Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.
De Roode Leeuw
De Roode Leeuw, brouwerij, huisnaam
Rechtestraat 12a-14
Tijdens een uitgebreide bouwhistorische verkenning onder leiding van de Utrechtse bouwhistoricus Jan van der Hoeve is vastgesteld, dat de kapconstructie van het woonhuis nummer 14 uit circa 1600 nog bijna volledig intact is. De datering van een kap vindt plaats op basis van diverse specifieke kenmerken. Zo wordt onder andere gelet op de opbouw van de spanten, het gebruikte materiaal en het aanwezig zijn van telmerken.
Deze kapconstructie bestaat uit 4 spanten. Elk spant bestaat uit 2 schaargebinten, namelijk een zoldergebint en een vlieringgebint en verder een nokstijl. Het zoldergebint bestaat uit krommers , een dekbalk en korbeels. De spanten van het nokgebint en ook de sporen van de kap zijn gemaakt van eikenhout en in verschillende spanten zijn gehakte en gesneden telmerken aangebracht. Essentieel voor de kap zijn de houtverbindingen in de vorm van pen-gatverbindingen, de tanden en de borsten. De krachten worden van hout op hout overgebracht en de houten toognagels zorgen er voor, dat de verbindingen strak worden aangetrokken. Bouten en schroeven werden voor deze kapconstructie nog niet gebruikt. Voor de verbinding van verschillende dragende houtdelen werd sporadisch gebruik gemaakt van gesmeed ijzer, zoals de nagels door korbeels en spantbenen.
Opmerkelijk is, dat in de constructie gebruik gemaakt is van hergebruikt materiaal, dat afkomstig is uit een voorgaande kapconstructie. Zo werd een onderdeel uit een houten voorgevel (de voorganger?) ontdekt. Aan de hand van al deze gegevens mag worden aangenomen dat de bouw van dit pand op het eind van de 16e of in het begin van de 17e eeuw heeft plaatsgevonden.
De zoldervloer is vermoedelijk in 1911 een meter verhoogd om meer hoogte op de eerste verdieping te krijgen. De relatief lage ruimte op de eerste verdieping werd tot die tijd vooral als slaapgedeelte of opslagruimte gebruikt. Maar op de begane grond werd sinds die tijd alle ruimte in beslag genomen door de winkel, zodat de eigenaars genoodzaakt werden om op de eerste verdieping te gaan wonen. De eerste verdieping werd een leef-verdieping, hetgeen ook een verhoging van de plafondhoogte vereiste. Bouwkundig is de verhoging onder meer opgelost door de zijmuren ter hoogte van de zolder te verhogen en ook de laagste dakdelen in zijn geheel te verhogen, waardoor een knik in de daklijn ontstaan is.
Brouwerij De Roode Leeuw
Voor de eerste keer vinden we in 1643 in de schepenregisters van de stad Eindhoven een akte die betrekking heeft op de brouwerij met de naam 'De Roode Leeuw'. De huisnaam 'De Roode Leeuw' werd in alle aangetroffen aktes met betrekking tot aan- en verkoop in de periode tussen 1643 en 1800 consequent vermeld. En steeds opnieuw werd in de schepenakten melding gemaakt van een "aanzienlijk en welgelegen huis met achterhuis en stalling".
In 1700 werd het pand door Guilliam Neijnens en zijn vrouw Catalijn de With gekocht. Guilliam was van beroep meester schrijnwerker, fijn-meubelmaker. In 1703 werd Adriaen de Bever de nieuwe eigenaar. Volgens de schepenakten was Jan Conincx toen nog steeds de huurder. Adriaan is schepen van Eindhoven geweest in deze zware tijden, toen de hele Kempen en ook Eindhoven geteisterd werd tijdens de oorlog met Frankrijk. In 1710, toen Adriaen inmiddels overleden was, werden het pand en de brouwerij verkocht aan Arnoldus Eijke.
Uit de archiefstukken is op te maken, dat achter het pand ook een brouwerij gevestigd was. Maar omdat het grondgebied helemaal tot aan de huidige Keizersgracht doorliep, is het best mogelijk, dat de brouwerij aan de oude gracht, de brandgraaf, heeft gestaan. In een verkoopakte uit 1720 werden het pand, een achterhuis, de brouwerij, tonnen, kuipen, brouwketels en een aantal gereedschappen na het overlijden van Arnoldus Eijke voor 1.310 gulden verkocht aan Allegonda de Haes, die toen weduwe was van oud schepen en burgemeester Adriaen van Rijsingen. Op de plaats waar nu het warenhuis van V&D op de hoek Rechtestraat / Vrijstraat staat, heeft tot het begin van deze eeuw brouwerij de Haes gestaan. Of er enig verband is tussen deze brouwerij en Allegonda de Haes is niet bekend.
