Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.

De Cattenberch

Uit De historische en eigentijdse encyclopedie van Eindhoven
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Huis de Cattenberch

Vrijstraat 50, voorheen nummer 46-48

In de Voorlopige lijst der Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst (1931) lezen we, dat het pand Vrijstraat 46 een in- en uitgezwenkte topgevel heeft en uit de 18e eeuw dateert. Dit moet echter op een vergissing berusten. Het pand, dat al lang in het complex van het Rembrandttheather is opgenomen, bezat zeker geen in- en uitgezwenkte topgevel. Wel komt Vrijstraat 50 waarin thans de Standaardboekhandel is gevestigd voor deze omschrijving in aanmerking.

De 16e eeuw.
De oudste vermelding van deze plek dateert van 13 april 1548. Catharina, dochter van Roeloff Wyckmans, droeg toen aan Anthonis Anthonis Mathijszoon en zijn wettige kinderen een huis met hof en toebehoren over, dat binnen de stad aan de Gestelse poort lag. Het werd aan een zijde en aan de achterkant begrensd door mr. Peter Kusten en aan de andere zijde door de stadsvesten. Uit het pand moesten jaarlijks 11 lopen rogge worden betaald aan de erfgenamen van Willem van Taterbeeck, 1 lopen rogge aan het corpus van O.L.V. te Eindhoven en een grondcijns van 4 stuivers en 3 oortjes aan de heer van Cranendonk. Vermoedelijk waren de koper en de verkoopster verwanten, want Jan Roeloff Wyckmans, Henrick Thonis Thijssen en Anthonis Thijssen traden op 3 november 1530 op als voogden over de kinderen van Dirck Roelof Wyckmans en diens vrouw Lijsbet. Van Anthonis Anthonis Mathijs weten we, dat hij in 1557 schepen van Eindhoven was.

Het witgepleisterde huis Cattenberch heeft een topgeveltje met ronde en rechte vormen. We vinden het naast het brede pand van de "horlogiemaker".(foto archief Hüsken)

Uit het oudste cijnsregister van de heer van Cranendonk (1590-1640) blijkt, dat vóór 1590 Jacob Anthonis Mathijs eigenaar van het pand is geweest. Op 11 december 1572 vermaakte deze Jacob zijn bezittingen aan zijn zuster Jenneken, die met Jan van Lievendaal getrouwd was, aan de kinderen van Anthonis Thonis Mathijs, de kinderen van wijlen Theunken, die met Frans Henrick Everts gehuwd was geweest en aan Jasper Aert Anthonis Mathijs. Het testament was echter wat voorbarig opgemaakt, want nog in 1593 trad Jacob als 70-jarige op als oud luitenant-drossaard van Cranendonk en stadhouder van Son en Breugel. Inmiddels had hij het perceel in de Vrijstraat van de hand gedaan, want in 1590 blijkt dit in bezit te zijn van Jan Aerts van Helmond. Volgens het genoemde cijnsboek was het toen belast met 2 schellingen oud of 5 stuivers. Blijkbaar was het bedrag van 4 stuivers en 3 oortjes inmiddels naar boven afgerond.

Jan Aerts wordt al in het kohier van de honderste penning (1569-1571) eigenaar genoemd van een huis en hof met een oppervlakte van 2 vierkante roeden. Deze omschrijving betreft hoogstwaarschijnlijk het huis aan de Gestelse poort. Ook tussen Jan Aerts en de vorige eigenaar moet een familierelatie bestaan hebben. Op 6 juni 1571 was Jan tot 1000 gulden borg voor Jacob Anthonis Mathijs, die toen rentmeester en ontvanger was van het kapittel van Kortessem voor de tienden onder Son, Nuenen en Strijp. En op 16 maart 1573 sloot Jacob Anthonis Mathijs een overeenkomst met Jan Aerts en Jacob Laureys, respectievelijk echtgenoten van Meriken en Jenneken, twee dochters van Thomas Aerts Sanders en diens vrouw Anna Gerits van Heesel, over de aanspraken die dezen maakten op Jacobs goederen die van de genoemde Anna afkomstig waren. Op 16 december van hetzelfde jaar wordt Jan Aerts nogmaals vermeld. Bij de scheiding en deling van de goederen van zijn schoonvader kreeg hij een hopveld naast de Vrijstraat, een beemd in de korte Goorstraat en een kamp in Gestel.

