Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.
De zuivelindustrie in Eindhoven-Stad tussen 1907 en 1917
De vroegste zuivelindustrie in Eindhoven
In 1907 zag de Eindhovense slager S.G.B. de Winter blijkbaar meer brood in de zuivel- dan in de vleeshandel, want op 9 september van dat jaar opende hij aan de Emmasingel de Eindhovensche Stoommelkinrichting. Al voor het zover was maakte hij in de krant reclame voor zijn gezuiverde en gepasteuriseerde melk en crème (boter) die aan zijn bedrijf verkrijgbaar zouden zijn, maar ook tweemaal daags aan huis werden bezorgd. En om zijn potentiële klanten ervan te overtuigen dat zij hem hun klandizie moesten schenken, verklaarde hij dat zijn bedrijf onder toezicht stond van de Gezondheidscommissie en van rijkszuivelconsulent J.J. Wintermans, terwijl rijks-veearts C.A. van der Leeden garant stond voor de gezondheid van het melkvee. Een jaar later benadrukte hij in zijn reclame nog eens, dat zijn melk van gezonde koeien afkomstig was en machinaal gezuiverd of gepasteuriseerd werd. Behalve melk leverde hij ook gepasteuriseerde boter en karnemelk en in latere jaren ook nog slagroom.
In 1910 ging S. de Winter een vennootschap aan met zijn broer, die ijzerhandelaar in Tiel was, en veranderde de naam van het bedrijf in De Winter & Co. De vennootschap werd aangegaan voor een periode van tien jaar en ging op 1 december van dat jaar van start. De reden voor de samenwerking was ongetwijfeld de behoefte aan meer kapitaal. In het voorjaar van 1911 kocht de nieuwe vennootschap na het gereedkomen van het nieuwe gebouw van de Coöperatieve Centrale Boerenleenbank het oude bankgebouw aan en verbouwde dat tot een melkinrichting.
Op 11 september kon het pand in gebruik worden genomen. Op de Emmasingel bleef slechts een filiaal bestaan waar de klanten melk konden kopen. In 1913 blijkt dat het bedrijf toen nog een tweede filiaal had in het Philipsdorp, terwijl er ook een deel van het jaar nog een melksalon was gevestigd in het pand Emmasingel 20. Op het einde van dat jaar konden de klanten van 8 uur 's morgens tot 9 uur ’s avonds terecht. Het bedrijf zou blijven bestaan tot januari 1917.
bronnen:
Bronnen:
- De vele kranten, in bezit van het RHCe, die door mevrouw P.C. de Haas — van den Boer geïndiceerd zijn.
- RHCe: de administratieve archieven van Eindhoven en de verschillende voormalige gemeenten, met name In de
landbouwverslagen en de hinderwetten.
- De Nederlandsche Landbouw in het Tijdvak 1813-1913 ('s-Gravenhage, 1913).
- H. van Velthoven, De Vestiging van de Moderne Zuivelindustrie In Noord-Brabant en Limburg (In: Tijdschrift voor Economische
Geographïe, vijftiende jaargang, 1914, 175-185).
- Mr. J.J.WIntermans, Geschiedenis van den Noordbrabantschen Boerenbond N.C.B, (z.pl., 1946).
- Een eeuw boeren op papier, tentoonstelling over de archieven van drie landbouwcoöperaties In het zuiden: Camplna, CHV, Suiker—Unie
('s-Hertogenbosch, 1988).
- J.C. Dekker, Het ontstaan van de zulvelcoöperatles in het zuiden van Nederland (In: Industriële Archeologie nr. 40 (1991).
- Martijn Bakker, Boterbereldlng In de late negentiende eeuw (Zutphen, 1991).
- De jaarverslagen uit de beginjaren van St. Joseph en St.Petrus, die aanwezig zijn in de bibliotheek van het RHCe.
- Informatie van de familie Bannenberg en de heren J. Adang en L. Vrijdag.
J. Spoorenberg
in: 't Gruun Buukske 1992-9 e.v.