Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.
Woenselse molens
Molens in Woensel
De Schimmelse molen
Omstreeks het jaar 1800 stond er in Woensel nog maar één molen, de oude watermolen aan de latere Brugstraat, die toen nog Molenstraat heet te. Over deze Schimmelse molen is al heel wat geschreven, onder andere door ing. P.W.E.A. van Bussel in het boek Oud Eindhoven, Bijdragen tot de Geschiedenis van Woensel II en Molens in Noord- Brabant. Als geheugensteuntje en gedeeltelijk als aanvulling daarom alleen het volgende.
In 1813 was de molen in bezit van de wollen- stoffenfabrikant J. Vogelpoel en de brouwer H. van Will. Hij werd dat jaar te koop aangeboden als koren-, boekweit-, olie- en volmolen. Uit de aankondiging van de verkoop blijkt, dat de volmolen in 1802 geheel opnieuw was opgebouwd en op zijn "Hollandsch" ingericht. In 1819 kwam de molen in handen van de bekende Eindhovense textielfabrikanten J.J., A. en J. Smits. De molen was toen verhuurd aan de molenaar W. van der Grinten. Bij de invoering van het kadaster in 1832 was de molen in bezit van J.J. Smits c.s. De molen wordt dan "door 2 schepraderen op de rivier de Dommel, die nagenoeg altijd van water voorzien is, in beweging gebracht, en heeft 2 koppelen steenen die gelijktijdig kunnen werken in een tamelijk ruim houten lokaal. Deze molen aan de eigenaar van den windmolen verhuurd, doch waarvan het huurcontract op dringend verzoek nogtans niet is geproduceerd, is in vergelijking geschat en zuiver bepaald op ƒ 450,-" (huurwaarde).
Over de olie- en volmolen op de oostelijke oever werd genoteerd: "In een vrij ruim en redelijk onderhouden houten lokaal hebbende de volmolen 2 in werking zijnde vol-,een spoelkom en 6 hamers benevens 2 stamp- en 2 onbruikbare spoelkommen, de oliemolen een koppel kleine looper steenen, eene werkbank en een koppel heijen beide trafieken gelijktijdig werkende en door een scheprad op de rivier de Dommel in beweging gebragt. Dit eigendom alsmede aan den gebruiker der graanmolens verhuurd is geschat moeten worden en is de begrooting daarvan zuiver bepaald op ƒ 500,-".
In 1851 was de molen nog in bezit van de familie Smits en wel van Jhr. Mr. E.J.C.M. de Kuyper, die gehuwd was met een dochter van J.J. Smits en M.Th. Merckx; J.Th.V.C. Smits, die een dochter was van A. Smits en J.M. van de Wiel en van A.M. Bruynen, de weduwe van J. Smits. In 1852 verkochten zij de molen, die voor de helft eigendom werd van molenaar J. Notten en voor de andere helft van genoemde Jhr. De Kuyper en diens zwager Jhr.Th.G.H. Smits van Eckart. In 1867 liet hij de graanmolen afbreken en vervangen door een nieuw stenen gebouw van vier verdiepingen. In 1878 verkreeg J. Notten de gehele molen in eigendom. Hij kreeg toen vergunning om daar een stoommachine in te plaatsen. Bij de molen verrees toen een schoorsteen met een hoogte van 14 meter. Blijkens het gemeenteverslag over 1878 had de stoommachine een kracht van 15 pk. De latere geschiedenis van de molen is uitvoerig beschreven in de genoemde Geschiedenis van Woensel II. Zoals bekend, werd het bouwwerk in 1955, zonder dat daar enige noodzaak voor aanwezig was, door de gemeente gesloopt. Het pand stond toen op de Rijksmonumentenlijst. Met de afbraak ging de grootste en een van de oudste molens van Brabant verloren; een bouwwerk dat mede door de constructie van een van de maalwertuigen nu een uiterst waardevol monument had kunnen zijn.
Windmolen aan de Lijmbeekstraat / Fellenoord
Het eerste bericht over de tweede Woenselse molen dateert uit 1816. De gebroeders Van der Grinten verzochten toen aan het dorpsbestuur om naast hun in de Franse tijd aan de Fellenoord verrezen windmolen nog een rosmolen te mogen bouwen. Het dorpsbestuur wees het verzoek af, omdat het meende, dat de twee bestaande molens in de behoefte van de bevolking konden voorzien. Daarbij kwam nog, dat de watermolen reeds zo zwaar was belast met jaarlijks op te brengen erfrenten, dat een nieuwe concurrent voor dit bedrijf fataal zou kunnen zijn en het was niet juist, dat "men zijn fortuin geheel en al op de ruïne van dat van een ander oprichtte". Bij de invoering van het kadaster waren er in Woensel dan ook nog maar twee molens: de watermolen en de windmolen.
De laatste werd omschreven als
"een windmolen bij den eigenaar in gebruik, de zelve is ten deele in steen ten deele in hout gebouwd zonder gaanderij met twee koppelen stenen die gelijktijdig kunnen werken in goed onderhoud, zeer gunstig gelegen doch niet best ter wind staande. Deze molen is naar evenredigheid van verhuurde trafieken van gelijken aard uit den omtrek geschat, is begroot na aftrek van een derde voor onderhoud op ƒ 550,-."
Inmiddels was de molen na het overlijden van M. van der Grinten in handen gekomen van diens zoon W. van der Grinten. De molen werd in 1827 geschat op een waarde van ƒ 5.000,-.
