Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.

Markt 17

Uit De historische en eigentijdse encyclopedie van Eindhoven
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Deel van een ansichtkaart waarop logement De Stad Rotterdam in het midden is afgebeeld.

Het huis de Stad Rotterdam

Toen de gemeente in 1987 plannen maakte om de Markt te verkleinen, werd door enkele verontruste Eindhovenaren die dat onheil wilde keren in allerijl de Stichting Vrienden van de Markt opgericht. In het kader van de activiteiten die daarna werden ontplooid, schreef J.Th.M. Melssen een beknopt verhaal over de panden aan de oostwand, die toen nog allemaal op de slooplijst stonden. Afgezien van een bouwkundig onderzoek naar de constructie van de inmiddels gesloopte panden op de hoek Markt-Nieuwstraat, is de studie naar de geschiedenis van de huizen aan het marktplein daarna weer komen stil te liggen. Toch zijn die gebouwen, waaronder bekende logementen als de Wildeman, de Keurvorst (of Hertog) van Beieren en de Stad Rotterdam, maar ook koffiehuizen, winkels, woonhuizen en werkplaatsen een nader onderzoek zeker waard.

Door de gelukkige omstandigheid dat de zusters Meulemans, jarenlang lid van de Heemkundige Studiekring Kempenland, oude papieren hadden bewaard van hun stamhuis, de Stad Rotterdam, was het mogelijk in dit themanummer een overzicht op te nemen van de achtereenvolgende eigenaren en exploitanten van dit huis en dank zij het goede geheugen van de zusters nog wat meer ook.


Ansichtkaart waarop logement De Stad Rotterdam met nog een deel van de eerste verdieping is afgebeeld.

De vroegste gegevens

In het cijnsboek van de heer van Cranendonk en Eindhoven dat over de periode van 1590 tot 1640 loopt, blijkt dat in die jaren op de plaats van de latere Stad Rotterdam al een huis stond; daaruit moest jaarlijks een grondcijns van 7 stuivers en 8 penningen worden betaald. De oudste vermelding van de huisnaam dateert van 1664. Uit dat jaar is een notariële akte bewaard waaruit blijkt dat Aerdt Jans Ketelaers uit Helmond in "de Rotterdam" (toen nog zonder "stad") de vorster van Someren, Reynier van Driel, voor "schelm" had uitgescholden. In het stuk is ook sprake van de waard in de Rotterdam ( die eveneens Aerdt Jans heette); daaruit blijkt dat er al een horecabedrijf in het pand was gevestigd.(1) Aerdt Jans heeft daarna niet lang meer geleefd, want toen zijn vrouw Anna Jans Verhagen in 1668 500 gulden uitleende aan Aerdt Wouter Snoecx in Heeze en aan diens zoon Wouter Aerdt in Delft, werd zij weduwe van Aerdt Jans genoemd.(2) Uit hetzelfde jaar is een overzicht bewaard waaruit blijkt dat er in die tijd tijdelijk een twaalftal soldaten in de Rotterdam ingekwartierd zijn geweest; daarvoor moest de stad een gulden en acht stuivers betalen.(3)

Volgens bewaarde aantekeningen van P.J. van Poppel zou in het jaar 1702 een brouwerij in het pand gevestigd zijn geweest. Deze vermelding vindt een bevestiging in de lijst van tappers/brouwers uit 1720, die Smits in zijn bekende Geschiedenis van Eindhoven publiceerde, want daarin is sprake van een Jan van de Ven, die tot de kleinere brouwers behoorde.(4) Hij brouwde dus blijkbaar voor eigen gebruik. Wij weten dat deze Jan van de Ven al op het laatst van de 17e eeuw eigenaar van de Rotterdam was. Na zijn dood erfden zijn vrouw en kinderen het. Het bedrijf schijnt te zijn voortgezet door zoon Jan, want die huurde het pand in 1719 voor een periode van 12 jaar.(5) Omdat de weduwe en de kinderen hun belasting niet konden betalen, werd het huis in 1727 op verzoek van twee gewezen borgemeesters bij opbod verkocht, zoals in die jaren ook met veel andere panden gebeurde, want de tijden waren slecht. De Rotterdam werd omschreven als "huysingh, achterhuysingh en hof". Onduidelijk is of er toen nog een brouwerij in was gevestigd.(6)

Laurens van den Bergh werd voor 244 gulden de nieuwe eigenaar. Na zijn dood in 1744/45 kreeg zijn vrouw, Adriaentje van de Velde, het vruchtgebruik. In de rekening van het St.Catharinagilde uit 1743/1744 staat een post van 8 stuivers voor "het gelagh dat Lavereyns van den Bergh had verteirt in de Rotterdam". Er was dus nog steeds een tapperij in het pand gevestigd.

