Aan de totstandkoming van deze digitale encyclopedie wordt nog gewerkt.
Oude Eindhovense poststempels 1665-1850
De oudste Eindhovense poststempels
Oorspronkelijk waren het kloosterboden, die behalve mededelingen en correspondentie van hun orde ook wel particuliere correspondentie overbrachten. Wat later namen ook de stadsboden - als het in hun reisplan paste - wel particuliere correspondentie mee, evenals op nog latere datum de koopmansboden.
Op de brieven die door al deze "postboden" werden vervoerd, werden nog geen stempels geplaatst. Wel vinden we er boodschappen op van de afzender aan de geadresseerde, zoals "Loondt Dragher", of "den Bode drie stuvers betaelen" of - in later tijd, toen het vastgestelde port algemeen bekend werd verondersteld - eenvoudig het woordje "port" of een afkorting daarvan, want het port werd meestal nog door de geadresseerde betaald.
Op brieven die snel moesten worden bezorgd kunnen we aantekeningen vinden als "Cito dubbelt port" of "Den bode dry stuvers of ses stuvers so hij dese levert dese selve dagh". Had de afzender de bode zelf al betaald, dan liet hij dit weten door een aantekening als "'t port is betaelt" of iets dergelijks.
De oudste stempels in ons land zijn de zogenaamde driestuiverstempels, die in de tweede helft, van de 17e eeuw in Holland werden gebruikt en die aangaven, dat de geadresseerde drie stuivers port moest voldoen. In Eindhoven noteerde men - zoals in de meeste plaatsen in ons land - het te betalen port toen nog met rood krijt op de voorzijde van de brief. Op de nevenstaande brief, die op 18 december 1665 uit Den Haag werd verstuurd aan de "Erentfeste achtbaere heeren, de heeren borgemeesteren, schepenen ende vijfmannen der stadt Eijndhoven", vinden we links onder de aantekening. "prt" ten teken dat de geadresseerde het port nog moest voldoen. Het bedrag van dit vrachtloon staat met rood krijt in stuivers op de voorzijde van de brief genoteerd: VI (stuivers).
De oudste stempels van het postkantoor in Eindhoven dateren pas uit 1809; zij waren een gevolg van het tractaat met Frankrijk, dat voorschreef dat brieven naar dat land moesten worden voorzien van een naamstempel van de plaats vanwaar de brief was verzonden. Deze stempel werd in rode inkt op de voorzijde van de brief geplaatst. Als het port al door de afzender was voldaan, plaatste men er de stempel PP (port payé) bij. Aangetekende brieven kregen bovendien nog een stempel chargé. Op brieven die niet werden gefrankeerd, werd een postrayonstempel geplaatst, dat de Franse posterijen in staat stelde het port te berekenen. Het tarief was namelijk niet afhankelijk van de afstand tussen de plaatsen van verzending en ontvangst, maar van de afstand tussen de rayons waarin die plaatsen lagen.Omdat het Eindhovense postkantoor een grenspostkantoor was, kreeg het een volledige set rayonstempels, zodat het ook via Eindhoven verzonden brieven, die nog niet van zo'n stempel waren voorzien kon afstempelen. Tenslotte kreeg het kantoor nog een stempel RÉBUT om af te drukken op onbestelbare stukken, voor dat deze werden geretourneerd.
Ofschoon het niet was voorgeschreven, werden sommige stempels die bedoeld waren voor het postverkeer met Frankrijk, ook wel voor de binnenlandse post gebruikt.
Toen ons land in 1810 bij Frankrijk werd ingelijfd, werden de posterijen op Franse leest geschoeid. In de "Algemene Instructie" werd elk onderdeel van de dienst geregeld. Deze instructie bleef tot de postwet van 1850 de hoeksteen van het Nederlandse postwezen.
