Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.
De marechaussee tot 1825
De huisvesting van de marechaussee tot 1825
Het beheer en gezag over de Marechaussee ressorteerden onder twee verschillende departementen, namelijk het departement van Oorlog en het departement van Justitie. En gemeenten moesten zorgen voor huisvesting van de marechaussees, zo blijkt uit het Soeverein Besluit van 14 juni 1814. Dat strookte niet met de gedachte van centralisering, maar was gebaseerd op pragmatiek. Gemeenten konden makkelijker panden verwerven.
Om een stok achter de deur te hebben, was in het besluit van 1814 opgenomen, dat bij ontbreken van een kazerne inkwartiering bij burgers geschiedde. Men rekende er enigszins op dat de bevolking in die gevallen in verzet zou komen, hetgeen gemeenten tot actie zou manen. Gemeenten kregen een vergoeding voor de huisvesting van de marechaussee en hun paarden, maar dat was niet toereikend voor de kosten. Daarom werd in 1818 besloten om de kosten breder om te slaan, niet alleen over de gemeenten met brigadekazernes maar alle gemeenten. De verantwoordelijkheid werd op die wijze deels verschoven naar de provincies.
De brigades waren onder zeer verschillende omstandigheden gehuisvest. In veel gemeenten werden oude, leegstaande gebouwen heringericht tot kazerne, zoals kloosters, schoolgebouwen en pakhuizen. Op 23 juni 1818 arriveerde de eerste brigade Marechaussees in Eindhoven, bestaande uit 1 officier, 1 brigadier en 7 manschappen. Aanvankelijk werden de mannen bij burgers ondergebracht, later kregen zij onderdak in de oude Latijnse School bij de Sint Catharinakerk.
In juli 1818 deed de gemeente een voorstel om dit gebouw tot permanente kazerne in te richten, maar dat wordt afgewezen door de commandant. Het volgende voorstel was om een gebouw van het oude klooster Mariënhage (Ten Hage) her in te richten tot kazerne (september 1818). Dat gebouw was in gebruik als bureau van de ontvanger de Domeinen en woonhuis van de president van de rechtbank. Het gemeentebestuur richtte een verzoek aan Gedeputeerde Staten om de gebouwen in erfpacht af te staan, maar dat werd op 30 april 1822 afgewezen. Daarmee verviel ook die optie.
Daarop besloot de gemeente tot de bouw van een nieuwe kazerne. In december 1824 kocht de gemeente een stuk grond aan de Grote Berg voor de bouw van kazerne. Ten behoeve van de ontsluiting van de stalgebouwen verwierf de stad een recht van overpad op de Paradijslaan van de Linnenfabrikant Smits. Deze Smits was namelijk eigenaar van het gebied ‘Het Paradijs’, inclusief de Paradijslaan. De bouw volgde in 1825, naar een ontwerp van de bouwmeester Peter van Driel. De aannemer was de Tilburgse metselaar Arnoldus Ader. De bouwkosten bedroegen ƒ 5.825,00. Om dit te kunnen bekostigen leende de stad een bedrag van ƒ 6.400,00 van de eerder genoemde fabrikant Smits.
bronnen:
bouw- en cultuurhistorisch onderzoek Eindhoven, Grote Berg 9/ Paradijslaan 2-8. J.A. van der Hoeve en J&B Hüsken, januari 2014