zijn particulier gebleykt", dus zonder compagnon.
Elisabet Luijcks had al die jaren de directie van de pakkamer gehad en daar het boek van de blekerij bijgehouden. Daarin had ze genoteerd wie er linnen had aangeboden, wanneer en hoeveel stukken en later, wanneer en aan wie de gebleekte stukken weer waren afgeleverd. De bleekprijs had zij nooit behoeven te noteren, dat gebeurde pas na afloop van het jaar als de cijfers uit het bleekboek in het grootboek werden overgenomen.
Dank zij die perfecte boekhouding kon zij verklaren, dat tijdens het compagnieschap van P. van der Waerden en R. van Vechel in de jaren 1722 tot en met 1725 door Dielis van Luijtelaar 134 stukken linnen ter bleek waren aangeboden, nl. één stuk in 1722, 64 stukken in 1724 en 69 stukken in 1725- Al die stukken waren ook weer afgeleverd. Gedurende de jaren 1726 en 1727 had Dielis nog 63 stukken aangeboden, nl. 32 stukken in het eerste jaar en 31 stukken in het laatste. Op 9 stukken na waren ook deze alle weer afgeleverd. Omdat de bleekprijs gedurende die 38 jaar ƒ4,- had bedragen, bedroeg de nog openstaande schuld ƒ 788,-. (6) Of Dielis zijn schuld betaald heeft is (nog) niet bekend.
Ook na de dood van P. van der Waerden bleef de blekerij bestaan. In 1730 bezaten de families Wijnants en Van Vechel elk de helft. Zij verpachtten het bedrijf toen aan de Waalrese blekers Jan Janssen van Lierop en Bartholomeus Smulders en aan hun mede-eigenaar Jan van Vechel. Het contract duurde dit keer vier jaar, waarvan het eerste jaar een proefjaar was, De pachtsom bedroeg het eerste jaar ƒ 59,-, de overige drie jaren ƒ 80,-. Ook dit keer werd natuurlijk een inventaris van de gereedschappen opgenomen. Hieruit blijkt o.m., dat het aantal bedden inmiddels was toegenomen tot elf! Op de laatste pagina van het contract zijn de materialen genoteerd die in 1740 weer aan de eigenaars ter hand werden gesteld.(7)
Firma Kerssemakers
Na 1740 is er (nog) niets over de blekerij bekend. Het zou me echter ten zeerste verbazen, als de nieuwe blekerij die omstreeks het midden van de eeuw in Gestel aanwezig was, inderdaad een geheel nieuw bedrijf is geweest. Veel waarschijnlijker lijkt het, dat de oude blekerij door een nieuwe eigenaar of pachter geheel gemoderniseerd is. Tegelijkertijd kan de vraag worden gesteld of er verband bestaat tussen de blekerij en de later zo bekende linnenfabriek van Kerssemakers, waarvan de oprichting eveneens uit deze tijd dateert.(8)
Noten:
1- S.C. Regtdoorzee Greup-Roldanus, Geschiedenis der Haarlemmer Bleekerijen, Amsterdam 1936.
2- RHCe, N1229-1, 6-1-1671.
3- RHCe, R.A. Eindhoven, inv. nr. 600/75.
4- J.Th.M. Melssen en A.P.N, van Asten, De fundatie van Mr. Peter Everarts van Heeze, in De Brabantse Leeuw, 1982 pagina 27.
5- RHCe, N1257, 4-2-1724.
6- RHCe, N1258, 14-10-1728.
7- RHCe, N1262, 6-5-1730.
8- Dit artikeltje werd geschreven nadat mevrouw M.J. de Willigen-Minderhoud met de vondst van de onder noot 5 genoemde akte mijn nieuwsgierigheid had gewekt.
J. Spoorenberg
in: 't Gruun Buukske 1982-85