In die akte uit 1720 werd een zekere Tresia van den Bour, weduwe van Arnoldus Eijckens, genoemd als de vorige bewoonster. Een maand later werd Simon van Rijsingen de nieuwe eigenaar. In 1729 liet Simon van Rijsingen het pand na aan zijn broer Willem van Rijsingen. De waarde van het pand werd op 750 gulden getaxeerd.
Willem van Rijsingen is overleden in 1734. Hij liet zijn huis na aan zijn zussen Elisabeth en Johanna van Rijsinghen. In de akte werd vermeld dat de oude brouwerij als woonhuis voor predikant Thielen werd gebruikt. Gerardus Thielen heeft van 1730 tot 1772 de hervormde kerk in Eindhoven gediend.
Artsen en predikantenwoning
In januari 1749 verkocht koopvrouw Elisabeth van Rijsingen, de weduwe van Gerard van der Renne het pand aan de medicine doctor (arts) Andreas le Heu en zijn vrouw Joanna Josepha Stakenborg. Predikant Thielen was in dat jaar nog steeds de bewoner van de omgebouwde brouwerij. Nadat Andreas le Heu was overleden, hertrouwde de weduwe met de weduwenaar Guilielmus Paschalius Goltfius, ook een arts.
In mei 1791, toen Doctor Goltfius (ook wel als Goltphus geschreven) en zijn vrouw Joanna beiden al waren overleden, werd het huis voor 3.315 gulden verkocht aan François Beeldsnijder. Daarbij werd vermeld, dat de sparren en al het hout, dat op de ribben van het achterhuis annex oude brouwerij lag, eigendom van de verkoper zouden blijven. In oktober 1795 werd het huis publiekelijk voor 3.450 gulden verkocht aan Jan Willem Hoefnagels. Die was destijds winkelier in koffie, thee, chocolade, kruidenierswaren, tabak en snuif.
In 1811 werd J.G. (Jean Guillaume) Hoefnagels, zoals verwacht, als eigenaar genoemd in verband met af te dragen grondbelasting. In die tijd werd ons land door Frankrijk geregeerd, reden waarom dit ambtelijke stuk in het Frans was opgesteld. Zijn huis stond aan de Rue Droite (Rechtestraat) en hij was in het bezit van een maison (huis), aangeduid met klasse 4. Het systeem kende destijds voor woonhuizen een indeling in 10 klassen. De laagste klasse werd het hoogst gewaardeerd en betaalde dus de meeste belasting. Voor dit woonhuis met klasse 4, waarvan er in Eindhoven toen slechts 15 waren, moest 80 francs worden betaald.
Jan Willem Hoefnagels verkocht het huis in 1837 aan zijn zoon, tabaksfabrikant Petrus Andreas). Petrus was in het midden van de 19e eeuw een van de meest vooraanstaande inwoners van de stad Eindhoven, hij was lid van de gemeenteraad en ook van de Provinciale Staten. Van de in 1845 opgerichte tabaksfabriek van deze Petrus is bekend, dat zij in 1847 al 27 werknemers had.
In april 1850 kocht Hoefnagels het pand Rechtestraat 35, dat aan de overzijde van de straat stond. Rechtestraat nummer 12a-14 verkocht hij aan Johannes Henricus Timmermans, die mede-firmant was in de fabriek van Hoefnagels en bovendien oomzegger was van Petrus Hoefnagels. Hij was uit de Duitse staat Pruisen afkomstig.
Timmermans verkocht het pand in november 1870 aan de Eindhovense koopman Leonardus Petrus Raymakers, die achter het huis een sigarenfabriek exploiteerde. Hij overleed echter in februari, en via een openbare veiling kwam het pand in april 1872 in handen van Johannes Henricus van Lierop. Ook deze Van Lierop was een belangrijke Eindhovense tabaksfabrikant, die in 1847 een fabriek met 29 werknemers bezat.
Van Lierop verkocht het pand in februari 1873 door aan Joachim Mathias Hosewitz, die rietmaker en fabrikant in regen- en zonneschermen werd genoemd. De ambtenaar van het kadaster noteerde toen in de leggers dat het pand en de achterbouw door Hosewitz gebruikt werden als huis en parapluiefabriek. Maar Hosewitz zal geoordeeld hebben, dat een tabaksfabriek een rendabeler onderneming was, want in een hinderwetvergunning uit 1880 werd het bestaan van zijn sigarenfabriek vermeld.
