Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.
Beroepen van de Eindhovense joden
Beroepen van de Eindhovense joden (1810-1852)
Als we het bevolkingsregister van 1810 bestuderen, dan blijkt daaruit de aanwezigheid van slechts 78 joodse ingezetenen. Van twintig Eindhovense joodse burgers wordt in het register het beroep vermeld. Twaalf waren er uitdrager, vier leerlooier (een vader met drie zoons), verder was er een slager, een koopman en twee dienstboden. De opsomming maakt duidelijk, dat de joden niet tot het meest kapitaalkrachtige deel van de bevolking behoorden.
Van de gezinshoofden gaven er in 1840 acht het beroep van koopman op, twee (broers) waren leerlooier en verder waren er een slager, een winkelier en een onderwijzer.
Een typisch joods beroep dat niet uit deze opgave blijkt, is dat van debitant van de staatsloterij. Al in het patentregister van Eindhoven uit 1806 vinden we (rabbijn?) Jacob Samson als "splitser en verkoper van loten onder zijn handtekening". Daarvoor moest hij tien gulden patentrecht betalen. Als venters van loten zonder eigen handtekening staan vermeld: Lasarus Philip, die een compagnieschap was aangegaan met Aron David; Salomon Heyman, die handelde onder de naam Heyman en Jonas; Cosel Levi; Philip Lasarus en Levi Israël en tenslotte Moses en Daniel Philip.
Na 1820 schijnt de lotenverkoop in de stad niet langer in joodse handen te zijn geweest. In de randgemeenten bleef dat wel het geval. Zo was het geslacht Hartog vanaf de jaren dertig actief in Woensel en de familie De Jongh in Stratum. Overigens zal de goklust onder de groot-Eindhovenaren wel niet zo groot zijn geweest, dat de debitanten er van hebben kunnen bestaan.
Uit de opgave van de beroepen blijkt, dat in 1840 ook een joodse onderwijzer in de stad woonde. Al in 1785 vestigde Heyman Mosis zich hier als joodse schoolmeester. Hij werd in 1786 gedwongen de stad te verlaten. In de beginjaren van de nieuwe eeuw vestigde zich hier Jacob Samson, die optrad als rabbijn van de joodse gemeenten in de stad en Meierij van Den Bosch.
Daarna is er niets meer over een leraar of rabbijn bekend tot Hertog Cohen in 1814 als joods onderwijzer wordt genoemd. Hertog Cohen zag in 1783 in Rotterdam het levenslicht en trouwde in 1814 met Elisabeth Diependaal, die in Tongelre was geboren. In 1815 was hij in Eindhoven gepatenteerd als winkelier in manufacturen en marktkoopman (een combinatie die veel voorkwam) en daarnaast als schoolhouder. In 1817 verliet H. Cohen de stad. In 1825 woonde hij in Den Briel.
Naar aanleiding van lasterlijke geruchten vroeg de officier van justitie van die plaats toen zijn Eindhovense collega om inlichtingen. Deze liet daarop weten, dat Cohen, "kennelijk aan zogenaamde. horrelvoeten" in Eindhoven verscheidene jaren de post van onderwijzer van de joodse kinderen had bekleed en dat op zijn gedrag niets aan te merken was geweest.
Na het vertrek van Cohen bleef de post van onderwijzer onvervuld1 tot in 1818 Levie Alexander Gabriel zich als jodenmeester in de stad vestigde. Enkele maanden later werd hij gevolgd door David Heilbron. Gabriel vertrok in 1819 naar Arnhem. Hij schijnt een goede stem te hebben gehad, want in het Eindhovense archief is een verklaring van goed gedrag bewaard uit 1818, waarin hij voorzanger van de Israëlitische gemeente van Weesp wordt genoemd.
Heilbron verliet de stad een jaar later en werd opgevolgd door Joel Rekkendorp. De nieuwe meester hield het hier evenmin lang uit en verliet Eindhoven weer in april 1821. In september werd hij opgevolgd door Jonas Cohen Ansbacher. Deze bleef tot juni 1822. In november werd zijn plaats ingenomen door Levy Engelender, die tot november 1825 bleef. Een maand later kwam de joodse leraar Eduard Korenther naar de stad.
De volgende jaren zijn wat duister. In juni 1830 vestigde zich Joseph Heyman Polano in de Eindhoven, die bij de aangifte van een kind in 1832 joods onderwijzer blijkt te zijn. Polano was in 1798 In Rakoniwitz in Polen geboren. Hij was gehuwd met een Amsterdamse vrouw. De nieuwe onderwijzer bleek meer honkvast dan zijn voorgangers, maar vertrok in 1845 toch naar Eijsden. Hij werd toen "voorlezer enz. bij de Israëlieten" genoemd.
Zijn opvolger heette Meier Isak Badt en is vermoedelijk identiek aan de R. Meier die in het bekende artikel in het Nieuw Israëlitisch Weekblad wordt genoemd. Badt was geboren in Schwerin en had de leeftijd van 53 jaar bereikt, toen hij in 1847 in Stratum overleed. In 1852 kwam de Utrechtenaar Salomon Mozes Schepp via Amsterdam naar Eindhoven. Het is niet bekend of hij Badts opvolger is geweest, of dat het onderwijzersambt enige jaren door een onbekende Is vervuld.
Noten:
1. Nieuw Israëlitisch Weekblad, 20 januari 1933.
Jan Spoorenberg
in: ’t Gruun Buukske 1984, 76 en 100