Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.

De Eindhovense jaarmarkt

Uit De historische en eigentijdse encyclopedie van Eindhoven
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

De jaarmarkten in Eindhoven

Behalve de weekmarkt kende de stad al in de middeleeuwen ook enkele jaarmarkten. De belangrijkste was ongetwijfeld die van de dinsdag na de zondag na Pinksteren, want dan werd tevens het kermisfeest gevierd.

Maar ook de andere jaarmarkten toonden figuurlijk gesproken het beeld van een bonte kermis. In latere jaren hadden de Eindhovense ambachtslieden tijdens de weekmarkten een monopoliepositie. Dat was tijdens de jaarmarkten niet het geval. Er kwamen dan ook allerlei vreemde kooplieden hun waren aanbieden en omdat er meer soorten artikelen werden aangeboden, kwamen er ook meer bezoekers een kijkje nemen. Iedereen zag naar die dagen uit.

Er heerste een gezellige drukte in de stad en er werden goede zaken gedaan. In de bekende verordening die Jan van Schoonvorst in 1419 als heer van Eindhoven uitvaardigde, is sprake van drie jaarmarkten. Later is het aantal toegenomen. Toen Maximiliaan van Egmond in 1541 bij zijn blijde inkomst als heer orde op zaken stelde, bepaalde hij al dat de beestenmarkten tijdens de vijf jaarmarkten op de Bergen moesten worden gehouden. Het aantal was dus gegroeid.

Tijdens het begin van de Tachtigjarige Oorlog raakten de markten in verval en de jaarmarkten werden al spoedig helemaal niet meer gehouden. Toen de Eindhovenaren het gebruik in 1614 wilden herstellen, werd hen dat recht door de Bosschenaren betwist. Het stadsbestuur was genoodzaakt aan te tonen, dat in Eindhoven ook in vroeger jaren jaarmarkten hadden bestaan.
Hoogbejaarde mensen uit Gestel, Tongelre en Woensel kwamen daarom verklaren, dat er vroeger zeven jaarmarkten waren geweest, t.w. op de dinsdag na Driekoningen, de dinsdagen voor vastenavond en Palmzondag en de dinsdagen na Beloken Pinksteren, St.Jacob (25 juli), St.Gillis (1 september) en St.Bavo (1 oktober).(1)

De terugkeer van de jaarmarkten betekende niet dat de handel weer floreerde. Nog in 1621 klaagde het stadsbestuur, dat handel en nijverheid tijdens de roerige oorlogsjaren tot een tiende waren gedaald. In die onrustige tijd waren ook op de dorpen jaarmarkten opgericht en waren Eindhovense ambachtslieden naar het platteland verhuisd, omdat zij hun producten niet meer in voldoende mate op de Eindhovense markt konden afzetten. In 1621 stonden er 120 huizen in de stad, minder dan de helft van vroeger en vele gezinnen moesten worden onderhouden van de armentafel.(2)

Blijkbaar is de situatie later verbeterd, want het aantal jaarmarkten is na 1614 verder toegenomen. In 1649 schreef Van Oudenhoven, dat Eindhoven tien jaarmarkten telde en in 1670 bevestigde hij dat nog eens. Die markten werden volgens hem gehouden op de dinsdag na Nieuwjaar, de dinsdagen voor vastenavond, palmzondag, de kruisdagen, Sacramentsdag, Bossche kermis, St.Jacob en de eerste zondag in september, de dinsdag na Bamis (l oktober) en tenslotte de dinsdag voor St.Martinus.(3)

Het zou kunnen zijn dat Van Oudenhoven zich in 1649 heeft vergist met de jaarmarkt in september, want in 1670 noemde hij hiervoor de dinsdag NA de eerste zondag in september. Inclusief deze correctie is de opsomming dan gelijk aan die van de landdrost van Brabant in een publicatie uit 1809.

Uit de literatuur blijkt, dat in andere plaatsen vaak bekend is wanneer het recht om een of meer jaarmarkten te houden werd verkregen en door wie het werd toegestaan. In Eindhoven is dat niet het geval. Het is onwaarschijnlijk dat de Eindhovenaren de brutaliteit hebben gehad op eigen gelegenheid jaarmarkten in te voeren, maar voorlopig hebben we wél die indruk.

Concurrentie van nieuwe markten
Een belangrijke concurrentie kon uitgaan van de jaarmarkten in andere plaatsen. Toen Heeze en Leende in 1657 toestemming vroegen om voortaan elk vier jaarmarkten te mogen houden verzette het stadsbestuur zich daar dan ook heftig tegen. Het kreeg daarbij steun van de dorpsbestuurders van Valkenswaard en Waalre die zich eveneens in hun belangen zagen aangetast. De protesten hadden aanvankelijk tot gevolg dat het aantal jaarmarkten zowel in Heeze als in Leende tot één werd beperkt, maar later wisten de twee dorpen toch nog hun zin te krijgen.(4)

Conclusie:
Het is duidelijk dat de markt tot de Franse tijd een belangrijke of zelfs centrale plaats heeft ingenomen in het economische leven. We mogen rustig stellen, dat Eindhoven zonder de markt niet had kunnen bestaan, alleen al niet omdat de ambachtslieden hun produkten dan in onvoldoende mate hadden kunnen afzetten. Maar daarnaast had de markt ook andere gunstige effecten op de stedelijke economie.

noten:
1- L.G.A. Houben, De geschiedenis van Eindhoven, tweede deel 340 e.v.
2- L.G.A. Houben, De geschiedenis van Eindhoven, eerste deel 338.
3- Jacobus van Oudenhoven, "Beschryving der stadt en Meyere ’s-Hertogenbossche, 1649" 26. Zie ook dezelfde, "Een nieuwe en gantsch vermeerderde beschrijvinge van de Stadt van ’s-Hertogen-Bossche", 53.
4- J.W. Hagen, "De Jaarmarkten In Heeze en Leende (1657, 1680-81)" in: De Heemkronijk 28 (1989), 17-23 en J.W. Hagens "Nogmaals de Jaarmarkten van Heeze en Leende (1657, 1680-81)" in: De Heemkronijk 29 (1990) 112.

Jan Spoorenberg
in: 't Gruun Buukske 1992, 78