Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.
Het Nieuw Huys
Het Nieuw Huys, Het Groot Huys, Het Hooghuys, Drie Koningen
Aanvankelijk stonden tussen het Oudt Huys (oude nummering Stratumseind 44, het "oude" pand Peels dus) en de stadsgracht twee huizen. Het huis dat het dichtst bij de gracht stond is na 1586 verdwenen. De hofstad (de grond waarop het gestaan had dus) kwam in 1610 in bezit van Goort Hendricx van den Broeck, die ook al eigenaar van het Oudt Huys was. Ook het andere (tweede) huis is op zeker moment eigendom van Van den Broeck geworden.
Het Oudt Huys werd in 1614 gekocht door de wollen-lakenverver Marcelis Henrickszoon Herincx. Deze heeft, blijkbaar op een ander tijdstip, ook de grond tussen dit pand en de stadsgracht in zijn bezit gekregen, want tussen 5 juni 1635 en 14 juli 1639 liet hij daarop een nieuw huis bouwen. In de volgende jaren werd dit dan ook het Nieuw Huys genoemd. In latere jaren echter het Groot Huys, het Hooghuys en tenslotte Drie Koningen.
Marcelis Herincx overleed in 1650. Zowel het Oudt als het Nieuw Huys kwamen hierna in bezit van zijn schoonzoon, de verver Matteas Bunnens, De weduwe van Herincx bleef echter in het Nieuw Huys wonen.
Matteas Bunnens overleed in 1674. Bij de boedelscheiding op 18 november 1679 viel het Oudt Huys toe aan zijn dochter Johanna Catharina en het Nieuw Huys aan haar zuster Anna Maria. Het pand werd toen omschreven als het Groot Huys met de hof erachter, gelegen aan de stadsvest. Anna Maria Bunnens was getrouwd met Peter Schenaerts. Die had zich na zijn studie in Leuven als advocaat in zijn geboortestad gevestigd. Hij was lid van het gilde van Sint Catharina en in 1682 zelfs kapitein daarvan. Na zijn dood in 1690 trouwde zijn weduwe in 1696 met Bartholomeus Lovens, die van Tongelre geboortig was en na diens dood in 1701 met de Bosschenaar Johan van Grinsven.
Krachtens een testament van 9 april 1699 verkocht Anna Maria Bunnens op 22 januari 1727 een rijtje huizen op het Stratumseind aan haar dochter Petronella Beatrix Schenaerts, de weduwe van Hendrik van Rijsingen. Bij deze panden bevond zich ook het Groot Huys. Maar na de dood van haar dochter in 1735 viel het eigendom weer toe aan Anna Maria Bunnens. Het pand werd toen getaxeerd op 700 gulden.
Het Hooghuys werd omstreeks 1735 uitgebreid met een achterhuis, want blijkens de huizenkohieren van de jaren 1736-1746, werd het hoofdpand toen bewoond door Mr. Damus Ackersloot (1736), Pieter Heemskerck (1741) en Peter Schenaerts (1746), terwijl het achterhuis bewoond werd door Willem van Schaerdenburg (1736) , Arnald Somers (1741) en Jan van Rooij (1746).
Na de dood van Anna Maria Bunnens werd het Hooghuys op 13 maart 1749 door de erfgenamen voor 600 gulden verkocht aan de koopman Johan Zeegers. Het geheel bestond toen uit twee woningen, een stal en een deel van de hof. De achtergelegen ververij die in 1727 achterhuis en in 1735 en 1749 "stalling" werd genoemd, was bij deze koop inbegrepen. De ververij heeft dus niet - zoals bij de geschiedenis van het Oudt Huys vermeld staat tot 1777 tot het buurpand behoord. Het Hooghuys werd vanaf 1749 geheel door de eigenaars bewoond.
Jan Zeegers was gehuwd met Huberdina Voet. Na zijn dood in 1757 werd hun zoon Everardus eigenaar van het Hooghuys, maar kreeg zijn moeder het vruchtgebruik. Huberdina Voet bezat ook het Oudt Huys. Bij de verkoop van dit huis in 1777 werd vastgelegd, dat de poort en de plaats tussen de twee panden bij het Hooghuys bleven behoren. Nog in 1792 worden moeder en zoon Zeegers als eigenaars en bewoners van het Hooghuys genoemd. Dit bestond toen uit een huis, achterhuis, ververij, plaats en hof.Everardus Zeegers was lakenkoopman. Korte tijd was hij ook schepen van de stad. Hij was lid van Sociëteit Concordia. Zeegers overleed in 1797. De voogden van zijn zes minderjarige kinderen verkochten op 14 juli 1800 de "welgelegen huizing genaamd het Hooghuys met de poort, opvaart, plaats en ververij, alsmede de hof en verdere toe- en aanbehoren" voor 6.850 gulden aan de Eindhovense burger Francis Teurlings. Francis Teurlings was tabaksfabrikant en eveneens lid van Concordia. In 1796/97 was hij burgemeester van Eindhoven geweest.