In de volgende periode heeft Jan Aerts van Helmond Eindhoven verlaten. Niet alleen wordt hij in 1583 genoemd als schout van Schijndel, het perceel in de Vrij straat stond in 1586 zelfs te boek als een hofstad van een uitgeweken persoon waarop de stadslasten niet te verhalen waren. Het huis was blijkbaar intussen verdwenen. De grond, die de Cattenberch werd genoemd, werd in het laatstgenoemde jaar door het stadsbestuur voor 5 gulden verpacht aan Gijsbert Jans. In de volgende jaren zijn Jan Aerts' echtgenote en zijn zoon Thomas Jan Aerts weer naar Eindhoven teruggekeerd.

Tussen 1597 en 1599 had Thomas zelf de grond aan de Cattenberch in gebruik. De lasten bleken voor de familie echter te hoog te zijn, want er ontstond een achterstand bij de betaling van de jaarlijkse roggepachten van 5% lopen. De vorster van Eindhoven en Everart Willems van Taterbeeck, die als gemachtigde optrad van Jacob Willems van Taterbeeck, verkochten het "erfpand geheten de Cattenberch" , eigendom van Jan Aerts of zijn erfgenamen, daarom op 30 december 1599 "aan de kerckering". In het jaar 1600 was de Cattenberch in gebruik bij Thielman Jacobs.

De 17e eeuw.
Wat een verkoop aan de kerckering precies inhield is niet helemaal duidelijk. Vast staat dat het geen echte verkoop was. Dat blijkt ook dit keer, want in 1605 betaalde Meriken, de weduwe van Jan Aerts, 9 stuivers belasting uit de hofstad de Cattenberch. Kort daarop zal ze zijn overleden, want vanaf 1606 werd haar zoon Thomas Jan Aerts door de fiscus aangeslagen. Thomas was in 1606 39 jaar oud. Hij was gehuwd met Catharina Arien Daenen en wollenlakenkoper van beroep. Op 11 mei 1607 kocht hij van Mathijs Willems van Taterbeeck voor 66 gulden de twee erfrenten van 5% lopen rogge af waarmee de Cattenberch belast was. De koopsom zou hij echter pas in augustus 1615 betalen. Tussen 1615 en 1619 betaalde hij nog steeds belasting uit de erfenis binnen de Gestelse poort, genaamd de Cattenberch. In de bede-cedule (de bede was een belasting op woningen) van 1625 wordt hij nog niet genoemd, wél in die van 1626 tot 1628. In de zettingslijst van 22 oktober 1626 wordt het huis van Thomas Jan Aerts bij de Poort genoemd, elders het huis op de Cattenberch. Blijkbaar is Vrijstraat 50 dus in 1626 gebouwd.

Dat Thomas' perceel aan de Cattenberch veel groter was dan dat van het latere Vrijstraat 50, blijkt uit een drietal verkopen op 6 en 7 september 1628. Thomas Jan Aerts van Helmond verkocht op de eerste dag aan Frans Willem Pauwels wels een huis en erf naast de stadsvest. De koper verkocht het pand als huis en hof aan de Gestelse poort op 11 februari door aan Frans Roelofs. Tussen het huis en het volgende lag een invaart, die bij het tweede pand behoorde.
In de zetting van nieuwgebouwde huizen wordt dat van Frans Roelofs aan de vest "aen den Cattenberch" gesitueerd. Op 7 september verkocht Thomas Jan Aerts aan de Eindhoven- se smid Willem Janssen een huis met hof en erf, dat aan de achterzijde aan de stadswal grensde. Tussen dit huis en het volgende moest een weg liggen met een breedte van 9 voet, die door beide panden mocht worden gebruikt- Op dit tweede pand kwam de grondcijns van 5 stuivers aan de graaf van Buren te berusten. De koopsom bedroeg 500 gulden. Op dezelfde dag verkocht Thomas tenslotte aan Wouter Peter Joachims een erfenis of hofstad met de schuur die daar op stond. Ook dit pand, dat naast het vorige lag, grensde aan de achterzijde aan de stadswal. Zowel dit perceel als het eerstgenoemde huis werden belast met een jaarlijkse erfpacht van 1 vat rogge aan het kapittel. Op 10 mei 1630 verkocht Wouter zijn erfpand door aan Anthonis Jan Wijnen, die er een huis op bouwde. Het eerste huis zou later de Voetboog worden genoemd, het derde de Prins Kardinaal, het tweede heette de Cattenberch.

