Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.
Vakverenigingen in de twintigste eeuw
Vakverenigingen en hun patroonheiligen in de twintigste eeuw
In 1896 werd in Eindhoven een RK. Volksbond opgericht om een tegenwicht te vormen tegen de opkomende socialistische arbeidersverenigingen. In de statuten werd dan ook als doel van de organisatie de verheffing van de arbeider genoemd en de bestrijding van het socialisme. De Volksbond probeerde haar doelstellingen onder meer te bereiken door vakverenigingen op te richten, die naar middeleeuws voorbeeld gilden werden genoemd.
Elk gilde kreeg zijn eigen beschermheilige. Daarbij werd geprobeerd een verband te leggen tussen de heiligen en de ambachtslieden waarover zij geacht werden hun bescherming uit te strekken. Soms was dat eenvoudig, maar soms ook deed de uiteindelijke keus wel eens denken aan het verrukkelijke verhaal van Godfried Bomans, waarin hij uitlegt waarom St. Winnefried tot patroon van de naar gewin strevende frietverkopers zou zijn verkozen.
Het aantal gilden was aanvankelijk klein. In 1906 waren nog maar vijf groepen ambachtslieden georganiseerd, maar omdat in die tijd de bokken nog van de schapen gescheiden moesten blijven, was aan sommige gilden een vrouwenafdeling verbonden, die natuurlijk een eigen patrones had. Het aantal patroonheiligen was daarom wat groter.
De grootste vakvereniging was in 1906 het gilde van de tabaksbewerkers, dat 596 leden telde en waarover St. Franciscus Xaverius zijn bescherming uitstrekte. Het verband tussen de heilige missionaris uit India en de tabaksnijverheid is mij niet duidelijk, maar misschien kan een van de lezers het mij verklaren. De vrouwenafdeling telde 94 leden en werd O.L.V.-Vereniging genoemd, maar een jaar later stond ze onder bescherming van St. Clara, ongetwijfeld een geestverwante van St. Franciscus, maar dan wel van die uit Assisie.
Duidelijker is het verband tussen het gilde van St. Severus en zijn patroon. De heilige wever (die later bisschop werd) werd immers al in de middeleeuwen als zodanig vereerd. De vrouwenafdeling stond hier onder bescherming van St. Anna, een keuze die minder begrijpelijk is.
Anders ligt dat weer bij de hout- en steenbewerkers, die de timmerman St. Jozef tot patroon hadden verkozen.
De namen van St. Crispijn en St. Crispianus mogen U wat vreemd in de oren klinken, toch werden ze al in de middeleeuwen vereerd als patroons van de schoenmakers en lederbewerkers en dat voorbeeld wilden de 27 schoenmakers van de Volksbond graag volgen. Het is ook te begrijpen waarom St. Martinus, die zijn mantel doorsneed om die met een arme bedelaar te kunnen delen, patroon was van de 16 kleermakers.
Minder begrijpelijk is weer waarom de meesterknechts in de tabaksindustrie St. Antonius van Padua tot hun patroon verkozen.
In de loop van de jaren werden nieuwe gilden opgericht. St. Lucas werd natuurlijk patroon van de schilders, St. Jacobus, die al in de middeleeuwen bekend stond als de uitvinder van het vilt, strekte zijn bescherming uit over de hoedenmakers, de heilige metselaar Marinus over de metselaars en de evangelist St. Jan over de typografen.
St. Michael, de aanvoerder van de getrouwe engelen in de strijd tegen de opstandige Lucifer, werd de patroon van de werknemers in de lucifersindustrie en de St. Lucia, ongetwijfeld op grond van haar naam, de patrones van de vrouwenafdeling. St. Laurentius die dood werd gemarteld op een gloeiend rooster werd de patroon van de werknemers in de gloeilampenindustrie; de overeenkomst tussen het rooster en de gloeidraad is opvallend. Minder duidelijk is, waarom St. Emerentiana tot patrones van de vrouwenafdeling werd gekozen, want deze martelares werd niet geroosterd maar gestenigd.
De Driekoningen die met hun karavanen vanuit verre landen het Kind Jezus kwamen bezoeken, werden al lang vereerd als patroon van de voerlieden en de Eindhovense voerlieden sloten zich daarbij aan.
St. Stefanus, die gestenigd werd, werd gekozen tot patroon van de steenbakkers, de Vier Heilige Gekroonden, naar eeuwenoud voorbeeld, tot die van de beeldhouwers en St. Eligius, eveneens naar oud voorbeeld, tot die van de smeden.
Maar het verband tussen St. Antonius en de gemeentewerklieden en St. Blasius en de werknemers in de sigarenkistenindustrie is mij weer onduidelijk.
Het patronaatschap tenslotte van St. Lambertus over de post- en telegraafbeambten en St. Petrus over het spoorwegpersoneel zal wel het gevolg zijn geweest van een keuze elders in het land. Maar dat neemt niet weg, dat ook hier de vraag blijft bestaan wat de reden voor die keuze is geweest.
bron: ’t Gruun Buukske 1988, 16
J. Spoorenberg