Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.
Machinefabrieken in de 19e eeuw
Een tweede 19e-eeuwse Eindhovense machinefabriek
Machinefabriek van Mathijs van den Heuvel
Tot nu toe werd algemeen aangenomen, dat de gebroeders Marto de enigen zijn geweest die in de vorige eeuw in Eindhoven een machinefabriek bezaten. Kort geleden bleek bij toeval, dat er nog een tweede machinefabriekje heeft bestaan. De eigenaar ervan heette Mathijs van den Heuvel.
Mathijs van den Heuvel was in 1841 in Uden geboren. In 1885 vestigde hij zich in Eindhoven waar hij in de oude knopenfabriek van Van der Harten aan het tegenwoordige Wilhelminaplein een stoomsmederij inrichtte. Het bedrijf bleek echter niet levensvatbaar. Al een jaar later was Van den Heuvel gedwongen zijn werkplaats weer te sluiten. Hij verkocht zijn inventaris en verhuisde met zijn gezin naar Den Haag.
We weten niet welke toekomstverwachtingen hij heeft gehad. Wel staat vast, dat ze niet werden vervuld, want in 1889 keerde hij weer naar het Zuiden terug en vestigde hij zich als smid in Stratum. Voor zijn verdere activiteiten zijn we voor een belangrijk deel op de pers aangewezen.
Op 21 februari 1891 bracht de Meierijsche Courant het bericht, dat op de avond ervoor een begin van brand was ontstaan op de zolder van constructeur v.d. H. in Stratum. Omdat er niemand thuis was geweest, was de deur ingelopen. De buren waren er in geslaagd het vuur te blussen "doch niet zonder de grootste inspanning". Een door de vlammen aangetast ledikant was tijdens de brand door de zoldering naar beneden gekomen.
We zouden niet geweten hebben dat de brand bij Van den Heuvel had gewoed, als er geen vervolg op het verhaal was gekomen. In de rubriek ingezonden stukken vroeg zoon M. van den Heuvel jr. zich vier dagen later af, of de correspondent wel bij de brand aanwezig was geweest. Hij meende van niet en stelde dat de berichtgever het nieuws blijkbaar van een of andere idioot had gehoord. Er was geen deur ingetrapt en geen ledikant naar beneden gekomen. Ook was het onjuist dat er niemand thuis was geweest, want Van den Heuvel jr. was met een van de knechts in de aangrenzende smederij aan het werk geweest. Daar was hij door de buren gewaarschuwd, waarna hijzelf de brand had geblust.
Adolf van den Akker die voor het bericht verantwoordelijk was geweest, voelde zich in zijn eer aangetast. In de volgende editie van de krant pareerde hij de aanval met succes. Zijn reactie is aardig om te lezen en lijkt een goede indruk te geven van de werkelijke gebeurtenissen. Voor ons is zij echter niet belangrijk.
Dat zijn wel de twee eerdere berichten, want daaruit blijkt dat Van den Heuvel niet alleen smid was, maar ook constructeur en tevens dat hij weer een eigen bedrijf bezat met ten minste één knecht. In juni van hetzelfde jaar stond er opnieuw een berichtje in de krant. De redacteur schreef het genoegen te hebben gehad in de ateliers van de werktuigbouwkundige, de heer Van den Heuvel, een machine van nieuwe vinding ter vervaardiging van strohulzen aan het werk te hebben gezien. "Dat de heer Van den Heuvel een vindingrijk en vernuftig man is behoeft niet gezegd te worden; zijne machines zoo keurig afgewerkt en tot het minitieuze verbeterd getuigen het". De machine die de redacteur had gezien kon 900 hulzen per uur afleveren. Het bericht sloot met de mededeling, dat het te begrijpen was dat Van den Heuvel moeite had om aan de vraag te voldoen.
Nadat de gemeente Stratum hem een nieuwe hinderwetvergunning had geweigerd - de buren hadden bezwaren - verhuisde Van den Heuvel in 1893 met gezin en bedrijf naar het Stratumseind. Evenals zijn zoon werd hij in het Eindhovense bevolkingsregister ingeschreven als "micanichien". Twee jaar later verhuisde hij - opnieuw met gezin en bedrijf - naar de Dommelstraat en in 1896 tenslotte naar de Paradijslaan (tegenwoordig nummer 14), waar hij dicht bij de Dommel een huis met een smederij had laten bouwen.
Op 6 april 1896 haalde M. van den Heuvel opnieuw de pers. De redacteur meldde, dat hij bij de fabrikant van stoom- en andere werktuigen enige strohulzenmachines aan het werk had gezien. Vooral de grootste ervan had zijn aandacht getrokken, omdat die zowel met de hand als door stoom kon worden aangedreven, de bewerking accuraat en netjes was en er per uur 800 hulzen mee konden worden geproduceerd. Van dit type waren er drie naar Frankrijk geëxporteerd, terwijl er ook in Hoorn en Arnhem stonden opgesteld.