Andries van de Ven
Adriaentje is vermoedelijk in 1743 overleden, want in december van dat jaar lieten haar kinderen Olivier en Laurens het "huis met stalling, plaats en achterhuis genaamd de Rotterdam" in het openbaar veilen. Andries van de Ven uit Son deed met 800 gulden het hoogste bod. Het is niet bekend of hij familie is geweest van de familie Van de Ven die het pand in 1727 had verkocht.(7) Op 23 januari 1744 droegen de broers Van den Bergh het pand aan hem over. Meer dan tweehonderd jaar zou het daarna in zijn familie blijven.
Andries Peters van de Ven kwam pas in 1744 met zijn vrouw Anna Maria van Exel in Eindhoven wonen. Blijkens bewaard gebleven huizenlijsten, brandde zijn huis in de jaren zestig af, maar bouwde Andries het weer op. Blijkbaar heeft hij daardoor de smaak van het bouwen te pakken gekregen, want op 3 april 1779 maakte hij een afspraak met een achterbuurman, de Eindhovense schepen mr. Jan Otto Bagelaar, die het huis de Stad Luyk aan de Rechtestraat bewoonde. De muur achterin de tuin van Bagelaar die tegen de stal van Van de Ven stond zou voortaan gemeenschappelijk eigendom zijn en Andries mocht die gebruiken als hij zijn stal ging uitbreiden. Andries kreeg echter niet het recht een venster in de muur aan te brengen om zo daglicht in de stal te krijgen; wel mocht hij glazen dakpannen gebruiken. Als tegenprestatie beloofde Andries zijn noteboom om te hakken en ook de andere bomen die de tuin van Bagelaar overschaduwden en dat hij in de toekomst geen nieuwe bomen meer zou planten.(8)

Andries van de Ven overleed in 1793. Toen zijn kinderen in 1804, een jaar na de dood van zijn vrouw, de boedel verdeelden, bestond die uit het pand de Rotterdam en enkele percelen grond in Woensel, Stratum, Gestel, Wintelre en Oerle, alles bijeen ter waarde van ongeveer 6.000 gulden. Het logement en de percelen grond kwamen in bezit van zoon Franciscus van Ven; als tegenprestatie moest die een som van 3.775 gulden in de boedel storten. Als er na betaling van de schulden nog geld zou overblijven, zou dat door de vijf kinderen gezamenlijk worden verdeeld.(9)

Jongere generaties Van de Ven
Franciscus van de Ven (Eindhoven 1750 - 1823) heeft het bedrijf samen met zijn vrouw, Johanna Vogels (Woensel 1766 - Eindhoven 1823), nog 19 jaar beheerd. Hij overleed acht dagen na zijn vrouw. Het echtpaar liet vier kinderen na, van wie er twee nog minderjarig waren. In verband daarmee werd een inventaris opgemaakt van de bezittingen. Uit de staat blijkt dat in de stal achter het huis een blespaard, twee melkkoeien en een hokkeling (=een eenjarig kalf) waren gehuisvest. Ook stonden daar nog een ploeg, een hoog- en een aardkar.(10) Blijkbaar had Francis van de Ven een deel van zijn grond buiten de stad zelf bewerkt.
Andries was de oudste zoon en hij zette de zaak voort. In 1828 leende hij van tabak- en snuiffabrikant Th. van Lierop een som van 500 gulden, waarbij hij een kwart van het pand aan de Markt en de grond in Woensel, Stratum en Gestel als zekerheid stelde, want de nalatenschap was nog niet verdeeld.(11)
Het echtpaar Andries van de Ven (Eindhoven 1800 - 1839) en Wilhelmina van Asten (Lierop 1797 - Helmond 1875) liet drie kinderen na. Een van hen was Maria Elisabeth. Zij trouwde met de Eindhovense textielfabrikant Franciscus van Agt. Natuurlijk noemde zij een van haar kinderen naar haar vader. Zij zal niet beseft hebben, dat de naam (An)dries daarna in de familie Van Agt zou blijven voortleven. Tot vandaag toe (1992!).
Na het overlijden van Andries' weduwe, Wilhelmina van Asten, verdeelden de drie kinderen in 1875 de inboedel. Logementhouder Antonie Franciscus (Eindhoven 1826 - 1900) erfde de Stad Rotterdam, dat een oppervlakte had van 759 m2 en werd omschreven als woonhuis met stalling, doorvaart c.a. erf en tuin. De waarde van het goed werd op 6.000 gulden geschat. De twee anderen kinderen hadden al eerder een deel uit de boedel ontvangen en kregen de rest van de erfenis in de vorm van meubels en geld uitgekeerd.(12)

August Meulemans in 1895.

