Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.

De (Gekroonde) Pijp

Uit De historische en eigentijdse encyclopedie van Eindhoven
Versie door Jfmhusken (overleg | bijdragen) op 21 aug 2014 om 09:49 (Nieuwe pagina aangemaakt met 'Stratumseind 63, De (Gekroonde) Pijp, Hotel Oud-Eindhoven<br /> Uit de geschiedenis van de belendende percelen blijkt, dat Stratumseind 63 in de jaren tot 161...')
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Stratumseind 63, De (Gekroonde) Pijp, Hotel Oud-Eindhoven


Uit de geschiedenis van de belendende percelen blijkt, dat Stratumseind 63 in de jaren tot 1619 één geheel vormde met Stratumseind 65-69, terwijl de eigenaar toen ook Stratumseind 61 in zijn bezit had. Daardoor kon bij de deling van zijn goederen in 1619 een verschuiving optreden van de lasten die op de percelen rustten. Uit een grensscheiding in 1589 tussen de percelen Stratumseind 63-69 en 71-73 blijkt, dat dit laatste toen een huisplaats was, dus een stuk grond waarop een huis had gestaan. Uit een grensscheiding uit 1593 tussen Stratumseind 51-59 en 61 blijkt, dat ook dit laatste pand verwoest was. Vermoedelijk heeft ook Stratumseind 63-69 dit lot getroffen, maar daarvoor hebben we geen bewijs.

De lasten. Uit het perceel 63-69 moesten in 1540 jaarlijks een erfpacht van 1 mud rogge aan "die van Waalwijk" worden opgebracht, 5 vaten rogge erfpacht aan het St.Nicolaasaltaar in de kerk van Eindhoven en 6 carolusgulden die met 100 gulden waren af te lossen aan heer Jan van Broghel. Bij het transport (overdracht van het perceel) in 1584 wordt nog slechts de last van 5 lopen (=vaten) rogge genoemd, die moest worden betaald uit de invaart naast de keuken aan de zijde van Stratumseind 71-73. Omdat er een achterstand ontstond bij de betaling van deze last, liet de rector van het St.Nicolaasaltaar het erfpand op 1 juni 1594 veilen om de schuld te vereffenen. Bij transporten in 1619 en 1624 worden geen lasten genoemd. In 1627 kwamen Stratumseind 61 en 63-69 weer in één hand. Uit het eerste perceel moest zeker al vanaf 1541 jaarlijks een last van 14 stuivers aan het Eindhovense kapittel worden betaald. Toen het pand korte tijd later weer werd verkocht, kwam deze last op Stratumseind 63-69 te rusten. De last wordt nog genoemd bij een transport in 1687; het bedrag kwam toen toe aan de Prins van Oranje, die de rechtsopvolger van het kapittel was. In de 18e- en 19e-eeuwse transportakten worden geen lasten meer genoemd.

De 16e eeuw.
De oudst bekende eigenaar van het perceel waarop nu Oud Eindhoven staat wordt in 1526 genoemd als buurman van het thans verdwenen pand Stratumseind 61. Hij heette Joost Jan Strijbosch en was getrouwd met Mariken. Hij had het huis geërfd van zijn schoonouders Wouter Gielmans en diens vrouw Katharina. Zijn zwager, heer en Mr. Joost Gielmans erfde nummer 61. De erfgenamen van deze laatste verkochten diens pand op 4 oktober 1555 aan heer Frans Bacx, een kanunnik van de Eindhovense kapittelkerk.
Op een onbekende datum tussen 1526 en 1540 verkocht Joost Strijbosch voor schepenen van Eindhoven het huis met hof en erfenis aan de priester heer en Mr. Joost Vuchts, die het bij testament naliet aan zijn natuurlijke dochter Anna de echtgenote van Dionys Henrick Vos. Laatstgenoemde ver- kocht het op 13 augustus 1540 aan de weduwe van Anthonis Jan ‘sHazen of die Haes en haar kinderen. Zij was eveneens een dochter van de reeds genoemde Wouter Gielmans. De koopprijs bedroeg 86 carolusgulden. De hoogte van het bedrag zal wel in verband hebben gestaan met de zware lasten die toen op het perceel drukten. Het huis grensde in 1540 aan Mr. Joost Gielmans (Stratumseind 61) en Jan van Halen (Stratumseind 71-73). Achter reikte het tot de stadsvest (Vestdijk) en voor aan de Steenweg (Stratumseind) . De diepte van het perceel van de straat tot de Vest(dijk) zou tot 1952 ongewijzigd blijven.