Om de machines te testen werden door Van den Heuvel op kleine schaal strohulzen geproduceerd. De grondstoffen daarvoor - stro, ijzerdraad en garen - werden geleverd door de strohulzenfabriek van J. Caron in Stratum en door Van den Heuvel met hulzen betaald. De relaties met deze grote Stratumse fabriek waren oud. Al in 1886 had Van den Heuvel het bedrijf voor ƒ 170,- twee machientjes geleverd.
In september 1898 richtte M. van den Heuvel samen met A. de Jong uit Gestel een vennootschap op onder de firma Eindhovensche Stroohulzenfabriek A. de Jong & Co. Het bedrijf werd gevestigd in een ruimte naast de smederij. Nog hetzelfde jaar werd een tweede fabriek geopend in Zesgehuchten. Vermoedelijk is de smederij in dezelfde periode opgeheven. Blijkbaar heeft die toch minder perspectieven geboden dan uit de juichende krantenberichten zou kunnen worden afgeleid. Een notitie in het gemeentearchief lijkt betrouwbaarder, want daaruit blijkt dat er in 1898 drie personen in het bedrijf werkten, een aantal dat niet direct het beeld oproept van een bloeiende constructiewerkplaats.
Het is in dit verband ook op zijn minst merkwaardig te noemen dat de strohulzenfabriek Van Berckel/Caron na 1886 geen enkele machine meer van Van den Heuvel schijnt te hebben betrokken. Ik heb er althans geen in de bedrijfsadministratie kunnen terugvinden.
De nieuwe firma werd al evenmin een succes . Toen de periode van vijf jaar waarvoor de vennootschap was aangegaan, verstreken was, werd de samenwerking tussen Van den Heuvel en De Jong weer verbroken. Het bedrijf in Zesgehuchten werd daarna nog door De Jong alleen voortgezet, maar al in 1905 geliquideerd. De inventaris werd toen door deurwaarder J. van der Somme in het openbaar verkocht. Er stonden in het fabrieksgebouw onder meer 31 handmachines opgesteld, l grootmachine (een zgn. doorwerker) met toebehoren, 4 hulzenpersen, 2 stropersen met hefboom en 2 spoelmachines.
Ook het Eindhovense productiebedrijf schijnt geen lang leven beschoren te zijn geweest. M. van den Heuvel zette het voort onder de naam Eindhovense Stoomstroohulzenfabriek M. van den Heuvel . In 1904 plaatste hij er een gasmotor in met een vermogen van 3 pk. Er werkten toen 10 a 15 mensen in zijn bedrijf. Blijkbaar was het moeilijk om aan geschikte arbeidskrachten te komen, want in 1905 plaatste hij advertenties waarin hij vlugge meisjes vroeg en jongens en meisjes tussen 13 en 16 jaar van fatsoenlijke ouders. Hij schijnt toen ook nog een filiaalbedrijf in Leende gehad te hebben. Toen daar in 1906 een schuur afbrandde meldde de krant, dat de heer Van den Heuvel uit Eindhoven die vroeger als strohulzenfabriek had gebruikt en blijkens de gemeenteverslagen van Leende werd er pas voor het eerst in 1905 zo'n bedrijf in het dorp gevestigd. Ook in 1906 vraagt Van den Heuvel in de krant om personeel.
Daarna valt er een stilte. We weten niet wanneer Mathijs van den Heuvel zijn laatste strohulzen heeft geproduceerd. In 1910 was zijn bedrijf in elk geval gesloten. Van den Heuvel verhuisde toen met zijn vrouw naar zijn geboortedorp Uden. Zijn zoon was dat jaar reeds lang het huis uit. In 1895 was hij naar Jabeek vertrokken. Tot zijn vertrek stond Van den Heuvel in het bevolkingsregister ingeschreven als mechanicien. Vermoedelijk heeft hij aan dat beroep meer arbeidsvreugde beleefd dan aan dat van strohulzenfabrikant.
De werkplaats aan de Dommel werd al in 1910 in gebruik genomen door J. van der Linden uit Nuenen, die een hinderwetvergunning had gekregen voor het vervaardigen van metaaldraad voor gloeilampen.
Alles bijeen is het levensverhaal van M. van den Heuvel bepaald geen succes-story. Noch het constructiebedrijf, noch de strohulzenfabriek hebben dan ook de aandacht van de historici weten te trekken, laat staan te boeien. Wel blijkt uit het verhaal, dat ook door minder succesvolle ondernemers opmerkelijke initiatieven konden worden ontplooid. En daarnaast natuurlijk, dat de Marto's niet de enigen zijn geweest die in de vorige eeuw in Eindhoven een machinefabriek bezaten.
J. Spoorenberg
in: ’t Gruun Buukske 1986-12