Op 17 januari 1664 maakten Willem Jans Cattenberch of de Smid en zijn vrouw Judith Jansdochter van Luyksgestel hun testament. Zij legateerden hun bezit aan hun twee kinderen, die nog bij hen inwoonden. Zoon Jan Willems zou na de dood van zijn ouders de smederij (“smis”) erven met aambeeld, blaasbalg, hamers, tangen, speerhaak en het overige gereedschap en een deel van de huisraad; Jenneken Willems zou 150 gulden ontvangen en de rest van de huisraad. Tot en met 1672 wordt Willem Jans in de bede-cedulen genoemd. Met ingang van 1673 treffen we zijn zoon, de smid Jan Willems Cattenberch als eigenaar-bewoners. In 1688 verklaarde deze 50 gulden schuldig te zijn aan Jacomijn Driessen. Jan Willems overleed op 12 juni 1690.

Zijn weduwe Aeltje Jans verkocht het huis met hof en ap- en dependentien van dien (krachtens een testament van 28 december 1680) op 4 december 1690 voor 552½ gulden aan de Eindhovenaar Paulus van Vlokhoven. Het huis was toen belast met een grondcijns van 5 stuivers en 500 gulden aan schulden. Paulus van Vlokhoven woonde in het naastgelegen pand de Prins Kardinaal. Hij verhuurde Vrijstraat 50 achtereenvolgens aan Vrijs Mathijs (1691-1692), Peter Aelberts (1692-1693), Jan Heeren (1697), Jan van den Heuvel (1698-1700), Michiel Gerits van den Grootenbreugel (1701-1728) en aan diens weduwe (1729-1734). In de bede-cedulen wordt één kamer van het huis tussen 1683 en 1699 afzonderlijk opgevoerd. Slechts uit de jaren 1683-1687 is de bewoonster bekend: ze heette Meth Pot.

De 18e eeuw.
Michiel van den Grootenbreugel was in 1698 getrouwd met Maria van der Schoot, de weduwe van Jan Bartel Peerbooms. Zij overleed in 1738. Uit haar eerste huwelijk had zij twee dochters: Maria, die in 1722 trouwde met Hendrik Spoorenberg uit Woensel en Catharina, die in 1726 in het huwelijk trad met Ernest Timmermans uit Valkenswaard. Op 19 april 1734 verkochten de erfgenamen van Paulus van Vlokhoven en Johanna van de Ven aan Ernest Timmermans voor 450 gulden het huis en hof in de Vrij straat met het recht van invaart, poort, put, mik en zwengel. Op het perceel rustte nog steeds de jaarlijkse grondcijns van 5 stuivers; ook moest elk jaar een bedrag aan roeigeld worden betaald als vergoeding voor het gebruik van stadsgrond achter het perceel aan de Vest. Ernest Timmermans overleed in 1741. Hij is waarschijnlijk velbereider van beroep geweest, want zijn gereedschap kwam later in handen van zijn oomzegger Hendrik Spoorenberg, die hetzelfde ambacht uitoefende. Catharina Peerbooms, de weduwe Timmermans, deed op 29 augustus 1748 afstand van het vruchtgebruik van al haar goederen ten behoeve van haar dochter Maria Catrina. Deze overleed echter al op 6 september 1748, waarna het vruchtgebruik van het huis in de Vrijstraat weer aan haar moeder kwam.