Francis Teurlings overleed in 1823. Blijkens de Oorspronkelijk Aanwijzende Tafel van het kadaster uit 1832 bezaten zijn kinderen toen de kadastrale nummers A348 (tuin), 349 (huis, schuur en erf), 350 (tuin).en 351 (bouwland). Het volkstellingsregister van 1830 geeft als bewoners van het pand Stratumseind 257 het gezin van de koopman-winkelier J.A. Teurlings.
De erven Teurlings verkochten het Hooghuys op 1 juni 1835 voor 10.000 gulden aan de textiel- fabrikant Josephus Smits, de zoon van de bekende Jan Theodoor. Het werd toen omschreven als een huizing, bestaande in onderscheidene zo boven- als benedenvertrekken, pakhuis, stalling, brandhuis of loge, twee poorten, aan beide zijden van het huis een, benevens twee tuinen met een muur langs de straat. In de genoemde verkoop was ook sectie A351 (het gebied van het tegenwoordige Stadhuisplein) begrepen.
Splitsing van het pand
Vermoedelijk is het pand in de volgende jaren gesplitst. Uit de jaren 1852-1865 is een huishoudboekje bewaard van de weduwe van Josephus Smits (van Oyen), waaruit blijkt, dat het pand de Drie Koningen (=Stratumseind 48) in die jaren is verhuurd geweest aan Frans van Lelyveld voor 300 gulden per jaar, terwijl Stratumseind 46, dat ook deel uitmaakte van het oude Hooghuys, in diezelfde jaren voor 120 gulden per jaar werd verhuurd aan Jan van Nunen. Lelyveld van Cingelshouck bewoonde "Regtestraat 260" al in 1840. Hij was ontvanger (1840), rijksontvanger (1850-1860) en ontvanger van de directe belastingen (1860) van beroep. Hij overleed in 1879. In 1840 was Stratumseind 46 (toen Regtestraat 258) vermoedelijk bewoond door de apotheker August Paulus Beguin en zijn gezin. Jan van Nunen, timmerman (1850-1860), meubelmaker (1860-1887), bewoonde met zijn gezin het genoemde pand zeker vanaf 1850 tot zijn overlijden in 1887.
Na het overlijden van de weduwe Smits van Oyen, A.M. Bruijnen, op 28 februari 1865 werd het huis de Drie Koningen (met de erbij behorende grond), groot 62 roeden en 10 ellen (6.210 m2), geschat op 10.350 gulden. Op 6 september 1865 werd het huis aan het Stratumseind, genaamd de Drie Koningen, met erf, twee tuinen en bouw- land (secties A348,349,359 en 351) toebedeeld aan Johannes Theodorus Smits van Oyen. Hij was burgemeester van Eindhoven in de jaren 1853-1885 en overleed in 1898. De huisnaam de Drie Koningen zal - ondanks het gebruik van de naam het Hooghuis in 1835 - van de familie Teurlings stammen, omdat deze familie ook het pand de Drie Koningen (Rechtestraat 55-59 (Emco/Cassettehuis) heeft bezeten (1825). Aanvankelijk bestond het vermoeden, dat de naam het Hooghuis door de familie Smits van Oyen is overgeplaatst naar haar pand in de Rechtestraat, waarnaar de huidige Hooghuisstraat is genoemd. Inmiddels is echter gebleken, dat dit pand in 1847 al zo wordt genoemd in de successiememorie van J.J. Smits van Eckart.
Vervolgen we nu met de lijst van bewoners na Van Lelyveld van Cingelshouck en Van Nunen, dan ontstaat de volgende reeks.
Stratumseind 48
1879-1885 P.A.J. van den Broek, bakker, en inwonenden;
1885-1894 H.J.B. Keunen, leerlooier met familie;
1894-1913 Mr. N.C.M. Smits van Oyen, advocaat;
1914-1916 H.J. Mejjboom, kapitein der marechaussee;
1916-1918 A.C.M. Roovers, koopman in tabak;
1918-1921 M.E.H. Tjaden, civiel ingenieur, directeur Publieke Werken;
1921-1929 M.P.M.G. Keulen, ingenieur, adjunct- directeur Gemeentelijke Reinigingsdienst;
1929-1954 Gemeentelijke en andere diensten (zie hierna);
1954-1960 H. Wich en A. Wich.
