Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.
Laatste bewoning van het kasteel
Strijdige belangen om een bouwval
Jan Melssen heeft in 1980 nauwkeurig geïnventariseerd wat bekend was over het kasteel van Eindhoven.(1) Omdat alle beetjes helpen bij deze een drietal bij hem ontbrekende vermeldingen over de laatste jaren van het kasteel, de periode dat Boudewijn Curtius er commandant was.
Boudewijn Curtius
In 1655 moet Curtius met schrik kennis genomen hebben van plannen om een groot deel van het kasteel te gaan afbreken. Op last van de eigenaar, de Prins van Oranje, was daartoe 'van de meest neder ghevallen huizingen' van het kasteel, gelegen in het noorder en ooster kwartier, de opstal verkocht. Curtius zou daardoor gedwongen worden met zijn soldaten in het westelijke deel te gaan logeren. Dat zou met de poort nog blijven staan. Zelf kon hij daartegen niet zoveel ondernemen. Mogelijk dat zijn baas in Den Bosch, de commandeur van de vesting aldaar, Hendrik Tuyl van Bulkestein, iets voor hen kon doen.
Hij stelde deze daarom van de voorgenomen afbraak op de hoogte. Op 15 december 1655 legde Tuyl de kwestie voor aan de Raad van State, die vervolgens overlegde met de Raden van Zijne Hoogheid. Die waren van mening, dat Curtius zich nergens mee had te beoeien en zich koest moest houden "dewijle hij ende soldaten nog plaets (hadden) om te kunnen logeren.(2)
Aan de strategische waarde van de bouwval in Eindhoven zal men in Den Haag geen of weinig waarde meer hebben gehecht. Naar het oordeel van Houben had het kasteel na 1629 geen enkele reden van bestaan meer.(3) Voor Curtius als commandant lag dat anders, al gold voor hem vooral het eigenbelang.
In 1663 kwam hij daarvoor op. Aan enkele gecommitteerden uit de Raad van State die dat voorjaar onder meer ter inspectie van de fortificatiewerken en troepen naar Staats-Brabant waren afgereisd, maakte hij met een gerechtelijke verklaring duidelijk, dat hij in Eindhoven nog steeds als commandant
fungeerde. Daarbij had hij een bedrag voor 'turf ende kaerssen' voor zijn soldaten voorgeschoten, dat inmiddels was opgelopen tot 345 gulden. Van de Raad van State verlangde hij nu een acte van verzoek op de provincie Holland om die kosten vergoed te krijgen.(4)
Repartitie door het gewest Holland
Alvorens op de afloop in te gaan, is het nuttig om eerst iets over de toenmalige financiering van het militaire apparaat in het algemeen verduidelijken.
Jaarlijks werd er door de Raad van State een staat van oorlog aan de Staten-Generaal aangeboden, waarop alle kosten voor alle garnizoenen in de Republiek begroot stonden, kosten die naar evenredigheid over de verschillende gewesten werden omgeslagen. Het aandeel van Holland lag daarbij tussen de 50 en 60%. In de mammoet-publicatie over het Staatse Leger(5) is per geconsenteerde staat van oorlog te vinden welke garnizoenen op welke gewesten waren gerepartieerd (= ter betaling stonden). Het garnizoen van Eindhoven komt daarbij niet als zodanig voor. Het strategisch veel belangrijkere garnizoen van Den Bosch uiteraard wel, en wel ter repartitie van Holland. Vanuit het garnizoen van Den Bosch nu werden minder belangrijke 'huizen' in de Meierij zoals Eindhoven, Helmond en Boxtel, als de omstandigheden dat vroegen, van de nodige soldaten voorzien. En de soldaten zelf van de nodige gages en stoffelijke voorzieningen als turf en kaarsen.(6)
Curtius kon op de hoogte zijn van de problemen die een dergelijk verzoek met zich mee brachten. In 1651 had Holland, als pressiemiddel om andere gewesten tot goedkeuring van de Uniebegroting te dwingen, aan alle buitengarnizoenen waarvoor het de zorg had de betaling van vuur en licht geweigerd. De gouverneur van Breda had toen zo te doen gekregen met de kou lijdende kasteelwachten, dat hij turf voor hen had aangeschaft 'op eygen crediet'.(7) Mogelijk heeft ook Curtius iets soortgelijks gedaan, in de hoop het voorschot van zijn baas in Den Bosch terug te krijgen. Waarschijnlijk is deze daar niet zonder meer toe bereid geweest en heeft Curtius daarom bij de Raad van State aan de bel getrokken. Die vond het echter raadzaam om de zaak in handen te geven van de eerstvolgend naar Brabant vertrekkende gecommitteerden uit zijn midden.(8)