In april 1884 kocht bakker Johannes Wilhelmus van Bergen uit Eindhoven de parapluiefabriek en het huis en de daarachter gelegen sigarenfabriek. Die was toen vermoedelijk verhuurd aan de sigarenfabrikanten De Rooy en Verbunt, tabaksfabrikanten aan de Kleine Berg. Van Bergen kreeg een maand de tijd, om het huis als winkelhuis in te richten en een bakoven te bouwen. Maar al na twee jaar is de bakker failliet verklaard en moest het pand openbaar worden geveild.
In augustus 1886 werd Martinus Franciscus van Piere, de later zo bekende boekdrukker uit Eindhoven, de nieuwe eigenaar. Van Piere kreeg toestemming om de open ruimte tussen de nummers 12 en 14, die tot die tijd door het kadaster werd omschreven als erf, te bebouwen. Tegen de zijgevels van het pand De Roode Leeuw en het rechts ernaast gelegen huis De Eenhoorn liet hij toen een kamer bouwen. Op de begane grond handhaafde hij de doorgang, een poort waar men te voet of met paard en wagen onder door kon. De huidige bovenwoning hoort nu bij huisnummer 12a.
In augustus 1890 werd het pand gekocht door Johannes Franciscus Pompen uit Sterksel. Die was onder andere lid van de Provinciale Staten. Het buurpand De Eenhoorn en de kamer boven de poort waren eigendom van zijn dochter Maria Anna Dimphna Pompen. Samen waren zij verantwoordelijk voor het samenvoegen van de gevels van de twee huizen. Achter het pand liet Pompen een remise bouwen.
De weduwe Hegener-Pompen verkocht de woning, die toen omschreven werd als een huis met een invaart en een tuin, in december 1911 aan winkelier Heinrich Joseph August Käller. In de koopakte werd onder andere bepaald, dat tussen de tuinen van nummer 12 en die van 12a-14 een afscheiding diende te worden aangebracht, die door beide eigenaren gemeenschappelijk moest worden betaald en onderhouden. De tuin was immers tot die datum in handen geweest van eenzelfde eigenaresse.
In de adressenboeken uit 1922 en 1926 had Käller advertenties laten plaatsen waaruit bleek, wat in zijn winkel zoal te koop werd aangeboden: damesmodeartikelen, nouveautés, naaistersfournituren, pelterijen, blouses, zijden en wollen stoffen. Het woord pelterij wordt tegenwoordig eigenlijk nooit meer gebruikt. Het is een verzamelnaam voor allerhande mode-artikelen die met bont zijn bewerkt. In december 1929 kocht koopman Aladar Grünfeld het pand. In datzelfde jaar liet hij het pand verbouwen voor de uitbreiding van een kleermakerij bij het winkelhuis aan de achterzijde van het pand.
Nummer 12a
Tot circa 1934 werd melding gemaakt van een 'invaart', een doorgang tussen Rechtestraat en de achterzijde van het pand. Bij een verbouwing in 1933/1934 is die poort, de invaart, gedicht en liet Grünfeld de voorgevel veranderen tot één geheel met de erboven gelegen verdieping. De nieuwe tussenwoning werd als tijdelijke winkel omschreven en als zodanig ingericht en heeft toen huisnummer 12a gekregen. In de leggers werd hier na 1934 gesproken van een huis met winkel en een tuin, waarin een magazijn en later een bergplaats stond. Daarin vinden we dan vervolgens de bijouteriewinkel Mille Couleurs (Souvenirs), in 1975 Bom-Bar-don, in 1988 modezaak Tango en in 1991 modezaak Chacon Lingerie.
Nummer 14
Een aanvraag voor een bouwvergunning uit 1934 duidde op een kleine ramp. Bouwbedrijf C. Bakx & Co. kreeg een vergunning om een afgebrande winkel te herstellen. Bij die brand is gelukkig de volledige kapconstructie gespaard gebleven, en daarom niet vervangen door een plat dak, zoals we in die tijd vaker hebben gezien.
In februari 1935 kocht schoenfabrikant Hieronymus Jacobus Coolen uit Weert het pand. Zijn dochter Maria Elisabeth, gehuwd met Petrus Johannes Antonius Peels runden hier tot 1957 de schoenenzaak met de winkelnaam 'De Kroon'.
In 1957 kwam de NV Bata in het pand. In 1966 gevolgd door de dames- en herenmodewinkel van Wenting. In 1999 volgde kledingwinkel Setpoint.
bron:
Eindhovens Verborgen Verleden, Jos en Bauke Hüsken, Zaltbommel 2006.
<mapframe width=350 height=350 zoom=18 longitude=5.477747 latitude=51.438873 align="left">
{
"type": "Feature", "geometry": { "type":"Point", "coordinates":[5.477747, 51.438873] }, "properties": { "marker-symbol": "museum", "marker-size": "large", "marker-color": "0050d0" }
} </mapframe>