Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.
Eigendom van het oude stadhuisje
Het stadhuis, het stadskantoor en huisvestingskosten
De gemeente Eindhoven betrok in 1995 het nieuwe stadskantoor aan de Wal. Op 27 oktober kwam staatssecretaris J. Kohnstamm helemaal uit Den Haag voor de officiële opening. In tegenstelling tot het oude stadhuis is het nieuwe gebouw eigendom van een projectontwikkelaar. In de krant werd geschreven, dat de gemeente het gebouw voor een bedrag van 5,4 miljoen gulden per jaar huurt. Die som is dan wel inclusief de onderhoudskosten. De prijs ligt voor tien jaar vast en kan daarna worden verhoogd. Volgens gemeentelijke deskundigen zou de stad zich hiermee 0,5 miljoen gulden per jaar besparen.
In feite is het huren van een gebouw voor de secretarie niet nieuw. Tot in de vorige eeuw is de gemeente ook in een soort huurpand gevestigd geweest, want het oude 16e-eeuwse stadhuisje aan de Rechtestraat was eigenlijk het gebouw van de Tafel van de H.Geest, de stedelijke armenzorg. Aanvankelijk maakte het stadsbestuur er alleen maar gebruik van om er te vergaderen.
De secretarie was in die jaren nog bij de stadssecretaris thuis gevestigd, waar ook een groot deel van de archieven van Eindhoven en van Woensel werden bewaard en na de pandname van Gestel, Stratum en Strijp door de Prins van Oranje in 1559, ook nog de archieven van deze dorpen. Tijdens de ambtsperiode van de bekende stadssecretaris D.C. van Renesse (1653-1680) werd het plan opgevat de secretarie naar het stadhuis over te brengen.
Of de dorpen over dat plan niet hebben kunnen meepraten, of dat zij later spijt van hun besluit kregen weet ik niet, maar toen het in 1672 zover was, weigerden zij in elk geval hun medewerking. Ongetwijfeld omdat het hun geld zou kosten. De Raad en Rekenkamer van de Prins van Oranje besloot daarop, dat de archieven van de dorpen bij de secretaris thuis mochten blijven liggen, waardoor Eindhoven alleen voor de kosten van de nieuwe secretarie opdraaide. Pas in een latere periode zijn ook de dorpsarchieven naar het stadhuis overgebracht. De gemeente gebruikte haar deel van het stadhuis zonder dat daar enige vergoeding tegenover lijkt te hebben gestaan. Integendeel, de kelder onder het gebouw werd zelfs ten bate van de stad aan een herbergier verhuurd. Daar staat tegenover dat het stadsbestuur het gebouw wel onderhield.
Aan deze vreemde eigendomssituatie kwam een einde in 1817, toen het gebouw officieel door het armbestuur aan de stad in erfpacht werd uitgegeven. Dat wil zeggen dat het armbestuur het gebouw in eigendom behield, maar dat de stad er tegen een jaarlijkse betaling van een vast bedrag over kon beschikken. Die erfcijns, zeg maar de huur, werd vastgesteld op ƒ 110,-. Dat was exclusief de onderhoudskosten, die voor rekening van de stad bleven. De afspraak die het stadsbestuur maakte, was aanzienlijk beter dan de huidige, want het bedrag van een erfcijns kon niet worden verhoogd. Tot in jaren zestig van de vorige eeuw betaalde de gemeente dan ook nog steeds ƒ 110,- per jaar.
Maar inmiddels had de stad bouwplannen. Ondanks de gunstige regeling besloot het gemeentebestuur daarom in 1864 de erfpacht voor een som van ƒ 2.444,44½ af te kopen. Het stadhuis werd daardoor eigendom van de gemeente, die het direct sloopte om het door een groter, neo-gotisch gebouw te vervangen.
Die sloop kreeg nog wel en staartje, want het stadsbestuur werd prompt door de Commissaris van de Koning ter verantwoording geroepen, omdat de onaangekondigde afbraak in strijd was geweest met de regels ter bescherming van monumentale gebouwen. Want een monument was het oude 16e-eeuwse gebouwtje natuurlijk wel geweest.
Het college van B & W antwoordde echter geruststellend, dat volgens de gemeente-architect bij de sloop geen overblijfselen waren ontdekt die "nuttige bijdragen tot de vroegere geschiedenis der vaderlandsche bouwkunst zouden hebben kunnen leveren". Blijkbaar heeft het niet beseft, dat het gebouw zelf zo'n overblijfsel was geweest.
Het is duidelijk dat het college absoluuut geen gevoel voor monumenten heeft gehad; het pand zou vandaag een sierraad voor de Rechtestraat zijn geweest. Maar dat geldt natuurlijk ook voor het nieuwe stadhuis, dat in de vorige eeuw werd opgetrokken en in 1967 is gesloopt.
J. Spoorenberg
in: ’t Gruun Buukske 1995 151