Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.
De Knip wordt Emmasingel
Van bleek De Knip tot verkeersader Emmasingel
Wanneer in 1879 de Firma Gebroeders Schröder te Eindhoven haar laken- en bukskinsfabriek aanzienlijk uitbreidt, vraagt zij het gemeentebestuur om vergunning voor het leggen van een ijzeren brug over de stadsgracht ter verbinding van het fabriekserf met de gemeentebleek, genaamd De Knip of Kateknip1. Tegelijk verzoekt zij de genoemde bleek met zand en daarna met sintels of steenpuin te mogen ophogen om zo een berijdbare fabrieks(achter)uitgang te krijgen, zodat zij voor de aan- en afvoer van grondstoffen en producten niet langer is aangewezen op de smalle Vijksteeg, die uitkomt in de binnenstad (Vrijstraat).
De in genoemd jaar gerealiseerde achteruitgang van de fabriek van Schröder - dit is vanaf 1891 de gloeilampenfabriek van de Firma Philips & Co., kan worden beschouwd als de eerste aanzet voor de aanleg van de latere Emmasingel.
Met de aanleg van de Willemstraat rond 1881, een nieuwe wegverbinding tussen Eindhoven en Strijp, kwam toen al een verbinding buiten het stadscentrum om met het station in het verschiet. Bij de verkoop van grond nodig voor de aanleg van de Willemstraat had de fabrikantenfamilie Schellens de gemeente zelfs aangeboden op een verkoopprijs van ƒ 15.000,- maar liefst ƒ 6.500,- terug te betalen, indien de gemeente zich zou willen verbinden om binnen twee jaar ook "eenen straat te maken over de bleek (d.i. De Knip) met overbrugging van den wiel van den Strijpschen Gender en vervolgens naar den overweg van 't spoor van de Fellenoord2".
Het duurde evenwel nog vele jaren vooraleer de door Schellens voorgestelde verbinding realiteit werd. Bijna vijftien jaar lang zou de groeiende industrie van Eindhoven en haar randgemeenten met steeds luider stem op bedoelde verbetering van de infrastructuur aandringen. Deze verbetering was niet alleen belangrijk voor het vrachtverkeer dat vanuit het zuidelijke en oostelijke achterland via de Willemstraat of De Bergen dwars door de binnenstad moest, maar ook voor de industrie die juist de locatie aan de latere Emmasingel aantrekkelijk voorkwam als nieuw industrieterrein voor het praktisch al helemaal volgebouwde Eindhoven. De fabriek van de Gebroeders Schröder gelegen binnen de stadswal maar met de achterzijde uitkomende op de Vest was het eerste fabrieksgebouw op "De Knip". Het pand was gebouwd in 1869 door de Firma Raijmakers en deed aanvankelijk dienst als (stoom)spijkerfabriek. Alle aan- en afvoer geschiedde via de Vijksteeg die uitkwam in de Vrijstraat. In 1875 gaf de Firma Gebroeders Schröder het fabrieksgebouw de nieuwe bestemming van bukskinfabriek3.
Aan de overzijde van De Vest bouwde begin jaren tachtig P.J. Schröder, een broer van de genoemde Schröders, een sigarenfabriek. Iets verder verwijderd van De Knip, aan de oever van de Gender ongeveer even ver verwijderd van de Willemstraat als van De Knip, stichtten Herman en Alphons Schellens onder de firmanaam Gebr. Schellens in 1884 een mechanische stoomweverij op een vermogen van 20 PK4. Zo was de industriële situatie aan De Knip medio jaren tachtig van de vorige eeuw...
Toen in 1883 de Eindhovense gemeenteraad besloot een voetbrug over de Gender te bouwen op de plaats waar dit riviertje uitmondde in de stadsgracht (de Vest) om zo vooruitlopend op een toekomstige uitbreiding van het wegenpatroon - alvast een verbinding te maken vanaf de hoek Vrijstraat-Willemstraat langs de Vest naar de overweg aan de Fellenoord, lokte dat een reactie uit van 30 fabrikanten. Zij schreven aan het gemeentebestuur dat zij "met leedwezen" van het besluit kennis hadden genomen, omdat zij veel belang hadden bij een kortere weg "naar het goederenbureau der Staatsspoorwegen". Zij verzochten daarom het besluit te herzien en "in plaats van eene voetbrug eene rijbrug te maken". Het verzoek werd afgewezen omdat het gemeentebestuur met het leggen van een rijbrug niet zou kunnen volstaan, want in dat geval zou ook de weg over De Knip opgehoogd en met keien belegd moeten worden5.
