Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.

De Halve Maen

Uit De historische en eigentijdse encyclopedie van Eindhoven
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Het pand "De Halve Maen" zoals dat in de laatste jaren van zijn bestaan op de hoek van de Ten Hagestraat en het Stratumseind heeft gestaan. (afbeelding archief Hüsken)

pand De Halve Maen

Het pand dat tot 2001 op het adres Stratumseind 5-7 stond, was tot dan toe -in elk geval onderdelen ervan- het oudste ons bekende Eindhovense woonhuis. Het is het linkerdeel van een woonhuis, dat in het midden van de 16e eeuw werd gesplitst. Uit archiefonderzoek was de lange historie van dit pand al bekend, maar dankzij een bouwhistorisch onderzoek, uitgevoerd door bouwhistoricus R. Glaudemans uit 's-Hertogenbosch is de aanwezigheid van oude elementen in het pand ook aangetoond. Dendrochronologisch onderzoek heeft overtuigend aangetoond dat veel onderdelen uit de kapconstructie van het pand afkomstig zijn van hout dat tussen 1337 en 1357 is gekapt.

Een onderdeel uit de 15-e eeuwse kap van De Halve Maen.(afbeelding archief Hüsken)

Het onderzoek van Glaudemans heeft verder uitgewezen dat de kap voor een groot deel ontstaan is uit hergebruikt materiaal en dat de manier waarop de kap is geconstrueerd duidt op een bouw van het huidige pand op het einde van de 15e eeuw. Uit het archeologisch onderzoek, dat na de sloop van het pand heeft plaatsgevonden, is gebleken, dat aan de straatzijde een wever beroepsmatig aan het werk is geweest.

De hertog van Brabant voerde in de vijftiende eeuw voortdurend oorlog met Willem I van Gulik, de hertog van Gelre. Legeraanvoerder van de hertog van Gelre was Robert I de la Marck, een broer van Willem van Aremberg. Deze rukte op Palmzondag van het jaar 1486 op naar de stad Eindhoven en nam die stormenderhand in. Het resultaat van deze verovering moet dramatisch geweest zijn. Geschiedschrijver Houben vond in de archieven verklaringen, waaruit zou blijken, dat er slechts zes kleine huisjes, die buiten het stadscentrum waren gelegen, overeind waren gebleven. De stad werd herbouwd, waarbij de bevolking veel gebruik zal hebben gemaakt van deels beschadigd oud bouwmateriaal. Alle materiaal was immers erg kostbaar!

Een korte tijd na deze verwoesting in 1486 werd de verwoeste kerk herbouwd met de hoofdingang aan de zuidzijde. Op een kleine afstand achter de kerk verrees langs de doorgaande weg een herberg met de naam 'De Maen'. De spanten van de dakconstructie van het vernielde huis waren nog gedeeltelijk te gebruiken in het nieuwe gebouw, dat ten opzichte van zijn voorganger meteen fors werd opgehoogd. Iets verderop in de Rechtestraat werd een pand gebouwd dat als stadhuis dienst ging doen.
Samen met het kasteel en het klooster waren deze gebouwen mogelijk de eerste, waarvan de muren gedeeltelijk van baksteen waren opgetrokken en waarvan de daken bedekt waren met leien of pannen. De ramp had geleerd, dat in steen opgetrokken huizen minder snel vlam vatten dan houten gebouwtjes met rieten daken.
In 1544 werd het pand dat op deze plaats stond, met de naam 'De Maen' aangeduid. Maar in een document uit 1569 werd een deel van het gebouw beschreven als 'huysinge Die Half Maen'. Vermoedelijk werd het huis na de verwoestingen door Maarten van Rossum in 1543 of de na stadsbrand van 1554 in twee delen gesplitst.

Namen van eigenaars en bewoners waren:
circa 1570 Jan Bleijssen
vanaf 1590 Adriaen Godscalck
in 1592 Elisabeth Schalcx ('De Maen')
in 1605 en 1610 Adriaen Schalcx (Godtschalcx)
vanaf 1626 Adam van Reyde en schrijnwerker Peter Goerts, bewoners van het huis 'De Halve Mane'
in 1627 de kinderen van Adriaen Godtschalcx en Peter Goerts, bewoners in 1645 Arien Scalcx
in 1656 en 1658 Cornelis Cleymans, eigenaar van 'Het Oud Huis' c.q. 'De Halff Maen'
in 1690 Maria van Rijden, bewoonster

In 1697 wordt de Halve Maen vermeld als herberg, gelegen 'aan de kerk'.
Tussen 1725 en 1746 zijn Peter van de Sande en (later) zijn weduwe Pieternel Lemans bewoners en eigenaren. Juffrouw Catharina Peijpers, de weduwe van de heer Predikant Peijpers en haar kinderen woonden er vanaf 1749 voor 48 gulden per jaar. Van 1756 tot 1775 was Theodorus Petrus Pijpers, broer van de predikant en drossaard en agent 'der Meijerij van den Bosch', de eigenaar. Het pand had toen de naam De Blaauwe Pijp.
In 1795 kochten Hendrik Joosten en zijn schoonzoon Francis Swinkels het huis De Blaauwe Pijp voor 1200 gulden.