[[bestand:Ven van Asten.jpg|300px|thumb|right|Briefhoofd van de eigenaren van de Stad Rotterdam in 1897. (afbeelding uit archief Hüsken)]]

Maria Wilhelmina Meulemans- Van de Ven in 1893.

Antonie Franciscus van de Ven trouwde met Wilhelmina van Asten (Leende 1830 - Eindhoven 1898). Het echtpaar kreeg twee kinderen waaronder in 1869 een dochter die Maria Wilhelmina werd gedoopt en die in 1896 trouwde met de paardenhandelaar Augustinus Meulemans (Lommel 1862 - Eindhoven 1936). Haar ouders hadden in het huwelijk toegestemd op voorwaarde dat het echtpaar in de Stad Rotterdam zou gaan wonen. Na het overlijden van Wilhelmina van Asten werd de boedel in 1899 verdeeld, waarbij A. Meulemans de Stad Rotterdam kreeg toegewezen, die toen nog door zijn schoonvader werd gedreven. Het logement had een oppervlakte van 672 ca. en werd getaxeerd op een waarde van f 9.000,-.(13)

Een reisdocument uit 1897 van August Meulemans dat hij nodig had voor zijn reizen naar Rusland.

De familie Meulemans-van de Ven
Terwijl A. Meulemans allereerst paardenkoopman bleef (14), dreef zijn vrouw het voorouderlijk bedrijf. Omdat zij behoefte voelde aan zaalruimte, werd in 1901/02 achter het pand een concertzaal gebouwd, die natuurlijk ook voor andere activiteiten kon worden gebruikt. Als je zo'n berichtje in de krant leest, denk je meteen aan een zaal achter het café. De dochters Meulemans in de Pauwlaan hielpen me echter uit de droom. De zaal lag aan de binnenplaats, boven de paardenstal. Tussen de brede deuren van de stal en de remise was een kleine deur aangebracht die toegang gaf tot de trap. Bezoekers bereikten de zaal door het café. We kunnen ons voorstellen dat postduivenvereniging de Luchtreizigers, die in 1900 in het hotel werd opgericht, er bij haar concoursen gebruik van heeft gemaakt, evenals postduivenvereniging de Snelvliegers, enkele jaren later en dat ook kaartclub Vreugde na Arbeid er omstreeks 1910 wedstrijden heeft georganiseerd. De dames Meulemans hebben ook nog herinneringen aan de zangverenigingen Philodia, de Eendracht (uit Woensel) en het Eindhovensch Mannenkoor. Dansmeester Nuyts had er een club jongeren die hij zaterdags dansles gaf en op een avond in de week was er nog een klein, wat meer elitair clubje, dat op de muziek van een trekharmonica dansles kreeg van dansmeester De Kuyper (die van huis uit eigenlijk sigarenmaker was, maar ongelofelijk goed danste).

Advertentie uit 1900, waaruit blijkt, dat het hotel in 1900 volledig is afgebroken en opnieuw werd opgebouwd.
Advertentie uit 1903.
Advertentie uit 1928.

De dames Meulemans kunnen over hun Stad Rotterdan verhalen vertellen alsof ze gisteren gebeurd zijn. Zij herinneren zich dat beneden in de stal destijds de postwagen had gestaan waarmee grootvader Van de Ven de dienst op Roermond onderhield. (Met zo'n postwagen werd enerzijds brieven- en pakketpost vervoerd, maar konden ook passagiers worden meegenomen). Onderweg werd van paard gewisseld, vermoedelijk in Weert. Op de terugweg werd daar opnieuw gewisseld, waarbij dan het eigen trekdier weer werd ingespannen. In het begin van de eeuw, toen er nog geen of nauwelijks auto's waren, stonden in de "grote remise" bij het huis ook nog 9 rijtuigen waarvoor vier paarden beschikbaar waren. Twee knechts fungeerden als koetsier, niet alleen voor Eindhovenaren die een eindje wilden rijden, maar ook voor de handelsreizigers die in de Stad Rotterdam overnachtten en de dorpen in de omgeving wilden te bezoeken.