In 1753 maakte Catharina Peerbooms, weduwe Timmermans en koopvrouw te Eindhoven haar testament. Daarbij vermaakte zij haar neef (oomzegger) Hendrik Spoorenberg (1727-1797) , die bij haar inwoonde, haar huis en hof in de Vrij straat met het gereedschap enz. Dit echter op voorwaarde dat zij kinderloos zou overlijden. Het gereedschap wijst op een continuering van de bedrijfsvoering. Het looiers- of velbereidersambacht werd al door Hendriks grootvader, Bartel Jans Peerbooms uitgeoefend. Nadat Catharina Peerbooms op 10 juli 1756 kinderloos was overleden werd het testament ten uitvoer gebracht. Het pand werd toen getaxeerd op 275 gulden.

Hetzelfde jaar schoot Hendrik Spoorenberg zich koning bij het Sint Barbaragilde in Eindhoven. Op zijn koningsschild liet hij twee velbereiders afbeelden met de tekst: "Om het gewin, ik het velleke min". Blijkens de huizenkohieren uit de jaren 1736-1806 werd het huis in deze periode steeds door de eigenaars bewoond. Van Hendrik Spoorenberg is bekend, dat hij zeker vanaf 1753 bij zijn tante inwoonde.
In 1792 werd het pand omschreven als een huis, achterhuis, plaatsje, hof en velbereidershuisje. Op 11 november 1796 prelegateerden Henricus Spoorenberg en zijn vrouw Allegonda van den Wildenberg (1729-1804) hun huizing en hof in de Vrijstraat tussen de huizen genaamd de Prins Cardinael en de Voetboog aan hun zoon Henricus, onder voorwaarde dat die binnen drie jaar na de dood van zijn ouders aan zijn twee broers (Cornelis en Johannes) ieder een som van 700 gulden zou uitkeren. Vader Henricus overleed op 6 november 1797, moeder Allegonda op 5 december 1804.

De 19e eeuw.
Intussen was zoon Henricus (1753-1805) op 11 februari 1798 getrouwd met de Woenselse Catharina van der Sanden (1770-1843). Toen Henricus op 16 januari 1805 in Eindhoven werd begraven, liet hij aan zijn kinderloze weduwe zijn huis en hof in de Vrijstraat na. Dit bezit werd getaxeerd op 1000 gulden. Of Henricus nog voor zijn dood zijn broers elk 700 gulden heeft uitbetaald, is niet bekend. Catharina bleef niet bij de pakken neerzitten, maar zette het bedrijf van haar man voort. In de patentregisters van 1806-1810 staat zij te boek als looister, zeembereidster en winkelierster.
In het kohier van ingezetenen uit 1807 wordt zij onder nummer 280 genoemd met een huis en hof en nog een lopenzaad schaarhout met een huurwaarde van 38 gulden. Zij had toen één werkbode en bezat drie haardsteden, waaronder één voor de fabriek. Uit de Etat de Population uit 1810 blijkt, dat de weduwe toen inwoning had van de "garcon-fabriquant" Antonius van Hirtum en de naaister Maria E. van Hirtum. In 1813 heet de weduwe koopvrouw van vellen en in 1814 velbereidster. In hetzelfde jaar komt zij in het patentregister op Vrij straat 240 voor als velbereidster en winkelierster in manufacturen. In 1815-1817 wordt zij in de patentregisters eveneens als winkelierster in ellengoederen of inlandse manufacturen genoemd en als velbereidster. De bij haar inwonende A. van Hirtum staat dan te boek als velbereidersknecht. Inmiddels is het tweetal een compagnieschap aangegaan onder de firma (de weduwe) H. Spoorenberg & A. van Hirtum (velbereiderij). In 1814 wonen een meid en een looiersknecht (A. van Hirtum) bij haar in, in 1829 en 1840- als zij als winkelierster voorkomt - nog slechts een meid. Catharina van der Sanden overleed in Eindhoven op 8 december 1843 kinderloos.