In 1816 kocht Eindhovenaar en tabaksfabrikant Jan Franciszoon Smits het huis met een erf,een pakhuis en een tuin. Smits was een ondernemend man die gedurende vele jaren als sigarenfabrikant werkzaam is geweest. Smits had zijn fabriek in tabak, snuif en sigaren in het pand De Blaauwe Pijp en heeft het pakhuis ook voor deze onderneming gebruikt. Over deze firma J.Frzn. Smits is weinig bekend gebleven. De firma werd in 1847 op de staat van fabrieken en trafieken als J. Smits & Company vermeld, had toen 13 arbeiders en was in grootte de derde tabaksfabriek van Eindhoven.
In 1850 had het pand nog steeds de naam 'De Blaauwe Pijp', zoals in een bericht uit de krant uit dat jaar blijkt.
In juni 1860 erfde Johannes Laurentius Hubertus Smits het pand De Blaauwe Pijp met het daarbij horende pakhuis. Hij was evenals zijn vader een tabaksfabrikant.

De firma J. Fzn. Smits beëindigde haar aktiviteiten na een faillissement in 1862. Het huis werd in februari van dat jaar in het Groen Koffyhuis aan de Ten Hagestraat openbaar verkocht voor 5.530 gulden. Adrianus Jan zn. van Hooff, een koopman en fabrikant in borduurwerken uit Eindhoven werd de nieuwe eigenaar. Later in dat jaar werd in dit pand de firma F. van Gardinge en Company, voorheen J. Smits en Company door Adrianus H. van Bon en F. van Gardinge opgericht. De fabriek van Van Gardinge, die in 1869 was gebouwd aan de huidige Mathildelaan, kreeg daarna de naam De Blauwe Pijp. Een deel van de tegenwoordige Ventoseflat is uit die fabriek ontstaan.
In de verkoopakte werd de achternaam van Adrianus van Hooff met een dubbele -f- geschreven, maar bij de hernummering van 1886 is een -f- verdwenen. Bertje van Hoof, ook genoemd Preut van Hoof, werd in 1880 als bewoner van het pand genoemd.

Rond 1900 heeft het pand in de leggers van het kadaster de Begijnenstraat als adres. Dat is op dat moment namelijk de benaming voor het gedeelte van het Stratumseind vanaf de kruising met de Ten Hagestraat tot aan de -oude- ingang van het Begijnenhof.
Op foto's die rond de eeuwwisseling zijn gemaakt, is duidelijk een paneel boven de voordeur te herkennen, waarop een lange, blauw geverfde Goudse pijp (een 'Blaauwe Pijp') in reliëf was aangebracht.

Direct na de sloop en nadat het puin was afgevoerd, werden archeologische opgravingen uitgevoerd op het terrein.(foto Dirk Vlasblom)
Briefhoofd uit 1929 van de motoren- en ijzerwarenzaak van Egbert van Camp. (uit archief Bannenberg)

Na het overlijden van Adrianus van Hooff werd het pand in 1912 nagelaten aan Francisca van Bree, de weduwe van Johannes van Hooff. Monteur en smid Egbertus van Camp uit 's-Gravenhage kocht het pand in juli 1914. Hij was gehuwd met winkelierster Petronella Catharina Antoinetta Maria Tuerlinckx, de latere eigenaresse.

Egbert van Camp noemde zijn winkel in 1921 Magazijn 'De Blauwe Pijp' en voegde daar aan toe 'tegenover de groote kerk'. Op een nota uit dat jaar lezen we dat Van Camp een handel in ijzerwaren en gereedschappen had en haarden, kachels en fornuizen verkocht. Verder verkocht hij kinder-, sport- en vouwwagens en ook kinderspeelgoed. Tenslotte liet hij vermelden dat hij ook rijwielen en rijwielonderdelen verkocht.

In 1944 richtten enkele bominslagen in de directe omgeving veel schade aan. De linkerzijde van het oude dubbelpand De Maen bleef gespaard, maar de vier rechts ervan gelegen panden werden onherstelbaar verwoest. Ook de St.Catharinakerk werd zwaar beschadigd. Pas in het midden van de jaren '50 heeft men weer een pand gebouwd op de lege plek rechts van de Blaauwe Pijp.

De vroede vaderen van de gemeente Eindhoven besloten in 1956 om de Ten Hagestraat te verbreden. Dat betekende het einde van het hoekpand van het Stratumseind, huisnummer 1. Ook huisnummer 3, het nieuwe hoekpand met de naam 'De Gouden Kop', dat vermoedelijk uit de 16e of 17e eeuw stamde, moest er aan geloven en werd tussen 1961 en 1965 gesloopt.

Een reclamekaartje van de modewinkel van Van Bree.(afbeelding archief Hüsken)

Vanaf 1965, en ook nog in 1978 was in de Blaauwe Pijp de zaak van meubelfabrieken 'Roberty' gevestigd. In 1967 werd de pui veranderd na een bouwaanvraag van meubeltoonzaal Simpla-Lux. Een foto uit 1980 laat zien dat daar toen Galerie Van der Sommen was gevestigd.

In 1987 was hier de vestiging van vrijetijdskledingzaak 'Van Bree Jeans and Casuals' te vinden.
Kledingzaak Van Bree vestigde zich in het pand in het jaar 1981. In 2001 was het einde van dit eeuwenoude pand genaderd in verband met al volledig uitgewerkte plannen. De gemeente Eindhoven had een sloopvergunning aangevraagd, om op die plaats een mooi plein neer te leggen.
In september 2001 is het pand daadwerkelijk gesloopt, evenals de twee buurpanden aan het Stratumseind op nr. 9-11 en 13a-15a en de achterburen aan de Smalle Haven (nrs. 2-6). Van Bree verhuisde naar de Demer.
Het Catharinahuis staat nu op deze plaats, met daarvoor een pleintje met bomen.

bronnen:

Hüsken Jos en Bauke, Eindhovens verborgen verleden, Zaltbommel 2006.
RHCe Eindhoven, digitale foto's Notarieel Archief, 234 oud N1280/177.

Jos Hüsken 2013