Een jaar later komt de provisorische verbinding langs de Vest, via een voetbrug over de Gender met de overweg aan de Fellenoord, tot stand6. Pal voor de brug liet de gemeente een paal plaatsen om "hondekarren, kruiwagens enzovoorts te beletten over de brug te rijden". De burgemeester daarnaar gevraagd lichtte toe dat "de smalle brug met leuningen was gemaakt voor voetgangers en niet voor voertuigen die tegen de leuningen stoten en die beschadigen." Op een vraag of de weg over De Knip niet verlicht diende te worden antwoordde hij dat het voornemen bestond om drie gaslantaarns te plaatsen7. Gerelateerd aan de behoefte achtte het gemeentebestuur verbreding, ophoging en bestrating van de weg vooralsnog te kostbaar.
Dat zowel de bevolking als het gemeentebestuur al rekening hield met een ontwikkeling in die richting mogeblijken uit het navolgende. Op 29 januari 1887 verdronk een 22 jaar jonge vrouw in de stadsvest aan De Knip. Op ongelukkige wijze zou het slachtoffer te water zijn geraakt. In een ingezonden brief in de krant werd door een "dagelijksche toeschouwer der zaken in De Knip", het gemeentebestuur "eenigszins aansprakelijk" gesteld8. De briefschrijver motiveerde die beschuldiging als volgt: "Wilde het bestuur der stad, zij het dan ook slechts over eene uitgestrektheid van weinige meters, een begaanbare weg maken, dan zou althans alle onmiddellijk gevaar opgeheven zijn. Is het weder regenachtig, dan moet men langs den uitersten kant der stadsvest zijn weg zoeken, wil men niet in modder en slik verdwaald raken. Op die wijze heeft genoemd meisje ook een allerdroevigsten dood gevonden." Kennelijk heeft de de slibberige ondergrond van katteklei (=knip) het slachtoffer parten gespeeld!
Anderhalf jaar later, in augustus 1888, werd in een raadsvergadering voor de toekomstige weg over De Knip voor het eerst de naamgeving "Emmasingel" gebezigd. Het verslag in de krant meldde toen: "den nieuwe toegangsweg van de Voetboog aan de Vrijstraat naar den overweg aan de Fellenoord zouden wij moeten noemen Emmasingel, om zo eene pendant te krijgen voor de Willemstraat, welke in de nabijheid ligt". Opgemerkt werd verder dat de naam "Kateknip", die in de volksmond bekendheid genoot, nog in overweging moest worden gehouden voor de op termijn later toe te kennen officiële naam9.
In de loop van de jaren tachtig was het verkeer op De Knip almaar drukker geworden. Niet alleen vele arbeiders van de aldaar gevestigde fabrieken maakten gebruik van de doodlopende weg, maar ook de aan- en afvoer van grond stoffen en produkten voerde daarover. Bovendien werden in die jaren de eerste woonhuizen gebouwd aan De Knip.
Op 13 april 1888 brandde de bukskinfabriek van Schröder volledig uit. De schade beliep 65.000 - 70.000 gulden. Volgens de krant bood de fabriek ten tijde van de brand zo'n 100 personen werkgelegenheid10.
Het fabrieksgebouw werd weliswaar geheel opnieuw opgebouwd maar kwam als bukskinfabriek eigenlijk niet meer in bedrijf. De Firma Gebroeders Schröder werd geliquideerd. Op de openbare veiling van 27 april 1891 was ingenieur Gerard Philips met ƒ 12.150,- de hoogste bieder voor de leegstaande fabriek. De textielfabrikant De Heer, die tot dan toe voornamelijk met thuiswevers werkte, kocht op dezelfde veiling de naast de fabriek gelegen tuin waarop hij een textielfabriek wilde stichten. Kortom verbetering van de weg over De Knip werd almaar urgenter. In september 1892 ondertekenen "eigenaren van fabrieken of bewoners van huizen gelegen aan de Emmasingel, voorheen genaamd de Knip", een rekwest aan de Raad der gemeente Eindhoven om de toestand van de weg daadwerkelijk te verbeteren. Onder de ondertekenaars bevinden zich behalve de firma's Gebr. Schellens, P.J. Schröder en de inmiddels een jaar oude Philips & Co., ook Emil Woschke, de Duitse bedrijfsleider van laatstgenoemde firma, die kennelijk in de onmiddellijke nabijheid van de fabriek aan De Knip woonachtig was11.