Na haar dood verkochten de erfgenamen van haar man (die hem hun oom en oudoom noemden) het onroerend goed krachtens een testament opgemaakt voor notaris Ernest op 11 november 1796. Het bestond uit een huis, achterhuis en verdere gebouwen, erf en tuin, groot 11 roeden en 11 ellen, en was kadastraal bekend als sectie A nummers 560 t/m 563. Het complex bracht 2.390 gulden op. Koper was Hendrikus Spoorenberg, die zelf voor l/14e deel mede-erfgenaam was. Hendrikus Spoorenberg (1787-1853) was aanvankelijk (1810) eveneens een leerlooier geweest, maar in 1844 reeds lang als hoedenfabrikant werkzaam. Reeds een half jaar later, op 28 augustus 1844, verkocht hij zijn nieuwe bezit voor 2.800 gulden aan Lodewijk Jozef Marto (1811-1887), die boekhouder van beroep was en even verderop in de Vrijstraat woonde. De indeling van het complex werd gewijzigd en daarom veranderde ook de kadastrale nummers in A 1310 (huis), 1311 (schooltje) en 1312 (tuin). In het schoolgebouwtje dreef de vrouw van Marto, Anna Maria Jozina Teepen, een bijzondere dagschool van de 2e klasse voor meisjes en vanaf 1855 ook voor jongens.

In 1849 was Marto een van de oprichters van de firma A. van Agt & Cie. Vanaf dat ogenblik noemde hij zich aanvankelijk fabrikant (in manufacturen). In 1872 vroeg hij voor de firma Gebr. Marto een hinderwetvergunning aan voor een stoomsmederij. Vermoedelijk heeft hij dit initiatief genomen om zijn zoons Frans en Eduard toekomstmogelijkheden te bieden. De smederij werd gevestigd in het schoolgebouw.

Samen met A 1310 ging dit bij de kadastrale hermeting in het begin van de jaren tachtig op in een nieuw perceelnummer D 111 (huis, erf en smederij). In het bevolkingsregister van 1880-1890 staat Marto sr. als machinehersteller en ijzergieter genoteerd. (Zie voor de geschiedenis van zijn bedrijf: G. van Hooff, De Gebroeders Marto, Eindhovens enige machinefabriek in de 19e eeuw, in: 't Gruun Buukske 1984, pagina 33-41).
L.J. Marto overleed op 21 augustus 1887. Op 12 oktober 1888 vroeg M. Eliens vergunning om in het smederij gebouw Vrijstraat; wijk A 128 (sectie D 111) een fabriek voor militaire uitrusting op te richten. De vergunning werd op 27 oktober verstrekt; de nieuwe fabriek moest echter wel binnen zes maanden in werking zijn. Uit de patentregisters blijkt, dat Eliens geen gebruik van de vergunning heeft gemaakt. Hij bleef binnenlands koopman en winkelier op een ander adres, terwijl Marto doorwerkte.

Na het overlijden van de weduwe Marto op 7 februari 1892 lieten haar kinderen en kleinkind haar onroerend goed veilen. Dit bestond toen uit een herenhuizing met open plaats en erf en een gebouw met tuin erachter die uitkwamen op de Emmasingel. Het geheel had een oppervlakte van 8 are en 63 centiare, 248 m2 kleiner dus dan het perceel dat vader Marto in 1844 had aangekocht. Kopers waren de vijf kinderen, die het kleinkind 1/6 van de koopssom (ƒ 5.800,-) moesten uitbetalen. Een maand later verkochten Jacobus Johannes Marto, fabrikant in Gestel, Eduardus Johannes Cornelis Marto, machinefabrikant in Eindhoven voor zichzelf en als lasthebber van Henricus van der Geld, beeldhouwer in 's-Hertogenbosch (gehuwd met Maria Catharina Josephina Marto) en Maria Louisa Marto, religieuse in Maaseik het perceel voor ƒ 5.800,- aan de genoemde Eduardus Johannes Cornelis Marto.

Bij het overlijden van de weduwe Marto-Teepen woonde haar zoon, de werktuigkundige Eduard Marto, nog bij haar in, terwijl zij daarnaast nog een kostganger had, de brouwer A.S. Hennes. Zij verhuisden blijkbaar, want hierna werd het pand tot 1 maart 1899 bewoond door respectievelijk F.H.J. van Mierlo, zonder beroep en H. van Luytelaar, commissionair. Vervolgens trok Eduard J.C. Marto (nog steeds als werktuigkundige) weer in het ouderlijk huis. Op 15 maart 1899 vroeg hij B & W toestemming een vitrine in het pand te mogen aanbrengen; dit werd hem de volgende dag toegestaan.
De nevenstaande afbeelding toont het pand met de vitrine uit 1899. In 1900 blijkt de smid Eduard Marto Eindhoven te hebben verlaten. In 1904 werden de opstallen gedeeltelijk gesloopt. Het huis werd toen vermoedelijk bewoond door de coupeur G.J.C. Pey. Deze verhuisde op 26 juli 1905 naar Brussel, waarna de modiste Maria Alegonda Jonkergouw in het pand ging wonen. Op 28 december 1909 verhuisde zij naar Strijp en trok de slachter F.B.W. Passman in het huis. Deze vertrok in juli 1911 weer, waarna de klerk F.J.C. Senecaut en zijn gezin het pand gingen bewonen.