Overigens was er in de stal voor wel 50 paarden plaats en paardenhandelaar vader A. Meulemans maakte daar dankbaar gebruik van. Daarnaast stonden er ook de twee koeien; nog in 1917 vroeg de Stad Rotterdam een dienstbode die (ook) genegen was de twee "beesten" te melken. In 1918 werd de zaak verpacht aan Th. Witters en verhuisde de familie naar Tongelre. De stalling was inmiddels gesloten, de zaal naar de begane grond verplaatst en de grote remise verkocht aan Raming in de Rechtestraat. Witters wilde de zaak graag kopen, maar vader Meulemans wilde daarmee nog tien jaar wachten. De onenigheid leidde tot een breuk. Zes jaar later werd de exploitatie overgenomen door P.F. Hartens en zijn vrouw W. Martens-van Heeswijk. Toen dit echtpaar in 1930 naar Tongelre verhuisde, kwam J.P. Dielis achter de tap te staan. Deze pachter bleek echter geen succes.

In 1936, enkele maanden na de dood van A. Meulemans, besloten moeder en dochters Meulemans het heft weer in eigen hand te nemen en verhuisden zij naar de Markt terug. Dochter Aug. Meulemans volgde daarvoor nog snel even een "spoedcursus horecabedrijf" bij tante Piet van Vlokhoven, die de Bal van Gennep in Gestel dreef. De dames toonden van wanten te weten. Achttien jaar zouden zij het hotel-café-restaurant de Stad Rotterdam drijven. In 1955 verhuisden zij naar het Villapark en werd de exploitatie overgenomen door J. van de Goor en zijn vrouw. Twee jaar later werd het bedrijf nog uitgebreid, toen het pand van buurman kapper W. Gielen bij de Stad Rotterdam werd getrokken en de benedenverdieping daarvan als restaurant werd ingericht. In de volgende jaren veranderde de Markt van karakter. Er kwam een parkeerverbod en veel bedrijven gingen zich op de jeugd richten. De tijd van bruiloften en partijen leek voorbij. Voor ouderen werd het minder aantrekkelijk op de Markt uit te gaan. J. van de Goor paste zijn bedrijf aan en veranderde zijn restaurant in een biljardzaal.

Binnenstadsplannen
In 1964 onteigende de gemeente een deel van het pand in verband met haar binnenstadsplannen waarbij de Markt verfraaid moest worden. Het plan bestond om op de hoek Markt-Jan van Lieshoutstraat een nieuw gebouw met een horecafunctie te zetten. De familie Meulemans was bereid hieraan mee te werken; zij liet zelfs tekeningen maken. Maar het gemeentelijk plan moest voorlopig de la in toen de stedenbouwkundigen Van de Broek en Bakema hun binnenstadsideeën ontvouwden. Dit uitstel betekende voor de familie Meulemans afstel. Want nadat duidelijk was geworden dat de plannen van Van de Broek en Bakema geen kans maakten, moesten eerst de problemen worden opgelost tussen de Gemeente en de eigenaar van het te slopen hoekpand, waarin café El Sombrero was gevestigd en toen het in het begin van de jaren zeventig zo ver was, bleken de bouwkosten intussen zo sterk te zijn gestegen, dat het wel erg moeilijk was geworden op de hoek van de Markt nog een duur horecabedrijf rendabel te maken. Dat betekende niet dat de Gemeente van nieuwbouw wenste af te zien. De dames Meulemans besloten daarom hun pand te verkopen.(15) In juni 1973 sloot het bedrijf zijn deur. Korte tijd later werd het gesloopt om plaats te maken voor het lelijke kantoor- en winkelpand dat er nu staat.

Noten:

1. Notarieel archief (N.A.) inv.nr. N 1218 nr.22.
2. N.A. inv.nr.N 1220 nr. 81.
3. Administratief archief Eindhoven, inv.nr.118, bijlagen borgemeestersrekening 1667/1668.
4. F.N. Smits, Beknopte geschiedenis van Eindhoven, 2e deeltje 193.
5. N.A. inv.nr. N 1252 dd. 3-5-1719.
6. Rechterlijk archief Eindhoven inv.nr. 2287.
7. Archief Heemkundige Studiekring Kempenland (HSK), collectie Meulemans (Meulemans) inv.nr. 1.
8. HSK, Meulemans inv.nr. 2.
9. HSK, Meulemans inv.nr. 4.
10. HSK, Meulemans inv.nr. 6.
11. HSK, Meulemans inv.nr. 7.
12. HSK, Meulemans inv.nr. 11.
13. HSK, Meulemans inv.nr. 12.
14. De collectie Meulemans bevat nog drie paspoorten waarop A. Meulemans in de jaren 1896, 1897 en 1898 naar Rusland is gereisd.
15. Jan van Gijzel jr, "Stad Rotterdam wacht op sloper. Hotel na 262 jaar gesloten", Eindhovens Dagblad 30 juni 1973.

Jan Spoorenberg 1992