Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.
....dan kunde gij den voet in mijnen schoen steken, daer ik hem dan uyt zal trekken
....dan kunde gij den voet in mijnen schoen steken, daer ik hem dan uyt zal trekken
Dat men bij een onderzoek wel eens stuit op verrassende feiten die, op zichzelf staand, ook best een gericht onderzoek waard kunnen zijn is U wellicht uit eigener ervaring bekend.
Een van mijn ervaringen wil Ik U niet onthouden. Zoekend naar gegevens over mijn familie, in vroeger tijd, heb ik o.a. de protocollen van transporten en obligaties doorgelezen uit het archief van de schepenbank van Tongelre. Daarin vond ik, dat Peter van Lieshout, een inwoner van Best, als voogd van zijn innocente zuster Catharina van Lieshout op 6 oktober 1794 aan Joost van Hoek, een inwoner van Tongelre, voor ongeveer f 127,- een huis en hof verkocht, die in Tongelre lagen.
Wie nu denkt dat de zaak daarmee beklonken was, komt bedrogen uit. Want ziet, wat gebeurde een half jaar later? Jan Smits, een andere inwoner van Tongelre en gehuwd met Elisabeth van Lieshout, deed een beroep op zijn recht van vernadering. Dit recht van vernadering (naasting) hield in, dat bij verkoop van goederen de familie van de verkoper voorrang had of kon doen gelden op de koop.
Begrijpelijk werd dat een heel gemopper, doch uiteindelijk gaf Joost van Hoek zich gewonnen, (al bleef hij het er niet meer eens).
Zijn mededeling hiervan aan de schepenen is letterlijk opgetekend. Zijn woorden bevatten voor mij een wereld aan gevoelens, zij hadden een spreekwoord kunnen worden.
Hij zei: "Als gij mij hetzelve geld en den verlopen intrest wederom wilt schieten, dan kunde gij den voet in mijnen schoen steken, daer ik hem dan uyt zal trekken"
Na deze verklaring liep hij de vergadering uit, die daarmee aan een einde kwam.
Mevrouw M. Mandos-van de Pol reageerde op dit verhaal van Jack van Hoek als volgt:
Het kostte mij niet veel moeite om na te gaan hoe het met de uitdrukking "Dan kunde gij den voet in mijnen schoen steken, daer ik hem dan uyt zal trekken" gesteld is. Het gaat om het eerste deel van de aanhaling.
In Harrebomée, Spreekwoordenboek der Nederlandsche Taal (1861) staat in deel II, op pagina 254 te lezen: "Hij steekt zijn voet in eens ander schoen", op pagina 255: "Ik zou niet gaarne mijne voeten in zijne schoene steken" en op dezelfde bladzijde het in het zuiden (de bron is Sancho Panza, die woonachtig is in de Zuidelijke Nederlanden) bekende: "Men moet zijn voeten niet In eens andermans schoenen steken."
Verder zoekend vond ik deel 14 van het Woordenboek der Nederlandsche Taal, verschenen in 1936. In kolom 744 staat: "In Iemands schoenen steken" of "staan", "In iemands schoenen treden", "Zijn voet in iemands schoenen steken" (in Noord-Nederland verouderd). Zoals gebruikelijk worden er verschillende voorbeelden gegeven hoe de uitdrukking gebruikt is.
Enkele interessante specima licht ik er voor U uit. "Men mag oock verkoopen de erffenisse van een overleden mensch:... hoe wel den kooper alsdan sijn voeten steeckt in des verkoopers schoenen, soo mag nochtans den verkooper by des overledens schuldeisschers aenghesproocken werden, behoudens sijn verhael op den kooper".
Het gebruik in dit voorbeeld is bijna identiek, met dat van het Tongelrese rechterlijk archief. De bron is H. de Groot, Inleiding tot de Hollandsche Rechtsgeleertheyd ('s-Gravenhage, 1631).
Uit dezelfde discipline: "Ingevalle dat een van hun beiden quam t1overlijden, zoo zal de langstlevende in zijn schoenen treden" (De Brune, Wetsteen der Vernuften, I, 158).
In Huygens Gedichten, I, 204 (uitgave Worp) komen de volgende dichtregels voor: "Steeckt je noyt in immans schoe Off je voet en paster toe". Dit is een algemene waarschuwing. Elders in zijn werk (VI, 68) is hij minder voorzichtig, want Huygens laat de kwakzalver zeggen: "lek steeck mijn' stouten voet in der Doctoren Schoen" (Stoett II pagina 241, 2005).
In 1702 dichtte Alewijn in z'n blijspel De bedrooge Woekeraar: "Och, je weet er niet van, hoe een arm Koopman is te moed....Dat je eens in mijn schoenen kwam te steeken, Ik zou wel verzekerd zijn, dat je heel anders zou spreeken". De uitdrukking heeft ook hier een algemene betekenis.
Kunnen we nu stellen, dat het oudste gebruik in de rechtstaal voorkomt? Voor Tongelre was dat nog het geval in 1794, terwijl wij daarnaast al eerder een gebruik in algemene zin konden constateren.
Bij Stoett, Dr. F.A., Nederlandsche Spreekwoorden, Uitdrukkingen en Gezegden, (4e druk 1925) vond ik onder het spreekwoord: "In iemands schoenen staan" de volgende uitdrukkingen: "Ik zou mijne voeten in zijnen schoenen niet willen steken" (D.Claes, Bijvoegsel aan de bijdrage tot een Hagelands Idioticon, gedeeltelijk volgens onuitgegeven aantekeningen van J.P. Tuerlinckx) en: "Ik zou niet gaarne mijne voeten in zijne schoenen steken" (Rutten, A., Bijdrage tot een Haspengouwsch Idioticon).
Merkwaardig dat deze jongere voorbeelden een ontkenning hebben en uit Vlaanderen stammen, zoals die van Sancho Panza en uit omstreeks 1890. Wij in Noord-Nederland kennen wel de vorm: "Ik zou niet graag in zijn schoenen staan" Stoett wijst in dit lemma op deze ontkenning.
Dit spreekwoord heeft een hele ontwikkeling doorgemaakt. Of het bij onze zuiderburen in de oude vorm nog gebruikt wordt, zou onderzocht moeten worden. Misschien nog hier in Brabant? De meest positieve reactie die ik bij navraag ontving was: "Toch ooit gehoord".
Jack P.G. van Hoek
M. Mandos-van de Pol
-’t Gruun Buukske 1983, 80 en 1984, 14
Bron:
Rechterlijk archief Tongelre, inv. nr. R74-, folio 78v e.v., dd. 6 oktober 1794 en 17 maart 1795.