Briefhoofd uit 1934 van Drukkerij "De Wereld". (foto archief Bannenberg)

Inmiddels waren ook de bedrijfsgebouwen achter het huis weer in gebruik genomen. Op 7 mei 1908 vroeg A.J.W.P. van Nunen te Eindhoven toestemming om in wijk A nummer 117 (kadastraal D 111) een boekdrukkerij te mogen vestigen. Uit de vergunning van B & W blijkt, dat het pand nog eigendom was van Eduard J.C. Marto en dat de vergunning werd verleend onder voorwaarde, dat de knalpot van een geluidsdemper werd voorzien en dat de inrichting vóór 1 oktober 1908 in werking diende te zijn. Op een bewaard gebleven plattegrond is de zetterij ingetekend en de drukkerij met papierrekken, een motor waaraan twee persen zijn gekoppeld, een snijmachine, een handpers, een trap-pers en een corrigeersteen. Buiten, naast de ingang, zijn een privaat en een urinoir aangegeven. Op 1 januari 1921 woonde A.J.W.P. van Nunen nog op Vrijstraat 1; per 19 mei 1924 verhuisde hij naar Vrijstraat 46, waar hij tot 16 februari 1938 gevestigd bleef. In de jaren 1924-1926 gaf hij daar zijn "Gids voor Bezoekers der Stad Eindhoven" uit, waarop een foto prijkte van het pand Vrijstraat 46-48 (nu Rembrandt-Theater) met boven de daklijst het reclamebord "Handelsdrukkerij De Wereld".

Intussen was op 25 maart 1919 voor notaris Dericks in Eindhoven het winkelpand met achterliggende werkplaats, erf en tuin, groot 8 are en 63 centiare, door J. Marto, koopman in Eindhoven, B. de Leeuw, zonder beroep te 's-Hertogenbosch en A. van der Geld, beeldhouwer te 's-Hertogenbosch verkocht aan Arnoldus Johannes Wilhelmus Placidus van Nunen, boekdrukker en courantuitgever te Eindhoven. Het woonhuis werd toen nog bewoond door F.J.C. Senecaut, die op 4 april 1924 vertrok, waarna op 24 mei 1924 de kelner F.C.A. Jansen het huis betrok. Na zijn vertrek op 31 maart 1931 bleef het pand enige tijd onbewoond tot het op 25 augustus 1932 weer door F.J.C. Senecaut werd betrokken. Op 12 april 1935 maakte deze plaats voor het reclamebureau M.E.W.F. van P. Breedveld in Amsterdam. Van 20 mei 1936 tot 16 februari 1938 werd het huis bewoond door K.W.J. Retera. Daarna betrok de weduwe van A.J.W.P. van Nunen, Maria van Aalst, zelf het huis. Zij bleef er met haar dochter wonen tot haar dood op 3 september 1947. Dochter Susanna M. van Nunen bleef het ouderlijk huis trouw tot zij de tijd gekomen achtte om haar kantoorboekhandel te sluiten. Zij verhuisde, waarna het gebouw op 10 juli 1968 beschikbaar kwam voor de Standaardboekhandel uit Amsterdam, die er nog steeds in gevestigd is. Het bovenhuis werd tot 18 februari 1982 bewoond door een personeelslid.


Jan Melssen, 1985

NB: Het pandje is in 1988 gesloopt. Later (1999) zal Schoenendiscount Bristol in een nieuw gebouwd pand zijn waar aan de man brengen. Anno 2014 is hier een filiaal van kledingwinkel Wibra gevestigd.