In 1541, 1547, 1550 en 1569-1571 wordt Metken of Mechtelt Gielmans nog genoemd als eigenares-vruchtgebruikster van het huis en de boomgaard, groot 9 roeden. Zij zal het huis met haar kinderen hebben bewoond, want in 1569-1571 worden geen huurders genoemd. Na haar dood verkochten haar erfgenamen het huis met hof en grond aan Willem Goyarts van Stratum, die het overeenkomstig het testament van hem en zijn vrouw op 4 juli 1584 verkocht aan Ruth Willem Moescops. Moescops had kort tevoren ook nummer 61 gekocht en wel van Geraert van Pruyssen. Het Stratumseind werd in deze jaren Korte Steenweg genoemd. Ruth Willem Moescops moet kort daarop zijn overleden, want zijn weduwe trad op 1 augustus 1589 op met haar tweede man, Gerart Peter Mickaers, in een geschil met haar buurman van Stratumseind 71-73 over de erfscheiding tussen hun beider percelen. In 1592 en 1605 wordt haar huis nog aangeslagen; in 1610 wordt onderscheid gemaakt tussen haar oude (Stratumseind 63-69) en haar nieuwe huis (Stratumseind 61).

De 17e eeuw.
In 1611-1612 woonde zoon Willem Rutten vermoedelijk in het oude huis, terwijl het -nieuwe verhuurd was aan een onbekende Eindhovenaar. In 1615-1616 woonde Peter Rutten in het oude, terwijl Lijsken Geverts het (grotere) nieuwe had gehuurd. Dit werd toen nog de bijwoning van het oude huis genoemd. Toen de kinderen van Catharina, de weduwe van Ruth Moescops op 13 mei 1619 de ouderlijke nalatenschap verdeelden, kreeg heer en Mr. Peter Rutten, die toen priester en kanunnik van de Eindhovense kapittelkerk was, het kleine huis met het stalletje (Stratumseind 63, het perceel van Oud Eindhoven dus). Broer Willem erfde Stratumseind 61, dat toen werd omschreven als het grote huis met hof en erfenis. Stratumseind 65-69 tenslotte, kwam in handen van broer Henrick Rutten. Stratumseind 63 kreeg het recht van poort en invaart tussen dit huis en nummer 61 en het recht om in (lees: verankerd in) Stratumseind 63-65 te mogen bouwen. Dat de bouw inmiddels al was begonnen, blijkt uit de voorwaarde dat Mr. Peter de reeds aangelegde goot moest onderhouden. Blijkbaar werd het kleine huis dus verbouwd c.q. vergroot.

Uit de belastingkohieren blijkt, dat Stratumseind 63 in 1625 verhuurd was aan Adam Franssen Damen, terwijl nummer 61 in handen was van Jasper Moses. In 1626 heette het oude huis eertijds van heer Peter Rutten te zijn geweest, terwijl het nieuwe toen in handen was van de genoemde Jasper. In 1627 waren beide huizen in bezit van Jasper Moses, het eerste was afkomstig van Peter Rutten, het tweede van Lijn Rutten. Een belastinglijst uit 1628 noemt het ene weer het kleine en het andere het grote huis. De belastinggegevens corresponderen met de akten. Op 19 januari 1623 verwierf Jasper Moses van de rechtsopvolger van Willem Rutten Moescops huis, hof en aangelag (Stratumseind 61), terwijl hij op 23 juli 1624 als gemachtigde van Goyart Doelmans te Peer voor 433 gulden Stratumseind 63 kocht van heer en Mr. Peter Rutten Moescops. Dit laatste pand werd toen omschreven als een huis, hof, erfenis en timmerages. Op 14 augustus 1624 werd dit laatste pand genaast door Henrick Rutten Moescops, de broer van Peter en de eigenaar van de nummers 65-C9. (Het recht van naasting hield in, dat een familielid van de verkoper een verkocht goed kon opeisen tegen terugbetaling van de kooppenningen). Maar omdat hij de koopsom niet bleek te kunnen betalen, bleef de verkoop echter van kracht.