Alle brieven moesten voortaan behalve met de plaatsnaam ook met het departementsstempel worden afgestempeld. Eindhoven lag in het 126e departement: dat van de Monden van de Rijn. Ongefrankeerde brieven werden voortaan van het links afgebeelde stempel voorzien. Gefrankeerde brieven moesten op het postkantoor worden afgegeven, waar dan een stempel (midden) op de brief werd geplaatst. Brieven die naar een onjuist adres waren verzonden of franco verzonden brieven die te hoog waren gefrankeerd of die portvrij hadden kunnen worden verzonden, werden op de achterzijde van een déb(oursé = verschot) stempel voorzien tot staving van het recht op terugbetaling.
Na het herstel van de onafhankelijkheid vervielen de stempels met de departementsnummers weer. In Eindhoven werden vanaf toen drie vrijwel gelijke stempels gebruikt voor ongefrankeerde post: het oude stempel uit 1809, het stempel met het departementsnummer, waaruit het nummer was weggekapt (zuinigheid met vlijt...) en ten slotte een nieuw EINDHOVEN-stempel. Voor gefrankeerde brieven kwam een nieuw EINDHOVEN-FRANCO stempel in gebruik.
Door de groei van het postverkeer ontstond al spoedig behoefte aan een stempel dat aangaf wanneer een stuk door de post in behandeling was genomen. In 1829 werd daarom het oude stempel voor ongefrankeerde brieven ingetrokken en werd een nieuw stempel ingevoerd, dat behalve de plaatsnaam ook de datum aangaf. Hiermee werden voortaan alle brieven, nieuwspapieren en drukwerken zowel bij vertrek al bij aankomst afgestempeld.
De geadresseerde kreeg hierdoor de mogelijkheid na te gaan hoeveel tijd de post nodig had gehad voor het vervoer. Als een brief franco werd verzonden, werd het EINDHOVEN-FRANCO stempel naast het dagtekenstempel geplaatst.
Sinds 1837 werd het oude dagtekenstempel langzaam vervangen door een kleiner type, waarin de maand met een cijfer werd aangeduid. Ook voor de gefrankeerde post werd met nieuwe stempels geëxperimenteerd. Nadat het oude EINDHOVEN-FRANCO-stempel reeds enkele jaren door een eenvoudig "FRANCO"-stempel vervangen was, werd in 1844 een nieuw stempel ingevoerd, dat tevens de dagtekening en de plaatsnaam bevatte, zodat de post bij verzending slechts eenmaal behoefde te worden gestempeld.
Intussen was Eindhoven met ingang van 16 oktober 1839 opnieuw een grenspostkantoor geworden voor de verbinding met België, waarbij de stad het laatste station was aan de route naar Peer. Omdat brieven naar België op drie manieren konden worden verzonden: gefrankeerd, ongefrankeerd en franco-grens, kreeg Eindhoven daarom een speciaal franco-grensstempel toegezonden.
In het jaar 1850 werd de nieuwe postwet van kracht. Spoedig daarna zou het aantal post- en hulppostkantoren sterk gaan groeien en zou ook de eerste Nederlandse postzegel gaan verschijnen, wat allemaal van invloed zou zijn op het gebruik van postale stempels. Toch zouden in onze stad tot in de twintigste eeuw alleen in Eindhoven en in Tongelre brieven worden afgestempeld. De overige voormalige gemeenten hebben slechts brievenbussen en bestelhuizen gehad. Een bestelhuis was een particuliere onderneming; de bestelhuishouder kreeg van het Rijk een vergoeding voor de brievenbus die hij aan zijn woning had aangebracht. Hij was verplicht de in de bus geworpen brieven aan de postbode of postillon af te geven en de door de post bij hem achtergelaten brieven aan de geadresseerden ter hand te stellen. In onze stad is een bestelhuis geweest in Gestel, Strijp en Tongelre. Alleen het laatste is tot een hulppostkantoor uitgegroeid.
J. Spoorenberg
in: ’t Gruun Buukske 1977-113 en 1978-11, 34