Een verzoek om reparatie van het kasteel
Mogelijk heeft Curtius zijn voorschot teruggekregen, mogelijk ook niet. De uiteindelijke beslissing is niet bekend. Wel staat vast dat de commandant uit Eindhoven de gelegenheid heeft aangegrepen om ook zelf in Den Bosch met de gecommitteerden te spreken. En hen om nog een extra bedrag te vragen. Een bedrag voor hoognodige reparaties aan 'den huyse tot Eyndhoven'. 'Soo aende toren, als tot voorkominge van diverse gedreygde nederstortingen'. Daar was acuut 500 gulden voor nodig. Bij uitstel zou verdere huisvesting van soldaten niet langer mogelijk zijn.(9)
Op zichzelf gezien een heel redelijke vraag van de commandant, maar wel gesteld aan de verkeerde instantie. Met de gang van zaken rond de gedeeltelijke sloop van het kasteel in 1655 nog in gedachte, moet dat ook Curtius zelf duidelijk zijn geweest. Het kasteel was eigendom van de Oranjes en geen landsbezit. Toen de gecommitteerden, terug in Den Haag, het verzoek in de Raad kenbaar maakten, wees deze het uitvoeren en betalen van de gevraagde reparaties dan ook af met de argumentatie dat het 'huys' in Eindhoven het land helemaal niet aanging.(10) Als Curtius geweten zou hebben hoe het de Raad maar nauwelijks lukte enig geld beschikbaar te krijgen voor herstel van de strategisch gezien belangrijkste bouwwerken van het land, de schandelijk verwaarloosde vestingen en forten, dan zou hij zijn verzoek waarschijnlijk niet eens hebbén durven doen.
Hoewel, Curtius was niet iemand die bang was om te vragen. Zo had hij in 1659 de stad zelf benaderd met het verzoek eens iets te doen aan de inventaris van het kasteel, de bedden, het lijnwaad en wat er zoal tot de 'keucken ende tafel' behoorde. Wat daarvan nog aanwezig was, was niet veel soeps en diende 'in sijn behoirlyckheijt' hersteld te worden. De bestuurders lieten hem echter weten daar geen boodschap aan te hebben.(11)
Inhuur van Franse troepen in 1665
Zowel het exterieur als het interieur van het kasteel moeten weinig indrukwekkend meer geweest zijn en zonder enige prinselijke allure. Waarschijnlijk is dat ook de reden geweest waarom de Prins van Tarente (de gouverneur van de vesting Den Bosch) er, toen hij in verband met de opvang van door de Republiek tegen de Munstersen ingehuurde Franse hulptroepen eind 1665 met groot gevolg naar Eindhoven was gekomen (op 21 oktober stond, bijgelicht door zeven pond kaarsen, de markt vol met ammunitie), de voorkeur aan gaf zijn intrek te nemen in de herberg 'De Sterre'. Er werden wel wat soldaten op het kasteel ondergebracht, maar blijkens de bewaard gebleven rekeningen kunnen dat er nooit veel geweest zijn. Bakker Janssen en Willem de Smet hoefden er ieder maar twee broden af te leveren, de 'gelaesmaker' Willem Jakobs en Laureyns Baertmans ieder één kaas en enkele anderen wat stro en turf.
Ook met Curtius is er afgerekend. Over de gehele periode dat er die wintermaanden soldaten in zijn kasteel verbleven hadden, (de inlogering heeft weken lang geduurd) beliep het serviesgeld niet meer dan 25 gulden in totaal.(12)
Noten:
1- J.Th.M. Melssen, 'Verslag van gevonden gegevens over de kastelen van Eindhoven, de wallen en de bebouwing In de omgeving van de kastelen' (typeschrift).
2- BHIC RANB, Collectie Rijksarchief (Coll. RA.) Inv. nr. 197: resolutie Raad van State (Res. R.v.St.) d.d. 29 december 1655.
3- L.G.A. Houben, Geschiedenis van Eindhoven...(Turnhout 1890), l, 381.
4- Algemeen Rijksarchief, Archief Raad van State, Inv. nr. 1622, Voorjaarsverbaal van de Maas over 1663, fol. 51r-v.
5- F.J.G. ten Raa en F. de Bas, Het Staatsche Leger 1568-1795 (Breda 1911- ).
6- D. v.d. Gevel, 'OIrschotse archivalia II', Mededelingen- en Contactblad van de Heemkundlge Studiekring 'Kempenland' Eindhoven nr. 25 (augustus 1974), 6-7.
7- Het Staatsche Leger, V, 370-371.
8- BHIC RANB, Coll. RA., Inv. nr. 204: Res. R.v.St. d.d. 14 april 1663.
9- Idem, Res. R.v.St. d.d. 23 Juli 1663.
10- Idem.
11- RHCe, Administratief Archief Eindhoven (AAEI) voor 1811, inv. nr. 54/24.
12- Idem (AAEI) voor 1811, inv. nr. 330.
J.W. Hagen
in: 't Gruun Buukske 1988, 118