Jasper Moses, die gehuwd was met Margriet Doelmans, kreeg het pand tenslotte zelf in bezit. In januari 1627 wordt hij er eigenaar van genoemd, terwijl hij op 24 maart van dat jaar twee huizen, hoven en erven aan elkaar gelegen met de timmeringen daarop staande, alsmede de (bedde)koetsen daarin voor 1.050 gulden aan Lucas Martens van Poppel verkocht. De koop bestond dus uit Stratumseind 61 en 63. In 1627 was nummer 61 verhuurd aan Cornelis Jacobs en nummer 63 aan Adam Frans Damen.
Van Poppel was wever van zijn vak, want hij vestigde in nummer 63 een weverij. In 1615 had hij zich keizer geschoten van het gilde van St.Sebastiaan. Hij was in 1635 poorter van Eindhoven, bekleedde in 1634/1635 het ambt van borgemeester en van 1639 tot 1646 was hij schepen. Na zijn dood in 1653 bleef zijn weduwe in het pand wonen en daarna van 1664 tot 1665 zijn kinderen, die de weverij hadden voortgezet. Vanaf 1667 werd het pand verhuurd aan Aert Jan Joosten (1667) en de weduwe van Joost Aerts (1668-1674). Van 1675 tot 1678 woonde Lucas Martens van Poppels zoon Jan er met zijn zuster. Van 1679 tot 1690 was Nicolaas Janssen van Tiel de bewoner, van 1691 tot 1697 Hendrik van den Heuvel, in 1698 Francis van Thoor en tenslotte van 1699 tot 1703 Hendrik van Bergeijk.

Intussen had de Eindhovense burger Jan van Poppel Lucaszoon zijn huis, achterhuis en hof met het recht van invaart op 5 mei 1687 voor 500 gulden verkocht aan Mr. Melchior Doncquers, advocaat en licentiaat in beide rechten en rentmeester van het kwartier van Kempenland. De koper stond de verkoper toe, zijn leven lang de huurpenningen te blijven trekken uit het voorhuis en de weefkamer. Doncquers stierf in 1693 of 1694. Zijn erfgenamen worden nog als eigenaar genoemd in 1697/1698, maar moeten het huis omstreeks die tijd hebben verkocht, want in 1699/1700 wordt de weduwe van Peter van der Moer als eigenares genoemd.

De 18e eeuw.
De weduwe van Peter van der Moer heeft het pand weer verkocht, want in 1713/1714 wordt Adriaan van Thoor als eigenaar genoemd en in de periode 1717-1730 Hendrien van Thoor als eigenares. Huurders waren in die jaren de weduwe van Hendrik van Bergeijk (1704- 1708), Peter van den Bogaert (1712-1716) en Michiel van Mierlo (1721-1728), terwijl eigenaresse Hendrien van Thoor in 1710 en 1729 wordt genoemd als bewoonster, dan wel als eigenares zonder huurder.
Wegens een schuld aan verpondingen moest Hendrien van Thoor het huis op 8 februari 1730 publiek laten verkopen. Het werd toen omschreven als een welgelegen huis, achterhuizing en hof, genaamd de Pijp. Op 28 februari 1730 mocht Wouter van de Sanden zich voor 480 gulden de nieuwe eigenaar noemen. Zijn weduwe, Margriet van der Sanden, verkocht het huis met achterhuis of stal en hof op 27 augustus 1757 voor 550 gulden aan de Eindhovense burger Christiaan de Haes. Het huis werd toen "De Gekroonde Pijp" genoemd. De verkoopster stelde als voorwaarde, dat zij het vrije gebruik zou houden van de kamer die werd bewoond door Jenneke, de weduwe van Anthony Oudens en verder van een deel van de tuin, van de pomp en van de in- en uitgang door de poort.

Dat er in het huis twee woningen waren, blijkt behalve uit de bovengenoemde verkoop ook uit de huizenkohieren uit de jaren 1736-1781; vanaf 1786 staat daarin aangetekend "bestaande thans in éne woning". In 1792 is sprake van een huis, achterhuis, brandhuis, hof en werkhuisje. De bewoners in deze laatste periode waren allereerst de eigenaars Wouter van de Sanden (1736-1756) en Christiaan de Haes (1757-1803). Als medebewoners worden nog genoemd Anthony Oudens (1736) , Jan van den Boomen (1741-1746), de weduwe van Anthony Oudens (1757) , Peter Oudens (1761) en de weduwe van Wouter van den Sanden (1766).

De 19e eeuw.
Christiaan de Haes schonk het huis de Pijp op 26 januari 1803 aan zijn schoonzoon Jan Strijbosch. Die was toen nog hoedenfabrikant. Toen hij en zijn vrouw het huis op 16 en 30 november 1814 publiek lieten verkopen, dreven zij samen een herberg. Het huis was toen voor 120 gulden per jaar verhuurd aan Godefridus Tabbers, terwijl daarnaast nog twee kamers met de zolders elk voor 11 stuivers in de week waren verhuurd aan Francis Davids en de weduwe Zeegers. Koper werd in 1814 Judocus van der Heijden, die 1.750 gulden voor het pand betaalde. Op 27 juni 1822 verkocht hij het huis de Pijp met de hof op zijn beurt voor 1.600 gulden aan de metselaar Jan Booms (1789-1867) . Volgens de akte die hiervan werd opgemaakt, waren geen titels van aankomst bekend!