De toenemende bedrijvigheid ter plaatse, die ook tot uiting komt in de verwezenlijking van de plannen van J. de Heer pal naast de Philips' Gloeilampenfabriek, maakte het gemeentebestuur duidelijk dat de plannen voor de aanleg van een brede Emmasingel niet lang meer uitgesteld konden worden. Wanneer op 7 juni 1894 B.& W. aan De Heer een hinderwetvergunning verlenen voor de oprichting van een stoomweverij aan de Vest zijn de voorbereidingen voor de verbreding van de Emmasingel reeds in volle gang. De aanleg daarvan wilde men realiseren tegelijk met de verwezenlijking van de plannen voor een stoomtramlijn Veghel-Eindhoven-Belgische grens, waartoe aan Tramwegmaatschappij "De Meierij" al toezeggingen waren gedaan. In de raadsvergadering van 7 oktober 1893 was aan deze Maatschappij in principe het recht verleend om over gemeentewegen rails te leggen en daar met stoomtramwagens over te rijden. In de loop van 1894 en 1895 werd in de gemeenteraad regelmatig geïnformeerd naar de stand van zaken met betrekking tot de plannen van de Tramwegmaatschappij maar pas in 1896 schijnen die plannen ieders goedkeuring te kunnen wegdragen. De route die de stoomtram zou gaan volgen werd geleid over de geplande Emmasingel.
In de raadsvergadering van 4 juli 1896 ging uiteindelijk de kogel door de kerk. Toen stonden de voor waarden ter discussie waarop aan de Tramwegmaatschappij vergunning zou worden verleend tot de aanleg en de exploitatie van de stoomtramlijn door de gemeente Eindhoven. De Maatschappij zou 1/3 van de kosten van de stenen brug over de Gender moeten ophoesten, zo werd bepaald. Op 24 september 1896 werd bedoelde brug met bijlevering der daarvoor benodigde materialen "ten gemeentehuize" in het openbaar aanbesteed12.
De raad nam ook het besluit tot het verharden van de Emmasingel met keien petit-granit, over een lengte van 287 meter bij een wegbreedte van 3,5 meter13. Ten slotte vond op 30 juni 1897 de plechtige opening plaats van het trambaanvak Eindhoven-Reusel. Het was tegelijk de opening van de nieuwe Emmasingel14.
Gelijke tred met de metamorfose die de Emmasingel in de jaren 1896/1897 onderging hield de aan deze straat gelegen snel groeiende Firma Philips & Co. Meteen nadat de brug over de Emmasingel was aanbesteed onderhandelde de firma met familieleden Schellens over de aankoop van een tegenover de gloeilampenfabriek gelegen woonhuis en het daaraan grenzende en tot de rivier de Gender uitstrekkende hooiland en bleekveld. In december 1896 werd Philips eigenaar van dit gebied. En nog voordat de tramlijn Eindhoven-Reusel werd geopend kwam daar - dat is op de plaats waar thans (sedert 1930) de kolossale "Witte Dame" oprijst - een geheel nieuwe gloeilampenfabriek in de steigers te staan.
In 1898 breidde Philips opnieuw uit onder meer met het bouwen van een 'classicistisch' kantoor 'op de kop' van de fabriek aan de boorden van de Gender naast de brug (zie foto). De lengte van de fabrieks- en kantoorwand van Philips aan de westkant van de Emmasingel besloeg toen al zo'n slordige 100 meter. In genoemd jaar breidde ook nog eens de firma De Heer uit. Tegen het einde van de eeuw waren aan de Emmasingel bij de daar gevestigde fabrieken (Philips, De Heer, Schellens en P.J. Schröder) al rond de 700 personen werkzaam. De Emmasingel was toen geworden tot hét industriecentrum van de stad.