In verband met de ongunstige ligging van de molen verzocht J. van der Grinten in 1832 om de molen over te mogen plaatsen naar de Mekelaar bij het Begijnenbroek, een lap grond tussen de Dommel en de Broekseweg, ten zuiden van de Brugstraat. Nadat toestemming was gegeven werd het plan echter niet uitgevoerd. In 1840 kreeg J. van der Grinten alsnog toestemming om naast de windmolen een rosgraanmolen te mogen bouwen, zodat hij ook bij ongunstige wind zou kunnen malen. In 1842 werd de rosmolen uitgebreid met een oliemolen en in 1868 kwam er een stoommachine van 5 pk in te staan.
Volgens Van Bussel werden de wind- en de stoommolen in 1877 aan molenaar J. Deelen verkocht. In 1882 kreeg deze toestemming zijn stoommachine door een nieuw exemplaar te vervangen. In 1890 deed Deelen een poging zijn molens weer te verkopen. Blijkens een advertentie in de Meierijsche Courant was de achtkantige windmolen met zijn drie koppel stenen in 1887 nog geheel vernieuwd, de stoommolen was uitgerust met twee koppel stenen en een stoommachine van 18 pk. De verkoop ging aanvankelijk niet door, maar de molen werd in februari 1890 toch nog verkocht aan M. Vlijmincx. Deelen schijnt de molens daarna nog te zijn blijven bemalen tot 1893. Hij werd toen opgevolgd door molenaar Van Driel, die in 1896 zijn plaats afstond aan molenaar Van Brussel. De windmolen werd in 1898 gesloopt.
Achtkantige bergmolen aan de Anna Mariaweg
In Vlokhoven staat dan vanaf 1898 aan de Anna Mariaweg / Vlokhovenseweg een nieuwe achtkantige molen. Volgens Van Bussel was dit dezelfde molen die eerder aan de Fellenoord (of beter, even voorbij de Fellenoord tussen de Boschdijk en de Lijmbeekstraat) stond. De Vlokhovense molen stond op een aarden belt en was dus een bergmolen. Hij was als koren-, schors- en oliemolen ingericht. Hij bevatte drie koppel stenen en sinds 1908 een petroleummotor van 18 pk. Aanvankelijk werd de molen bemalen door Cornelis Raaymakers, omstreeks 1900 werd hij opgevolgd door Piet van der Linden. In de jaren dertig kwam de CHV uit Veghel, vermoedelijk door huur, in bezit van de molen, die daarna snel in verval raakte. (CHV wordt in 1947 eigenaar van de molen. red.) Vanaf de jaren veertig werd het gebouw in fasen gesloopt, in 1954 was het geheel verdwenen, aldus Van Bussel.
Graan- en schorsmolen aan de Oude Torenstraat
De tweede Woenselse windmolen was niet die aan de Anna-Mariaweg, maar de molen aan de Oude-Torenstraat. Hij werd in 1861 door G. van Stekelenburg gebouwd als graan- en schorsmolen. In 1870 werd de molen voor ƒ 3.000,- verkocht aan L. Driessen, die hem 13 jaar later weer doorverkocht aan collega-molenaar C. Raaymakers. Volgens Van Bussel was de molen een stenen grondzeiler, die op een kleine aarden verhoging stond en was uitgerust met twee koppel molen stenen en een kleine builmolen voor de vervaardiging van tarwebloem. De molen brandde in 1937 af.
Bergmolen Annemie aan de Boschdijk
De vierde Woenselse molen was de Annemie in Acht. Deze ronde bergmolen werd in 1891 gebouwd door W. Beerens. Hij noemde de molen naar zijn moeder. In 1903 werd de molen aangekocht door F. van der Linden, die hem in 1944 doorverkocht aan Fr.J. van Stekelenburg. Anderhalf .jaar later kwam het bouwwerk in bezit van Fr.J.C. Tielemans. In 1957 richtte deze de molen in als woning, aldus S.H.A.M. Zoetmulder in zijn boek De Brabantse Molens. In 1980 is het gebouw, dat op de gemeentelijke monumentenlijst staat, aan de buitenzijde gerestaureerd.
Rosmolen aan de Brugstraat
De rosmolen die J. van der Grinten aan de Fellenoord bouwde bleef niet de enige in Woensel. In 1862 kreeg M. van Baar van het gemeentebestuur toestemming om aan de Brugstraat een olierosmolen op te richten. Over deze molen is echter nauwelijks iets bekend. Op 21 maart 1873 werd de opstal van de molen door notaris Schutjes in Son in het openbaar verkocht.
Oliemolen van Vlijmincx
De laatste molen die hier nog moet worden genoemd, is de oliemolen van M. Vlijmincx. Van wanneer deze molen dateerde is onbekend. De oudste vermelding is uit 1876. Vlijmincx kreeg toen toestemming om in zijn olierosmolen aan de Fellenoord een stoommachine van 5 pk. te plaatsen. De molen komt daarna tot en met 1890 in de gemeenteverslagen voor. In dat over 1891 wordt de molen een watermolen genoemd. In werkelijkheid had de weduwe Vlijmincx-de Vocht de oliemolen van J. Notten gehuurd en haar eigen bedrijf gesloten.
In het Provinciaal Verslag over 1894 worden dan ook maar vijf Woenselse molens vermeld, nl. de stoom- en watergraanmolen van T.J. Notten, de wateroliemolen van de weduwe Vlijmincx, de wind- en stoomgraan- en schorsmolens van J. Deelen, de windgraan- en schorsmolen van C. Raaymakers en de windmolen van W. Beerens.
Literatuur:
Zoetmulder S.H.A.M., De Brabantse molens,Helmond 1974
door Jan Spoorenberg, 1981