De oorspronkelijk aanwijzende tafel van het kadaster uit 1832 geeft onder de sectienummers A 327 t/m 331 respectievelijk drie huizen (327, 328 en 329), een huis met erf (330) en een tuin (331) als eigendom van de metselaar Joannes Booms. Van deze metselaar-aannemer is bekend, dat hij onder meer het oude kantongerecht aan de Rechtestraat heeft gebouwd. Na het overlijden van hem en zijn vrouw op 2 december 1867 en 11 juni 1868 bleef het pand gemeenschappelijk bezit van de drie zoons. Op 5 juni 1885 gingen die over tot een verdeling van de boedel. Wilhelmus Henricus (1847-1897) erfde de huizen met erf, werk- en bergplaatsen (sectienummers A 327 t/m 331) , die toen op een waarde van 5.500 gulden werden geschat.

Vermoedelijk is de nieuwe eigenaar direct begonnen met nieuwbouwplannen voor het geërfde huis. In augustus 1885 verzocht hij B & W de (rooi)lijn voor zijn huis te willen aangeven, tegelijk zond hij hen een tekening van zijn nieuw te bouwen pand. Op de kadastrale kaart van 1888 zien we de nieuwe situatie met het huis, het pakhuis en het erf (sectienummer C 493). De poort en de binnenplaats naast het huis behoorden toen tot het buurpand Stratumseind 61 (sectienummer C 489) dat eigendom was van Antonius Baijens. Het nieuwe huis wordt ook afgebeeld op een briefhoofd uit 1907. Daaruit blijkt, dat Jan Booms toen aannemer en handelaar in bouwmaterialen en brandstoffen was. Een afwijkend briefhoofd uit 1911 voegt daaraan nog een stoomtimmerfabriek toe en geeft behalve de voorgevel van het huis ook een kijkje op het gebied achter de poort.
Aannemer W.H. Booms bouwde behalve zijn eigen huis o.a. de R.K. parochiekerk van Geldrop, het pand Phenix op de hoek van de Smalle Haven en de - overigens niet meer door hem voltooide - H.Hartkerk aan de Kanaalstraat.

De 20e eeuw.
W.H. Booms werd opgevolgd door zijn zoon Jan Jozef Pieter, die de aannemer is geweest van o.a. pensionaat Eikenburg en van verschillende villa's in het Villapark. In 1929 gaf hij een gedenkboekje uit t.g.v. het 375-jarig bestaan (!) van de N.V. Bouwmaterialenhandel H.I.V.A., voorheen Jan Booms, waarin een schets van de ontwikkeling van het bedrijf werd gegeven. J.J.P. Booms is de laatste van zijn geslacht die Stratumseind 63 bewoont. Hij verhuisde op 3 oktober 1929. Het woongedeelte van het pand, sinds 1923 bekend als Stratumseind 63a, werd daarna door verschillende particulieren bewoond.

Nadat nummer 63 nog tijdelijk dienst had gedaan als magazijn van Jan Booms, zou het daarna een tijd gebruikt zijn door het schildersbedrijf W.J. Gooien uit Asten. Vermoedelijk in 1939 verkocht J.J.P. Booms Stratumseind 63-63a aan de N.V. Koninklijke Pharmaceutische Fabrieken v/h Brocades-Stheeman en Pharmacia in Meppel. Deze vennootschap verhuurde het daarna aan de Zuidhollandse Bierbrouwerij in ‘s-Gravenhage. De brouwerij verhuurde het op haar beurt aan de weduwe J.M. Berkvens-van Woezik (1939-1956), die het hotel-café-restaurant Stadt Wien in het pand vestigde. In 1952 verkocht de bovengenoemde N.V. het pand Stratumseind 63-63a voor 40.000 gulden aan de gemeente Eindhoven. Die meende het nodig te hebben in verband met de uitvoering van een stadsplan waarbij de Smalle Haven zou worden doorgetrokken. Met toestemming van de gemeente verhuurde de brouwerij het pand daarna aan J.C. van der Heijden, die het op 9 januari 1957 betrok. Hij was tot dan toe exploitant geweest van het café Oud Eindhoven op de Markt en nam deze vertrouwde naam mee naar het Stratumseind. Jan van der Heijden overleed in 2004.