Opmerkenswaard bij de gelijkopgaande ontwikkeling van enerzijds 'De Knip' tot 'Emmasingel' en anderzijds de groei van Philips & Co. aan diezelfde straat, is het feit dat Ir. Marcel de Jongh, de latere zwager van Anton Philips (Anton huwt in 1898 met diens zus Anna de Jongh), de leiding had bij de aanleg van de stoomtramlijn Eindhoven-Reusel. Anton Philips en Marcel de Jongh konden het uitstekend met elkaar vinden. Samen bezochten zij de in de stad gevestigde Sociëteit Amicitia en het was Marcel die hem in Rotterdam introduceerde bij de familie De Jongh15.
In hoeverre er tussen beide personen gesproken is over een voor Philips zo gunstig mogelijk tracé van de tramlijn is niet meer na te gaan en lijkt ook niet relevant. Weliswaar bestaat er een plan uit 1889 waarop een door de tram te volgen route nog via Strijp en Willemstraat door de binnenstad (Vrijstraat, Markt, Nieuwstraat) naar het station loopt, maar in de jaren na 1889 is er gelet op de toenemende bedrijvigheid aan De Knip zoveel veranderd dat wel ieder weldenkend gemeentebestuurder gekozen moet hebben voor een tracé over De Knip.
Wat Anton Philips voor Eindhoven en voor de Nederlandse industrie betekend heeft is genoegzaam bekend; veel minder bekend is dat Ir. Marcel de Jongh (geboren te 's-Hertogenbosch 1870 en overleden te Rome 1951), de "aanlegger" van de Eindhovense Emmasingel, in Italië carrière maakte. In 1917 wordt hij in het tijdschrift De Ingenieur, in een artikel gewijd aan zijn vader (schoonvader van Anton Philips), genoemd als directeur-generaal der Internationale Maatschappij voor gas- en elektrische Verlichting te Rome16.
Later werd Marcel de Jongh directeur Gemeentewerken van de Italiaanse hoofdstad en in die functie moet hij (ook) nog heel wat bemoeienis met tramwegen hebben gehad. In velerlei opzicht trad deze persoon in de voetsporen van zijn vader, die van 1879 tot 1910 directeur was van gemeentewerken Rotterdam en daar onder meer de Rijn-, Maas- en Waalhaven aanlegde waarmee Rotterdam zich kon ontwikkelen tot wereldhaven nummer één. De banden van Marcel de Jongh met Eindhoven bleven niet alleen in stand via zijn zus, zijn zwager en nog een broer die zich in Eindhoven vestigde, maar ook middels één van zijn dochters die zich in de lichtstad vestigde na haar huwelijk met de Eindhovense zeepfabrikant Octave Redelé.
Noten:
Algemeen: Met dank aan mevrouw Nelly de Haas-van den Boer.
1. Ad Otten, De prehistorie van de Emmaslngel: Kateknlp Is van katte klel, 't Gruun Buukske 22 (1993) 147-151.
2. Streekarchief Regio Eind hoven (SARE), Administratief Archief Eindhoven 1810-1914 (AAEI), raadsnotulen 1881 f.95.
3. Vgl. P.C. de Haas-van den Boer en A.Otten, De Spijkerfabriek van Gebr. Raijmakers In de Vrljstraat, 't Gruun Buukske 11 (1982) 50-57.
4. Vgl. F.J.M. van Puijenbroek, Beginnen In Eindhoven Allochtoon ondernemersinitiatief In de negentiende eeuw (Eindhoven 1985) 70, 220; N.B.: Deze fabriek wordt in het voorjaar 1908 door de Firma Philips & Co. aangekocht en In gebruik genomen als machinefabriek.
5. RHCe, AAEi, Raadsnotulen 2-11-1883.
6. RHCe, AAEi, Raadsnotulen 3-10-1884 en 7-11-1884.
7. RHCe, AAEi, raadsnotulen 1-9-1885 en 1-12-1894.
8. Meierijsche Courant 5-2-1887.
9. Meierijsche Courant 8-8-1888.
10. Meierijsche Courant 14-4-1888.
11. RHCe, A.A.Ei, Inv. nr. 1637.
12. Advertenties in de Peel- en Kempenbode van 5 en 12 september 1896.
13. RHCe, vgl. jaarverslag gemeente Eindhoven over 1897.
14. Meierijsche Courant 3-7-1897.
15. P.J. Bouman, Anton Philips - de mens de ondernemer (Amsterdam 1956) 35 e.v.
16. De Ingenieur, Org. van het Kon. Inst. v. Ingenieurs (1917) 246.
Ad Otten
in: 't Gruun Buukske 1994-2