Stratumseind 46
1881-1884 C. Mutsaers, geboren Van Empel, vermoedelijk inwonend;
1887-1893 J.F. Klompenhouwer, kleermaker;
1893-1895 Weduwe J. Wijn, winkelierster;
1895-1910 Kinderen J. Wijn, waaronder Jan Wijn;
1910-1925 Jan Wijn, schoenmaker;
1925-1944 Maria C. Wijn;
1944-1960 vervallen;
Uit de gemeenteverslagen van Eindhoven blijkt, dat de gemeente op 18 november 1915 op een openbare veiling van de Erven Smits van Oyen twee percelen weiland aan het Begijnenhof (sectie D499 en 500) heeft aangekocht en de huizen Stratumseind 45 en 47 (later 46 en 48; sectie D950 en 951). In 1918 werd het Bureau Gemeentewerken ondergebracht in twee kamers van Stratumseind 48. In hetzelfde jaar huurde de juist benoemde directeur Gemeentewerken een deel van het pand. Er moest toen dringend herstel- en veranderwerk worden uitgevoerd, omdat het gebouw in staat van verval verkeerde. De kap werd voor een groot deel vernieuwd en er werd een closetinrichting aangebracht. De leidingen e.d. werden overgenomen van de vorige bewoner (Roovers). Voor het bureau van Gemeentewerken werd in verband met de toegankelijkheid voor het publiek door architect A.J. Learbuch een portaal aangebouwd.
In 1920 werd het bureau Gemeentewerken overgeplaatst naar het raadhuis van de voormalige gemeente Stratum en Stratumseind 48 weer geheel als woning in gebruik genomen. Na het vertrek van Keulen kwam het onder beheer van Centraal Woningbeheer en werd het bestemd voor gemeentebureaus. Na een korte periode van leegstand vestigde zich er allereerst het Algemeen Burgerlijk Armbestuur. Per 19 februari 1930 kreeg de Gemeentelijke Geneeskundige Dienst de beschikking over de bovenverdieping, waar een spreekkamer voor de geneesheer-directeur werd ingericht, een vertrek voor onderzoek, een voor de administratie en een wachtkamer. Na het vertrek van andere instellingen kreeg de schoolarts er in 1930 ook nog twee vertrekken.
Op 8 oktober 1935 besloten B & W de G.G.D. over te plaatsen naar de Rechtestraat. De verhuizing vond plaats in december van hetzelfde jaar. De lege ruimten werden in gebruik genomen door het Bureau voor Maatschappelijke Steun (de rechtsopvolger van het Algemeen Burgerlijk Armbestuur). De Centrale Keukens (een instelling die bestaan heeft van 1 april 1941 tot 16 juni 1945) voerde haar administratie aanvankelijk in een pand aan de Keizersgracht, maar verhuisde later ook naar Stratumseind 48.
Per 1 oktober 1945 huurde het Comité Daklozen het pand Stratumseind 48 om er het Labrehuis te vestigen. Twee lokalen werden toen gebruikt door het dagblad de Waarheid van de Communistische Partij. De Waarheid verhuisde tijdelijk naar Stratumseind 46. Nadat de krant ook deze plaats had verlaten, werd Stratumseind 46 ingericht tot slaapzaal voor passanten. Nummer 48 werd het hoofdgebouw voor het Labrehuis. De benedenverdieping bestond uit kantoor, recreatieruimte, keuken, douches, toiletten, wasgelegenheid, gang en serre. In de aanbouw links werd ook een kantoor gevestigd en in het achterhuis een werkplaats.
In 1953 verhuisde het Labrehuis, omdat het pand zou moeten verdwijnen in verband met de bouw van het nieuwe stadhuis. De sloop bleef echter uit. Tussen 5 mei 1954 en 10 november 1960 werd het gebouw als woon- en winkelhuis verhuurd aan achtereenvolgens H.Wich en A.Wich. In december 1960 werd Stratumseind 46-48 tenslotte toch gesloopt. Op de hoek Stratumseind/Oude Stadsgracht had intussen vanaf ongeveer 1950 tot 1953 een fietsenstalling gelegen. Daarna is het terrein jarenlang als parkeerterrein gebruikt.
Einde 1982 werd op de plaats van het gesloopte pand en op dat van het parkeerterrein begonnen met de bouw van het pand dat er nu staat.
Jan Melssen, 1984