Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.
Joodse burgers in Tongelre
De joodse gemeenschap in Tongelre omstreeks 1810
Er is maar weinig bekend over de 18e-eeuwse geschiedenis van de joden in Tongelre. Zelfs de vroeg 19e-eeuwse schrijver S. van de Graaff laat ons nog in het ongewisse, want hij schreef dat er In 1805 746 mensen in het dorp woonden waaronder vier gereformeerden. Daardoor wekte hij de indruk, dat de bevolking geen joden telde.
In 1809 woonden er echter blijkens de volkstellingsgegevens vijf joden en het lijkt heel aannemelijk, dat die er vier jaar eerder ook al waren.
Wel was het aantal klein en omdat de joden niet tot het meest kapitaalkrachtige deel van de bevolking behoorden, zullen we er rekening mee moeten houden, dat archiefvondsten schaars zullen blijven.
H. van Gerwen uit Valkenswaard (van het voorheen bekende Museum Van Gerwen-Lemmens) maakte me attent op een artikel over de Tongelrese joden, dat in 1844 geschreven is door ds. S. Hanewinkel1. In 1971 had Van Gerwen het navolgende artikel ook in weekblad Groot-Eindhoven laten publiceren.
OUD REFREIN, 't WELK IN DE MEIJERIJ VAN 's-BOSCH PLEEG GEZONGEN TE WORDEN
Medegedeeld door Ds. S. Hanewinkel
Kunde wel van turfsgemul
Peperkoorns wrijven?
Kande geljon, kande geljon
Allemaal larie, allemaal larie!
Kande geljon? allemaal larie rommeton
Kunde wel een meulensteen
Tegen de stroom doen drijven?
kande geljon, etc.
Kunde wel een kindje baren
En rein maget blijven?
Kande geljon, etc.
Dit is alles, wat mij van dit oude liedje bekend is. Volgens een overlevering is het opgesteld door een Jood of door Joden te Tongelre, een dorp, groot half uur oostwaarts van Eindhoven gelegen, ter bespotting van den Roomschen Godsdienst.
Te Tongelre plagt nog vóór 30 a 40 jaren een zeer lang huis te liggen (thans is het geheel en al weggebroken), hetgeen in zeer vele woningen was verdeeld, die bijna allen door Joden werden bewoond. Dit huis gaf men de naam van "de Ark".
Wanneer de Roomschen hunne jaarlijkse bedevaarten deden naar Handel en Kevelaar, kwamen allen, die uit Kempenland derwaarts gingen, troepsgewijze bestaande in mannen en vrouwen van allerlei ouderdom, langs dat huis, zijnde dit de gewone weg. Men zong dan enige liederen of litanieën ter eere van Maria, en dewijl het bekend was, dat in dit huis veele Joden woonden, lieten de bedevaartgangers niet na, als zij op die hoogte gekomen waren, de Joden te bespotten en te beschimpen.
Vooral wanneer zij terug keeren hebben vele vrouwen en meisjes, somtijds ook wel manspersonen, een kevelaarskoek (een kevelaarskoek is een ronde platte koek van een soort kalk, waarop het afbeeldsel van het wonderdadige Lieve Vrouwebeeld van Kevelaar is afgebeeld, en in doorsnede een duim of drie breed; men ziet dezelve dikwijls in huizen, vooral van armere Roomschen, bij hunne bedsteden hangen) of ook wel een prent, verbeeldende de Lieve Vrouw van Kevelaar of Haandel, op de borst hangen.
Men wees de Joden dikwerf op zulk eenen koek of prent, hetgeen veel maal met schimpen of schelden vergezeld ging. De Joden nu, zegt men, vervaardigden, om zich hierover te wreken, het bovenstaande referein, hetgeen door hen gezongen werd. Naderhand zongen het zelfs de Roomschen, niet wetende wat het betekende, dikwijls langs de straat. In mijne jeugd hoorde ik het niet zelden, zelfs door kinderen zingen. Het is echter zeer verbasterd, want eigenlijk moet het zijn:
Kunde wel van turfgemul (turfmolm)
Peperkoorns wrijven?
Kan 't de Gneljoon, kan 't de Gneljoon?
Alles is larie, alles is larie
Kan 't de Gneljoon? alles is larie van rondom (hoe men 't ook beschouwt)
De zin is dan: kan de Gneljoon2 dit alles wel doen? hoeveel te minder kan dan Maria zulke ongerijmdheden verrichten; hoe kan zij een kind ter wereld brengen en echter maagd zijn gebleven. Het schijnt dus een Joodse bespotting van de Roomsche stelling dat Maria vóór en na haar baren maagd is gebleven en ook van de gewaande mirakelen die te Kevelaar en Handel door Maria geschiedden.
Ik kan hier bijvoegen dat Handel een gehucht is van het dorp Gemert en het Lieve Vrouwebeeld aldaar weinig minder beroemd is dan dat van Kevelaar. Vele, vooral zeer fijne Roomschen bezoeken, bij hunne terugkomst van Kevelaar, ook het beeld van Handel, om toch geen mirakuleus beeld over te slaan.
J. Spoorenberg
in: ’t Gruun Buukske 1984, 17
noten:
1 Uit: N. Kist - H. Royaards, Archief voor Kerkelijke Geschiedenis, 15e deel, Leiden 1844, pagina's 109-111.
2 de Allerhoogste, zoals H. van Gerwen verklaart.